Vooraf

Jona: Profetie in verhaalvorm

Tussen de twaalf kleine profeten neemt Jona een opvallende plaats in. Het boek onderscheidt zich niet door een reeks profetische orakels, maar door een verhalende vorm. In plaats van woorden tegen de volken, krijgen we een verhaal over een profeet — een man die Gods roep hoort, vlucht, gehoorzaamt, en vervolgens verontwaardigd toekijkt hoe Gods barmhartigheid zich uitstrekt tot buiten de grenzen van Israël.

Hoewel het boek slechts vier hoofdstukken telt, is verrassend rijk. De tekst combineert ironie en ernst, eenvoud en diepgang, en werpt vragen op over Gods karakter, de rol van Israël, en de betekenis van bekering.

Jona in de context van de Twaalf

Het boek Jona behoort tot de zogenoemde Dodekapropheton — de twaalf kleine profeten — en neemt daarin een unieke positie in. Waar de andere boeken grotendeels bestaan uit profetische toespraken, bevat Jona voornamelijk verhalende proza. Slechts één profetisch orakel wordt uitgesproken (3:4), en dat is opvallend kort: vijf woorden in het Hebreeuws.

Deze verhalende vorm betekent niet dat Jona minder profetisch is. Integendeel, de boodschap van het boek wordt juist via het gedrag, de emoties en de reacties van de profeet zelf overgebracht. Het is profetie in spiegelbeeld: de profeet wordt onderwerp van de boodschap, eerder dan de boodschapper.

Opbouw en structuur

De tekst is symmetrisch opgebouwd, met twee duidelijke helften:

  • Hoofdstuk 1–2: Jona’s vlucht en redding

  • Hoofdstuk 3–4: Jona’s zending en reactie

Beide delen beginnen met een roeping van God en eindigen met Jona’s gebed of klacht. In het eerste deel daalt Jona letterlijk af — naar Joppe, naar het schip, naar de zee, en uiteindelijk naar de buik van de vis. In het tweede deel volgt de geestelijke afdaling: de confrontatie met Nineves bekering, en Jona’s moeite met Gods barmhartigheid.

De spiegelstructuur van het boek versterkt de thematische samenhang:

  • A. Jona’s opdracht en vlucht (Jona 1)

    • B. Jona en de heidenen op zee (1:4–16)

      • C. Jona’s gebed in de vis (hoofdstuk 2)

    • B’. Jona en de heidenen in Ninevé (hoofdstuk 3)

  • A’. Jona’s tweede opdracht en Gods les (hoofdstuk 4)

Door deze structuur komt het thema van Gods genade voor alle volken extra sterk naar voren: zowel de zeelieden als de Ninevieten tonen bekering, en Jona staat er als contrastfiguur tussenin.

Herhaling, contrasten en ironie zijn centrale literaire middelen. De lezer wordt uitgenodigd om op meerdere niveaus te lezen: niet alleen wat er gebeurt, maar ook hoe en waarom.

Thema’s

Centraal in het boek Jona staat de vraag naar Gods karakter:

  • Is Hij exclusief voor Israël of universeel voor de volken?

  • Is Hij een God van oordeel of van genade?

  • Hoe ver strekt Zijn barmhartigheid?

Jona’s vlucht toont niet alleen persoonlijke onwil, maar weerspiegelt bredere spanningen in de relatie tussen Israël en de heidenvolken. Wanneer Nineve zich bekeert, blijkt dat Gods genade niet begrensd wordt door nationale of morele grenzen. Jona’s reactie (4:1–3) maakt duidelijk dat dit geen vanzelfsprekende boodschap is — ook niet voor een profeet.

De naam van de Heere God in 4:2 (“barmhartig, genadig, lankmoedig…”) echoot Exodus 34 en verbindt deze geschiedenis direct met Gods trouw. Daarmee wordt Gods karakter niet herzien, maar bevestigd: Hij is wie Hij altijd was — ook ten opzichte van Nineve.

Open einde, open vraag?

Het boek eindigt abrupt. Gods laatste woorden zijn een retorische vraag:

“Zou Ik die grote stad Nineve niet sparen…?” (4:11)

Daarmee blijft het boek open. Jona antwoordt niet. Er volgt geen conclusie of epiloog. Dit open einde heeft een functioneel doel: het verlegt de focus van het verhaal naar de lezer. Wat begon als een verhaal over een profeet en een stad, eindigt als een uitnodiging tot verdere overweging over Gods wegen met mensen — binnen én buiten Israël.

Deze inleiding geeft achtergrondinformatie en laat zien hoe het boek Jona is opgebouwd. In de volgende hoofdstukken gaan we dieper in op de belangrijkste thema’s, waarbij we steeds teruggrijpen op de tekst van Jona zelf én laten zien hoe die past binnen het grotere geheel van de Bijbel.

Hoofdstuk 1: Proloog

Proloog – Een God die roept

De storm begon lang voordat het waaide.
Lang voordat de zeilen scheurden en het ruim volliep met water, was er al onrust—niet op zee, maar in het hart van een profeet. Jona, zoon van Amitai, hoorde een stem die hij kende. Niet zomaar een stem, maar de Stem. Het Woord van de HEERE kwam tot hem, levend, heilig, onontkoombaar. Maar wat doe je als die stem iets vraagt wat je haat? Als Gods opdracht je geweten tart? Als Zijn genade niet alleen jou geldt, maar ook hen—de heidenen, de wrede, de vijand?

Dit verhaal begint niet met een held, maar met een vluchteling.
Niet omdat hij vervolgd wordt, maar omdat hij weigert te gehoorzamen. Want wie is God dat Hij genade toont aan Nineve, de hoofdstad van wreedheid? En wie is Jona dat hij denkt dat hij mag beslissen wie Gods woord verdient?

De eerste woorden van het boek Jona zijn geladen: "Het Woord van de HEERE kwam tot Jona." Maar zoals we zullen zien, is het boek niet zozeer een openbaring van Jona’s karakter, als wel van Gods hart. Wie is deze God, die spreekt en stuurt, die stormt en redt, die oordeelt en toch opnieuw begint?

We staan aan het begin van een reis die geen kaart volgt. Een reis die ons door de diepte van ongehoorzaamheid heen zal voeren naar de verrassende hoogte van genade. En misschien, als we durven luisteren, horen we in Jona’s verhaal ook iets van onszelf.

Want deze God roept niet alleen Jona. Hij roept ook jou.

Vers 1: De Naam die spreekt

“Het woord van de HEERE kwam tot Jona, de zoon van Amitthai:”

De openingswoorden van het boek Jona – Way'hi devar YHWH el Yonah – lijken op het eerste gezicht standaardprofetisch: “Het woord van de HEERE kwam tot Jona.” Toch is er meer aan de hand dan een gebruikelijke inleiding.

Allereerst verdient het Hebreeuwse gebruik van de naam YHWH aandacht. Veel moderne vertalingen geven dit weer als “de HEERE”, in hoofdletters, uit respect voor de Joodse traditie die het uitspreken van de naam vermeed. In de grondtekst staat echter het tetragrammaton — JHWH, de persoonlijke en verbondsnaam van de God van Israël. In een tijd waarin vele goden werden erkend, was deze naam geen formaliteit, maar een identificatie: het ging niet om een ongedefinieerde godheid, maar om dé God van het verbond, de God van Abraham, Izaäk en Jakob.

De vervanging van de naam JHWH door titels als “Heer” (Adonai) of “God” (Elohim) ontstond uit eerbied, maar leidde soms tot verwarring. Zeker in een tijd waarin “baäl” – letterlijk “heer” – ook de naam van een Kanaänitische godheid was, werd het uitspreken en onderscheiden van Gods naam des te belangrijker. De auteurs van de Hebreeuwse Bijbel wilden geen misverstand laten bestaan over wie tot de profeten sprak.

Het Woord is meer dan taal

Daarnaast vraagt het begrip “het Woord van JHWH” om nauwkeurige aandacht. In veel profetische boeken betekent deze uitdrukking inderdaad dat er een uitspraak of volgt, die de profeet moet verkondigen. Toch is het opvallend dat deze uitdrukking meer is dan alleen iets functioneels of vaags; er zit een diepere betekenis achter. In de Hebreeuwse gedachtewereld – en in de bredere Bijbelse geloofsleer – is het Woord van God niet enkel een uitspraak, maar een werkzame Kracht. Het is levend, persoonlijk, handelend.

Dit wordt met name duidelijk in de latere ontwikkeling van het begrip in de Joodse Wijsheidstraditie en vervolgens in het Nieuwe Testament. In Johannes 1:1–14 wordt het Logos, het Woord, voorgesteld als bestaand vóór de schepping, actief in de schepping, en uiteindelijk vlees geworden in Jesjoea, Jezus de Messias. “En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond…” (Johannes 1:14, HSV)

Deze lezing werpt een diepere laag op de openingszin van Jona: het Woord dat tot hem kwam, was niet slechts een hemelse stem, maar een manifestatie van de Goddelijke wil — levend, handelend, gebiedend.

Het patroon in de profetische boeken

De uitdrukking “het Woord van JHWH kwam tot…” is typerend voor meerdere profeten, zoals Hosea (1:1), Joël (1:1), Micha (1:1) en anderen. Steeds functioneert het als een inleiding tot het profetisch gezag: wat volgt, is niet de eigen interpretatie van de profeet, maar een goddelijke communicatie. Het is een claim op waarheid en oorsprong: niet de profeet zelf spreekt, maar de HEERE.

Dat dit Woord komt, onderstreept bovendien dat het initiatief van God uit gaat. De profeet is niet degene die zoekt; hij ontvangt. De beweging is van boven naar beneden, van hemelse majesteit naar menselijke gehoorzaamheid – of, in het geval van Jona, naar menselijke weerstand.

Wat Jona onderscheidt van andere profeten, is niet de aard van het Woord dat hem bereikt, maar zijn reactie. Hij ontvangt een boodschap die, inhoudelijk gezien, niet zo uitzonderlijk is: ga, spreek, waarschuw. Wat bijzonder is, is dat Jona weigert. Niet vanwege twijfel over Gods spreken, maar vanwege weerstand tegen Gods barmhartigheid (zoals later in 4:2 duidelijk wordt).

Juist daarom is de aandacht voor deze openingswoorden zo belangrijk. Ze plaatsen het boek onmiddellijk in de context van openbaring en gehoorzaamheid. En tegelijk wijzen ze vooruit naar de spanning die het hele boek zal tekenen: wat gebeurt er wanneer het levende Woord van God botst op de wil van de mens?

In de tijd van Jona hadden mensen vaak dezelfde naam, omdat er geen achternamen waren. Om verwarring te voorkomen, werd de naam van de vader toegevoegd, zoals bij “Jona, zoon van Amittai”. Deze toevoeging helpt ons te identificeren welke Jona bedoeld wordt, vooral omdat we in 2 Koningen 14:25 een Jona tegenkomen die in dezelfde tijd leefde. Dit bevestigt dat de Jona in het boek Jona dezelfde historische persoon is. Het plaatst hem binnen de bredere context van Israël en versterkt de boodschap die hij als profeet bracht.

Vers 2: Van Nineve naar Nu

“Sta op, ga naar de grote stad Ninevé en predik tegen haar, want hun kwaad is opgestegen voor Mijn aangezicht.”

Vers 2 van het boek Jona markeert de beginzin van het verhaal. Jona krijgt van God de opdracht om naar de grote stad Nineve te gaan en daar een boodschap van oordeel en bekering over hen uit te spreken (Jona 1:2). De term “grote stad” roept de vraag op: groot in welk opzicht? Het Hebreeuwse woord gadol, dat hier wordt gebruikt, heeft verschillende betekenissen zoals “groot”, “belangrijk”, of “voornaam”. Een meer toepasselijke vertaling zou dan ook kunnen zijn “belangrijke stad”. Nineve was niet per se de hoofdstad van Assyrië, maar het was zonder twijfel een van de grootste en invloedrijkste steden van het rijk.

In de Bijbel wordt Nineve vaak gebruikt als synoniem voor Assyrië. Net zoals bijvoorbeeld Amsterdam Nederland vertegenwoordigt, zo werd Nineve het symbool voor heel Assyrië. De profeet Nahum spreekt zich fel uit tegen Nineve, maar spreekt eigenlijk over Assyrië in zijn geheel. Dit maakt de boodschap universeel voor de hele natie (Nahum 1:-3).

Nahum's profetieën tegen Nineve

In het boek Nahum lezen we krachtige veroordelingen van Nineve. De profeet spreekt over de vernietiging van de stad, de wreedheid van het Assyrische rijk en de gerechtigheid van God. In Nahum 1:2-3 wordt de Heere beschreven als jaloers en wraakzuchtig, die niet toestaat dat de schuldigen ongestraft blijven. Dit is de toon van het oordeel die ook de achtergrond vormt voor Jona’s missie naar Nineve. Nineve is inderdaad een stad die door God wordt aangesproken, niet alleen vanwege haar slechtheid, maar vanwege de onverantwoordelijkheid die haar welvaart en macht met zich meebrachten (Nahum 3:1).

Jona's missie: De oproep tot bekering

In tegenstelling tot veel andere profeten die zich richten op de slechtheid van een stad, is de reden waarom God Jona naar Nineve stuurt subtieler dan het lijkt. Het Hebreeuwse woord rah, vaak vertaald als “slechte” of “goddelijke kwaad”, heeft meerdere betekenissen. Naast het idee van slecht gedrag, kan rah ook verwijzen naar ellende of rampspoed. Mogelijk dat Nineve meer in problemen zit dan opzettelijk kwaad is (Jona 1:2). Jona’s oproep is dus mogelijk dubbelzinnig: God herkent de slechte daden, maar misschien is de stad juist in een staat van ellende en in nood, waardoor ze zich moet bekeren om verdere rampspoed te voorkomen.

De vraag rijst: waarom zouden de Assyriërs, een heidens volk, luisteren naar de boodschap van een Hebreeuwse profeet? Wat zou hen ertoe aanzetten om hun leven te veranderen? Het is belangrijk te begrijpen dat Nineve, hoewel welvarend en machtig, ook een natie was die in een periode van instabiliteit verkeerde. Aardbevingen, hongersnood en militaire verliezen hadden de stad geteisterd, en de mensen stonden onder druk. Dit bracht de mensen ontvankelijker voor een boodschap van hoop en bekering, zelfs als deze afkomstig was van een buitenlandse profeet.

Nineve in crisis

Op het moment dat Jona zijn missie krijgt, bevindt Nineve zich op een dieptepunt in haar geschiedenis. De stad had te maken met natuurrampen, mislukte militaire campagnes, en zwakke leiders. Deze periode van crisis maakte de boodschap van Jona des te relevanter: ondanks de schijnbare welvaart, zat de stad in een diepe morele en politieke crisis. Dit doet denken aan hoe zelfs in tijden van schijnbare voorspoed, een volk zich kan verontrusten over de fundamentele afwezigheid van moreel besef. De welvaart van Nineve, hoewel het de stad op een bepaalde manier steunde, leidde hen niet tot het besef dat hun zonden hun eigen ondergang zouden veroorzaken (Jona 1:2).

Parallel met de heden

De boodschap van Jona heeft duidelijke parallellen met de dagen waarin wij leven. De morele achteruitgang van westerse samenleving weerspiegelt de situatie van Nineve. Waar Nederland ooit werd geprezen voor zijn christelijke identiteit, zien we een al jarenlange afname van die principes. De samenleving is steeds meer post-moreel geworden, wat betekent dat het onderscheid tussen goed en kwaad niet meer als absoluut wordt beschouwd. Wat vroeger onaanvaardbaar was, wordt nu vaak gepresenteerd als een teken van vooruitgang en vrijheid.

Net als de Assyriërs in de tijd van Jona, denken veel mensen vandaag de dag dat hun welvaart en kracht een bewijs zijn van hun recht om te handelen zoals ze willen, zonder te begrijpen dat dit morele verval op de lange termijn gevolgen zal hebben. De vertaling van deze situatie naar de huidige tijd is een waarschuwing die we niet moeten negeren. De val van Nineve was onvermijdelijk, maar de vraag blijft: zullen wij de les leren, of zullen we in dezelfde val lopen?

Oproep tot bezinning

Jona’s verhaal herinnert ons eraan dat God een diep inzicht heeft in de situatie van volkeren, zelfs als ze zelf niet doorhebben dat ze in morele en geestelijke crisis verkeren. De boodschap die Jona naar Nineve bracht, was niet alleen een waarschuwing, maar ook een kans voor bekering. Zo kunnen ook wij onszelf afvragen of we bereid zijn om in onze eigen samenleving de tekenen van moreel verval te herkennen en te reageren op de oproep tot bekering voordat het te laat is. Het verhaal van Jona nodigt uit om na te denken over de staat van onze eigen samenleving en de rol die we spelen in de richting die het inslaat.

Vers 3: Jona’s Vlucht naar het einde van de wereld

“Maar Jona stond op om naar Tarsis te vluchten, weg van het aangezicht van de HEERE. Hij daalde af naar Jafo en vond een schip dat naar Tarsis ging. Hij betaalde de prijs voor de overtocht en daalde af in het schip om met hen mee te gaan naar Tarsis, weg van het aangezicht van de HEERE.”

Jona’s reactie op Gods opdracht

Vers 3 opent met de woorden: "Maar Jona stond op..." Dit lijkt een gehoorzame reactie op Gods oproep in vers 2, waarin de profeet wordt opgedragen om op te staan (qum) en naar Nineve te gaan. Toch verraadt de context meteen dat Jona wel opstaat, maar niet om Gods bevel uit te voeren. In plaats van naar het oosten te gaan, richting Nineve, kiest hij juist de tegenovergestelde richting: het westen. Zijn bestemming? Tarsis.

De keuze van Jona om zich fysiek van Nineve te verwijderen, weerspiegelt zijn geestelijke verzet. Hij wil letterlijk zo ver mogelijk weg van Gods opdracht. Dit herinnert ons aan Psalm 139:7-9, waarin David zich afvraagt: ‘Waar kan ik Uw Geest ontgaan, waar Uw aangezicht ontvluchten? Al steeg ik op naar de hemel, U bent daar; of legde ik mij neer in de hel, zie, U bent daar. Nam ik vleugels van de dageraad, woonde ik aan het einde van de zee...’

Jona kende deze waarheid als profeet, maar in zijn opstand probeert hij alsnog Gods aanwezigheid te ontwijken.

Tarsis: Werkelijke plaats of symbolische grens?

De locatie van Tarsis is door de eeuwen heen een punt van discussie geweest. Sommige commentatoren zien het als een figuurlijke uitdrukking voor "de verre zee", omdat in sommige oude Targoems (Aramese vertalingen van de Hebreeuwse Bijbel) het woord Tarsis simpelweg met "zee" wordt vertaald. Anderen identificeren het met een specifieke plaats, met name Tartessus, een Fenicische handelskolonie in Zuid-Spanje.

De Bijbel zelf suggereert dat Tarsis een bekende, verre handelslocatie was. Koning Salomo zond schepen naar Tarsis, en de Schrift spreekt over “schepen van Tarsis” die goud, zilver, ivoor en apen brachten (1 Koningen 10:22). Bovendien vinden we een uitdrukking in Psalm 72:10 die spreekt over "de koningen van Tarsis en de kustlanden," wat impliceert dat het een ver verwijderd en rijk handelsgebied was.

Daarnaast gebruikt de Bijbel “Tarsis” en “Seba” als uiterste grenzen van de bekende wereld (Jesaja 60:9). Dit lijkt vergelijkbaar met moderne uitdrukkingen zoals “van hier tot Timboektoe”, wat geografische extremen aanduidt. Vanuit het perspectief van een Israëliet in de oudheid was Tarsis zo ver westwaarts als mogelijk was. Dit maakt Jona’s vlucht niet zomaar een spontane keuze, maar een berekende poging om Gods opdracht volledig te ontlopen.

Een vlucht in het geloof?

Een belangrijke vraag die we ons moeten stellen, is of Jona werkelijk dacht dat hij aan God kon ontsnappen. Was zijn geloof zo beperkt dat hij geloofde dat Gods macht ophield bij de grenzen van Israël? Dit zou passen binnen de oude overtuiging dat goden territoriaal gebonden waren – een idee dat bijvoorbeeld in 2 Koningen 5:17-18 terugkomt, waar Naäman de Syriër een hoeveelheid Israëlitische aarde mee naar huis neemt om daarop JHWH te aanbidden.

Toch lijkt het onwaarschijnlijk dat een profeet als Jona in deze beperking geloofde. Zijn daden suggereren eerder dat hij hoopte dat God Zijn openbaring niet zou geven buiten Israëlisch grondgebied. Als profeet wist hij dat God met Zijn dienaren sprak in Israël, en hij kon vermoeden dat, als hij Israël verliet, God hem met rust zou laten.

Toch had Jona diep van binnen al een vermoeden over de uitkomst van zijn missie. In Jona 4:2 zegt hij: Och HEERE, waren dit mijn woorden niet toen ik nog in mijn eigen land was? Daarom ben ik het voor geweest door naar Tarsis te vluchten! Want ik wist dat U een genadig en barmhartig God bent, geduldig en rijk aan goedertierenheid, Die berouw heeft over het kwaad.”

Dit laat zien dat Jona niet vluchtte omdat hij bang was voor Nineve of omdat hij twijfelde aan zijn roeping. Maar hij vluchtte omdat hij Gods karakter kende. Hij wist dat Nineve zich zou kunnen bekeren en dat God dan genade zou tonen – en dat was precies wat hij niet wilde.

De haven van Joppe: Een strategische keuze

Jona vertrekt naar Joppe (tegenwoordig bekend als Jaffa). Interessant genoeg was Joppe in die tijd geen Israëlisch gebied. Het was een havenstad onder Fenicische controle. Dit betekende dat Jona geen Israëlieten zou tegenkomen die hem zouden herkennen en ter verantwoording zouden roepen. Ook betekende het dat hij reisde met een bemanning die waarschijnlijk niet bekend was met de HEERE.

Jona’s keuze voor Joppe was dus niet zomaar: hij probeerde zich niet alleen fysiek van Israël te verwijderen, maar ook van Israëls God en diens volk. Hierin echoot hij Adam en Eva, die zich na hun zonde probeerden te verbergen voor God (Genesis 3:8). Maar net als bij Adam en Eva zou Jona ontdekken dat je je niet voor God kunt verstoppen.

Passagier of charteraar?

Het Hebreeuwse woord sakar, dat hier wordt vertaald als “hij betaalde de prijs”, kan erop wijzen dat Jona niet alleen een ticket kocht, maar het hele schip charterde. Dit zou verklaren waarom er geen andere passagiers worden genoemd. Hoe dan ook, Jona moest een hoge prijs betalen om ver van Gods wil te komen – een treffende parallel met de geestelijke tol die opstand tegen God eist.

Ontsnappen aan de tegenwoordigheid van de Heere?

Het slot van vers 3 is cruciaal: "Jona vluchtte weg van het aangezicht van de HEERE." Hierin ligt een enorme ironie. Jona, de profeet van Israël, doet iets wat geen enkele andere profeet ooit deed: hij weigert Gods opdracht.

In het Oude Testament worden profeten vaak geroepen tegen hun zin in, maar ze gehoorzamen uiteindelijk wel. Mozes protesteerde dat hij niet welsprekend genoeg was (Exodus 4:10). Jeremia vond zichzelf te jong (Jeremia 1:6). Jesaja voelde zich onrein (Jesaja 6:5). Maar geen van hen vluchtte weg. Jona is de enige die actief Gods wil probeert te ontwijken. Jona’s poging om weg te vluchten is gedoemd te mislukken.

Een les uit Jona’s ongehoorzaamheid

Jona leert ons een harde les: gehoorzaamheid aan God is niet optioneel. Jona weigerde deze opdracht. Hij hield van zijn volk, maar hij haatte zijn vijand. Toch laat God hem niet los. Zijn missie is niet alleen om Nineve te bereiken, maar ook om Jona zelf te onderwijzen in Gods barmhartigheid.

Wat kunnen wij leren? Dat Gods liefde groter is dan onze voorkeuren. En dat ongehoorzaamheid ons geesteliijk duur kan komen te staan . Want als God roept, zal Hij ons vinden. Zelfs als dat betekent dat we eerst in een storm en een vis belanden.

Vers 4: Een storm die de hemel opent

“Maar de HEERE wierp een hevige wind op de zee; er ontstond een zware storm op de zee, zodat het schip dreigde te breken.”

In Jona 1:4 vinden we een krachtige boodschap over Gods controle over de natuur en Zijn manier om te reageren op de opstandige houding van Jona. Het schip waarop Jona zich bevindt, dreigt te zinken door een storm die door God zelf wordt veroorzaakt. Deze storm is geen toevallige gebeurtenis, maar een directe actie van God. "De HEERE liet een hevige wind over de zee waaien, en er kwam een zware storm op de zee, zodat het schip dreigde te vergaan." (Jona 1:4). Dit vers laat zien dat, hoewel Jona probeert te ontsnappen aan Gods bevel om naar Nineve te gaan, God het volledige gezag heeft over de natuur en de omstandigheden. De storm is niet zomaar een natuurverschijnsel; het is een daad van God om Jona tot bezinning te brengen.

De zee als theater van Gods soevereiniteit

In de oudheid stond de zee symbool voor chaos en dood (vgl. Psalm 93:3–4; Jesaja 27:1). Niemand beheerste haar. Geen koning, geen kapitein. En juist daar laat God zich zien.

“De wateren zagen U, o God, de wateren zagen U, zij beefden, ook de diepe wateren sidderden.”
Psalm 77:17

De storm is geen toeval — het is een krachtig gebaar van God waarmee Hij laat zien dat Hij ook hier de leiding heeft. In een wereld waar chaos als goddelijk werd gevreesd, openbaart de HEERE (JHWH) zich als de God boven de chaos. En juist daar, in de golven, maakt Hij Zich kenbaar—zoals later ook bij Jezus op het meer (Markus 4:39–41).

Overleven als roeping

De overleving van een zeestorm werd in de oudheid niet als toeval gezien, maar als goddelijk ingrijpen. Josephus beschrijft hoe hij als één van de weinige overlevenden werd gevormd door dat besef. Ook Paulus ervaart zijn schipbreuken als bevestiging van zijn missie:

“Driemaal heb ik schipbreuk geleden, een etmaal heb ik in volle zee doorgebracht.”
— 2 Korinthe 11:25

En toen hij later op weg naar Rome opnieuw schipbreuk leed, zei hij vol vertrouwen tegen zijn metgezellen:

“Want deze nacht is bij mij verschenen een engel van God, aan Wie ik toe behoor en Die ik ook dien. Die zei: Wees niet bevreesd, Paulus, u moet voor de keizer terechtstaan; en zie, God heeft u allen die met u varen, geschonken.”
— Handelingen 27:23–24

Paulus begreep: God is nog niet klaar met mij. Zoals Jona moest leren dat vluchten geen optie was, zo leefde Paulus in het vertrouwen dat overleven betekenis had.

Van storm tot zending

Jona werd gezonden naar de heidenen, maar vluchtte. Paulus werd gezonden naar de heidenen (Handelingen 13:47; Romeinen 1:5)—en hij gehoorzaamde. Beide zijn Joodse mannen, bekend met de Thora, en toch roept God hen tot iets dat buiten hun comfortzone ligt: de volken.

Waar Jona vlucht, omarmt Paulus zijn roeping, ondanks zijn waarschijnlijk natuurlijke weerzin tegen de heidense wereld onder Romeinse onderdrukking. “Want ik schaam mij niet voor het Evangelie van Christus, want het is een kracht van God tot zaligheid voor ieder die gelooft, eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek.”— Romeinen 1:16

En uiteindelijk klinkt, als afsluiting en samenvatting, het Evangelie dat het hele boek Jona al vooruitwijst:

“Want alzo lief heeft God de wereld gehad (niet alleen Israël!), dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft (heiden of Jood) niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.”
— Johannes 3:16

Van storm naar roeping
God slingert Zijn storm niet om te vernietigen, maar om te keren. Om Jona te bereiken. Om de volken te redden. Om het hart van Zijn volk te openen voor Zijn universele genade.

En die vraag blijft dan ook vandaag hangen boven ‘de wateren’ van ons leven:
Ben jij aan het vluchten? Of luister je naar de stem in de storm?

Vers 5: Een roep tot Elohim

"Toen werden de zeelieden bevreesd en zij riepen, ieder tot zijn god. Zij wierpen de lading die in het schip was, in de zee om het daardoor lichter te maken. Maar Jona was afgedaald in het ruim van het schip, was gaan liggen en was in een diepe slaap gevallen."

Vers 5 opent met een dramatische tegenstelling in de reacties van de bemanning en Jona op de plotselinge storm. De bemanning is bang en in paniek, terwijl Jona zich blijkbaar niet bewust is van de dreiging om hen heen. De bemanning roept wanhopig naar hun elohim – wat letterlijk betekent “goddelijke wezens”. Dit is een cruciaal moment in het verhaal, dat ons een venster biedt op het denken van die tijd.

Joodse geleerden wijzen erop dat een betere vertaling van het woord ‘elohim’ zou kunnen zijn: ‘goddelijk wezen’. Dat helpt ons om te begrijpen hoe mensen in die tijd dachten over de geestelijke wereld. Voor de oude Israëlieten en andere volken waren elohim niet simpelweg ‘nepgoden’, zoals wij dat misschien denken, maar echte geestelijke wezens met macht en invloed. (Psalm 82:1, Deut. 32:8). Deze elohim waren geen mythische figuren of verzonnen figuren, maar maakten deel uit van een grotere geestelijke werkelijkheid, met een soort rangorde, die invloed had op hoe de wereld functioneerde. . Dit is belangrijk voor het begrijpen van de roep van de bemanning, die hun eigen elohim aanriep in hun strijd om te overleven.

Een drastische actie van wanhoop

De bemanning, na tevergeefs hun goddelijke wezens te hebben aangeroepen, besluit drastische maatregelen te nemen: ze gooien de lading overboord om hun schip lichter te maken en het drijfvermogen te vergroten (Jona 1:5). Dit was een gebruikelijke procedure in een noodsituatie op zee, maar het benadrukt de ernst van hun situatie. De lading was het doel van hun reis, waarvoor ze betaald werden, en het verliezen van die lading was een enorme kostbare actie. Het overboord gooien van de lading was niet slechts een symbolische daad, maar een levensreddende handeling – hun uiterste poging om de storm te overleven.

We moeten begrijpen dat de tijd die verstrijkt tussen de beslissing om de lading overboord te gooien en de daadwerkelijke confrontatie met Jona, niet zo kort was als de tekst misschien doet vermoeden. De volgorde van de gebeurtenissen is niet 'bang, bang, bang'. Er moet enige tijd zijn verstreken, en de bemanning had waarschijnlijk al meerdere pogingen gedaan voordat ze zich naar het ruim begaven om Jona te vinden. Dit geeft ons de ruimte om te reflecteren op het menselijke gevoel van uitputting en wanhoop – de bemanning was al bezig met hun uiterste poging om te overleven, terwijl Jona diep in slaap was, volkomen ongevoelig voor de chaos.

Menselijke reactie of geestelijke onverschilligheid?

Jona ligt in het onderste deel van het schip, slaperig of misschien dommelend, terwijl de storm woedt. Het is belangrijk te begrijpen dat zijn slaap mogelijk een teken van uitputting is. Jona was een gewone man die, net als ieder van ons, lichamelijk en geestelijk moe kan zijn. Zijn slaappatroon contrasteert met de paniek van de bemanning, die hun eigen elohim hebben aangeroepen zonder resultaat.

De bemanning ziet Jona als “passagier”, geen persoon die hen zou moeten helpen. In die tijd was het niet de verantwoordelijkheid van passagiers om in noodsituaties in te grijpen. Daarom vinden we Jona in de onderste delen van het schip, een plek waar passagiers zich vaak terugtrokken. Dit laat zien hoe hij, als mens, zich mogelijk meer voelde als een "bijkomstigheid" in de situatie dan als een actieve deelnemer in de redding van het schip.

Vers 6: Een uitzonderlijk gebed

“De kapitein kwam bij hem en zei tegen hem: Hoe kunt u zo diep in slaap zijn! Sta op, roep uw God aan! Misschien zal die God aan ons denken, zodat wij niet vergaan!”

Wanneer de kapitein Jona vindt, reageert hij met verbazing. Hij vraagt: "Hoe kun je slapen? Sta op, roep tot je god!" (Jona 1:6). Het is belangrijk te begrijpen dat de vraag van de kapitein – Mah lekha – veel meer emotie en aandrang bevat dan we in onze vertaling kunnen zien. Het drukt niet alleen verbazing uit, maar ook een gevoel van urgente wanhoop. In het oude Hebreeuws heeft deze uitdrukking een diepere betekenis dan onze vertaling zou doen vermoeden. De kapitein is niet alleen nieuwsgierig, maar geschokt door het feit dat Jona zich zo kalm houdt te midden van de levensbedreigende situatie.

De vertaling kan in onze cultuur als gefrustreerd of onbeleefd klinken, maar het zou kunnen zijn dat de kapitein juist op zoek was naar hoop. Hij dringt er bij Jona op aan om zijn elohim aan te roepen, in de hoop dat Jona's god misschien wel zou kunnen redden. Dit moment benadrukt de ernst van de situatie en de contrasten tussen de reacties van de bemanning en Jona. Terwijl zij wanhopig proberen hun lot in handen te nemen, is Jona, als representant van de levende God, de enige die het antwoord kan geven, zelfs als hij zich daar niet bewust van is.

De roep tot God in de storm

De roep van de bemanning naar hun elohim en de reactie van Jona biedt ons niet alleen inzicht in de menselijke ervaring van chaos en wanhoop, maar ook in de dynamiek van de geestelijke wereld. De bemanning roept naar goddelijke wezens waarvan zij denken dat die macht hebben over hun situatie, maar er is geen antwoord. Jona, die zich niet bewust is van de ernst van de situatie, wordt uiteindelijk geconfronteerd met de noodzaak om zich bewust te worden van zijn rol in het verhaal. De reactie van de kapitein is een oproep tot gebed en tot erkenning van de macht van de ware God, zelfs in het zicht van de storm. In dit verhaal zien we dat mensen God niet altijd vanzelf herkennen — soms merken we pas iets van Hem als we in moeilijke situaties zitten.

Vers 7: Een andere wereld: denken in goden

“Daarop zeiden de mannen tegen elkaar: Kom, laten wij het lot werpen, zodat wij weten door wie dit onheil ons overkomt. Zij wierpen het lot, en het lot viel op Jona.”

Hier komen we bij onze eerste uitstapje in het verhaal. Om de reactie van de kapitein en zijn bemanning goed te begrijpen, moeten we even stilstaan bij hoe men in de oudheid dacht over goden – met name in het Midden-Oosten, de wereld waarin Jona leefde. In die tijd was vrijwel iedereen polytheïst. Een polytheïst is iemand die gelooft in en meerdere goden aanbidt. Het woord komt uit het Grieks: poly betekent ‘veel’ en theos betekent ‘god’. Het idee dat er geen god zou zijn, bestond niet; net zomin als het idee dat er maar één ware God was voor het hele universum. Atheïsme was ondenkbaar, en zuiver monotheïsme – in onze moderne zin – was uiterst zeldzaam, zelfs onder de Israëlieten1.

Drie lagen van goddelijke aanwezigheid

Mensen dienden meerdere goden, elk met hun eigen rol en domein. Hun religieuze wereld was als een uitgestrekte familieboom, vol met hogere en lagere machten. Meestal maakte men onderscheid tussen drie soorten goden:

  • de god van je familie of clan,

  • de god van je volk of natie,

  • en je persoonlijke god – een beschermgeest of helper die specifiek over jouw leven waakte2.

Deze goden werden niet als concurrenten gezien, maar als leden van een bredere goddelijke orde. Men erkende zonder moeite dat anderen andere goden volgden. Zo dacht ook de bemanning van het schip.

Israëlieten en de vele goden

Ook de Israëlieten leefden in deze gelaagde religieuze werkelijkheid. Voor hen was JHWH hun nationale God (vgl. Ex. 19:5-6; Deut. 32:8-9), en voor velen ook hun persoonlijke God. Maar dat betekende nog niet dat zij geloofden dat andere goden niet bestonden. Vaak zagen ze de goden van andere volken als reëel bestaande machten, zij het ondergeschikt aan JHWH3. Zelfs in het Nieuwe Testament klinkt deze gedachte door: ‘Want al zijn er ook zogenaamde goden, hetzij in de hemel, hetzij op de aarde – zoals er vele goden en vele heren zijn – voor ons is er toch maar één God…” (1 Kor. 8:5-6)

Een logische oproep tot gebed

Voor de kapitein was het dan ook volkomen logisch om Jona te vragen zijn god aan te roepen (Jona 1:6). Iemand moest immers verantwoordelijk zijn voor deze storm. In hun wereldbeeld had iemand een god beledigd, en die god reageerde nu met woede via de elementen.

Loten als antwoord van de goden

De bemanning besloot het lot te werpen om te ontdekken wie de schuldige was (Jona 1:7). Dit was geen spel van toeval, maar een manier om de wil van de goden te vernemen. In de oudheid was loten een vorm van waarzeggerij4, en werd het gezien als een geaccepteerde manier om de waarheid te achterhalen – ook binnen Israël.

“Het lot wordt geworpen in de schoot, maar elke beslissing ervan komt van de HEERE.”
Spreuken 16:33 “Door het lot te werpen, wordt een einde gemaakt aan twisten…”
Spreuken 18:18

Heilig toeval?

Hoewel de Heere God elke vorm van toverij en waarzeggerij verbood (Lev. 19:26, Deut. 18:10), was het gebruik van het lot geen overtreding. Integendeel: God sprak soms juist via het lot. Denk aan de verkiezing van Saul als koning (1 Sam. 10:20-24), de verdeling van het land onder de stammen (Joz. 14:2), of de bepaling van priesterdienst (1 Kron. 24:5). Zelfs de Urim en Tummim, die de hogepriester gebruikte om Gods wil te raadplegen, waren waarschijnlijk een vorm van heilig loten5.

De zeelieden gebruikten wellicht iets als steentjes of dobbelstenen. Voor Jona was dat geen probleem. Hij geloofde immers dat elke uitkomst uiteindelijk bij JHWH vandaan kwam.

 

1 Het moderne concept van monotheïsme – dat er maar één God bestaat en dat alle andere 'goden' niet bestaan – ontwikkelde zich pas later volledig in de Joodse traditie. In de tijd van Jona erkende men vaak het bestaan van andere goden, al geloofde Israël dat JHWH de hoogste en ware God was (vgl. Deut. 6:4, maar ook Ps. 82).

2  Zie ook Gen. 31:19 waar Rachel de terafim (huishoudgoden) van haar vader steelt – een gebruik dat wijst op persoonlijke en familiaire goden.

3  Vgl. Ex. 12:12, waar God oordeelt over “alle goden van Egypte”. Ook de confrontatie tussen Elia en de profeten van Baäl (1 Kon. 18) gaat uit van het idee dat er reële geestelijke tegenmachten bestaan.

4  In de bredere ANE-cultuur (Ancient Near East) waren loten een gangbare manier om goddelijke wil te onderscheiden, zie ook het Mesopotamische gebruik van “heilige stenen” en Babylonische orakelpraktijken.

5  Ex. 28:30, Num. 27:21 – Urim en Tummim zijn moeilijk precies te definiëren, maar functioneerden als middel tot openbaring, waarschijnlijk door een vorm van heilig toeval of 'ja/nee'-uitkomsten.

 

Vers 8: Ontmaskerd door het lot

“Toen zeiden zij tegen hem: Vertel ons toch door wie dit onheil ons overkomt. Wat is uw werk en waar komt u vandaan? Wat is uw land en van welk volk bent u?”

Het lot valt op Jona – en daarmee wordt hij door zijn omgeving als de schuldige aangewezen. Voor de zeelieden is dit geen toeval, maar een directe openbaring van de goddelijke wereld. Iemands persoonlijke god was blijkbaar toornig, en Jona staat nu in het midden van de beschuldigende kring. Hij kan zich niet meer verbergen.

Vier vragen die tot de kern gaan

In vers 8 stellen de zeelieden Jona vier opeenvolgende vragen:

  1. Wat is je missie?

  2. Waar kom je vandaan?

  3. Wat is je vaderland?

  4. Tot welk volk behoor je?

Deze vier vragen zijn niet zomaar uit nieuwsgierigheid. Ze zijn bedoeld om Jona’s volledige identiteit te ontleden: zijn doel, zijn achtergrond, zijn geografische oorsprong, en zijn etnisch-religieuze loyaliteit6. Elk aspect draagt bij aan het begrijpen van wie hij is – en vooral: wie zijn god is, en waarom die mogelijk woedend is.

Geen overlapping, maar onderscheid

Sommige vragen lijken misschien hetzelfde, zoals “Waar kom je vandaan?” en “Wat is je vaderland?”, maar in de tijd van de Bijbel hadden ze verschillende betekenissen:

  • “Waar kom je vandaan?” betekende: Waar ben je net geweest? Het is een praktische vraag over je laatste verblijfplaats.

  • “Wat is je vaderland?” ging over je oorsprong: Waar kom je oorspronkelijk vandaan? Dit zei vaak iets over je cultuur of afkomst.

  • “Tot welk volk behoor je?” vroeg naar je etnische of nationale identiteit. In de oudheid was dit vaak ook verbonden met je religie – jouw volk diende meestal een specifieke god of goden.

Voor de zeelieden, afkomstig uit verschillende landen, was dit onderscheid essentieel. Ze probeerden de oorzaak van de storm te achterhalen door alles over Jona's achtergrond te achterhalen.

Een gedeelde taal

Hoewel de bemanning uit verschillende regio’s kwam, konden zij met elkaar communiceren. Het is aannemelijk dat ze een gedeelde handels- of zeetaal spraken – mogelijk een vorm van Aramees of een verwant Kanaänitisch dialect7. Jona, als profeet uit het noordelijke koninkrijk Israël, moet deze taal voldoende hebben beheerst om zich verstaanbaar te maken.

 

6  In de oudheid werd identiteit niet los van religie, geografie en etniciteit gedacht. Elk volk had zijn eigen god(en), en jouw afkomst bepaalde welke god je diende. Vergelijk dit met 2 Kon. 17:26-29, waar men vreest dat het niet dienen van de 'god van het land' leidt tot rampspoed.

7  Vanaf de 8e eeuw v.Chr. werd het Aramees een gemeenschappelijke taal in het Midden-Oosten. In teksten zoals 2 Koningen 18:26 en Ezra 4:7 zie je dat het gebruikt werd voor handel en diplomatie. Omdat Jona’s verhaal zich deels op zee afspeelt, is het goed mogelijk dat zeelieden een gedeelde taal zoals het Aramees gebruikten om met elkaar te communiceren.

Vers 9: Jona’s getuigenis aan de Zeelieden

“Hij zei tegen hen: Ik ben een Hebreeër en ik vrees de HEERE, de God van de hemel, Die de zee en het droge gemaakt heeft.”

Jona onthult zijn identiteit: ‘Ik ben een Hebreeër’

Toen Jona tegen de ongeruste kapitein zei: “Ik ben een Hebreeër,” zei hij meer dan alleen bij welk volk hij hoorde. Die woorden hebben een diepe betekenis en verwijzen naar belangrijke thema’s uit het begin van de Bijbel. Het is opvallend hoe zelden deze term –‘Hebreeër’ – voorkomt in de Schrift. In het Nieuwe Testament gebruikt Paulus hem bijvoorbeeld slechts één keer: “Een Hebreeër uit de Hebreeën” (Filippenzen 3:5). Die zeldzaamheid wijst erop dat de term in specifieke contexten betekenisvol is, maar ook begrensd en niet zomaar synoniem is aan begrippen als "Israëliet" of "Jood".

Drie namen, drie betekenissen

Binnen de Bijbel treffen we drie termen aan die allen verwijzen naar afstammelingen van Abraham, maar elk met een eigen nuance en historische ontwikkeling:

  1. Hebreeër (ibri)

  2. Israëliet (ben Yisrael)

  3. Jood (yehudi)

In veel Bijbelvertalingen worden deze drie woorden vaak door elkaar gebruikt, alsof ze hetzelfde betekenen. Maar dat klopt niet helemaal. Theologisch gezien is dat onnauwkeurig, want de woorden verschillen in betekenis en achtergrond. Om goed te begrijpen wat Jona bedoelt, moeten we eerst elk van deze drie termen apart bekijken.

1. Hebreeër – Een Oversteker uit het Oosten

De term ‘Hebreeër’ (ibri) vindt zijn oorsprong in het werkwoord avar, wat "oversteken" betekent. Het verwijst naar de afstammelingen van Abraham, die uit het land Eber kwamen – een gebied benoemd naar hun voorvader Eber (Genesis 10:21–25) – en die de Eufraat overstaken richting Kanaän.

“Abram nu nam Sarai, zijn vrouw, en Lot, de zoon van zijn broer, en al hun bezittingen die ze verworven hadden, en de mensen die zij in Haran verkregen hadden; en zij gingen weg om naar het land Kanaän te gaan; en zij kwamen in het land Kanaän.” (Genesis 12:5).

Eber, een achterkleinzoon van Sem en een voorouder van Abraham, is 14 generaties (!) verwijderd van Adam. Ook zonder de religieuze betekenis zagen mensen in de oudheid dit volk als een aparte etnische groep – herkenbaar en duidelijk anders dan de andere volken om hen heen. Zij noemden hen Hebreeën – oversteker-volk.

Op het schip, waar mensen uit verschillende landen samen waren, was dit woord heel handig. Het hielp Jona om zichzelf te beschrijven op een manier die ook voor mensen buiten Israël begrijpelijk was.

2. Israëliet – Lid van een natie

De tweede term, "Israëliet" (ben Yisrael), verwijst niet naar afkomst op geografische basis, maar naar politieke en nationale identiteit. Israël was de naam die Jakob kreeg (Genesis 32:28), en zijn nakomelingen werden "kinderen van Israël" genoemd.

“Dit zijn de namen van de zonen van Israël, die naar Egypte kwamen...” (Exodus 1:1)

Deze term verwijst naar iemand die hoort bij het volk dat een verbond had met JHWH – het verbond dat bij de Sinaï werd gesloten. In tegenstelling tot “Hebreeër,” dat meer een algemene aanduiding was voor het volk als geheel, gaat “Israëliet” meer over je plek binnen het land Israël, alsof je een soort staatsburger was.

3. Jood – Van stam tot religieuze identiteit

De term "Jood" (yehudi) is de meest complexe van de drie. Oorspronkelijk verwees hij puur naar iemand uit de stam Juda, de vierde zoon van Jakob (Genesis 29:35). Later werd het een geografische aanduiding: bewoners van het zuidelijke koninkrijk Juda, dat zich afscheidde van het noordelijke Israël (1 Koningen 12).

Na de Babylonische ballingschap kreeg het woord “Jood” een bredere betekenis. Het ging niet alleen meer om afkomst of woonplaats, maar ook om hoe iemand leefde: of je de Thora volgde, meedeed aan de eredienst in Jeruzalem, en trouw was aan het geloof. In de tijd van het Nieuwe Testament werd het Griekse woord Ioudaios gebruikt, dat kon verwijzen naar je religie, je volk én het gebied waar je vandaan kwam (bijv. Johannes 4:9).

“Want Joden gaan niet om met Samaritanen” – hier wordt Ioudaios geografisch én religieus opgevat.

De term "Jood" in onze tijd

In de 21e eeuw is het begrip "Jood" minder duidelijk. Sommigen zien het als een religie, anderen als een etnische afkomst of een culturele identiteit. Rabbijnen zijn het niet eens over een vaste definitie. Afkomst, religie of zelfs alleen culturele verbondenheid kunnen bepalen of iemand als Jood wordt gezien, afhankelijk van de situatie.

Waarom dit alles ertoe doet

De drie termen – Hebreeër, Israëliet en Jood – zijn geen synoniemen. Ze zijn sleutels tot het begrijpen van de identiteit van Gods volk in verschillende fasen van de heilsgeschiedenis. Als we ze onzorgvuldig hanteren, vervormen we onbedoeld het Bijbels verhaal.

Jona gebruikte niet zomaar woorden. Hij gaf een beknopte, maar krachtige identiteit: een Hebreeër, loyaal aan JHWH, de Schepper van alles. Voor de mensen op het schip, en voor ons vandaag, was dat voldoende om te beseffen: deze man is anders – en zijn God is de ware God.

Vers 10: De ‘grote vrees’ van de zeelieden

“Toen werden de mannen zeer bevreesd, en ze zeiden tegen hem: Hoe hebt u dit kunnen doen? De mannen wisten namelijk dat hij op de vlucht was, weg van het aangezicht van de HEERE, want hij had het hun verteld.”

De opening van vers 10 – Toen werden de mannen zeer bevreesd... – is een krachtige en indringende formulering. De uitdrukking grote vrees in het Hebreeuws benadrukt de extremiteit van de reactie van de bemanning. Deze zeelieden, die eerder al in angst verkeerden door de storm, worden nu geconfronteerd met een nog dieper besef: de storm is geen willekeurige natuurramp, maar een manifestatie van de toorn van een god die zij niet kennen.

Jona's bekentenis versterkt hun angst. De "grootte" van hun vrees ligt niet alleen in de woede van de storm, maar ook in de erkenning dat hun leven afhangt van een God die ze niet kunnen beheersen, noch begrijpen. De bemanning, afkomstig uit verschillende achtergronden, heeft misschien wel van deze God gehoord, maar nu worden ze geconfronteerd met de directe, onmiskenbare kracht van JHWH—de God van Israël.

Jona zelf vreest deze God, maar dit is een vrees die voortkomt uit een erkende soevereiniteit en macht. Het ironische is dat, ondanks zijn erkenning van deze goddelijke macht, Jona in opstand komt en probeert te ontsnappen. De bemanning daarentegen, die in hun vrees eigenlijk meer “angst” dan “respect” toont, erkent JHWH niet als hun God, maar ziet hem als een vreemd, machtig wezen.

Het besef van schuld en de vraag: "Hoe hebt u dit kunnen doen?"

De bemanning vraagt Jona: “Hoe hebt u dit kunnen doen?”. Dit is een reactie op hun ontdekking dat de storm veroorzaakt wordt door de overtreding van de profeet. De vraag is geladen met verontwaardiging en onbegrip. Ze hadden geen idee dat ze zich in de nabijheid bevonden van iemand die zich in een conflict bevond met zijn eigen God. De bemanning, die zelf gelovig was en waarschijnlijk aanbidders van andere goden had, begrijpt snel de ernst van de situatie. Hun vraag, ‘Hoe hebt u dit kunnen doen?’ is geen simpele nieuwsgierigheid; het is een waarschuwing, een confrontatie met de schuld die nu ook henzelf treft.

De situatie is te vergelijken met een gevaarlijke situatie waarin iemand, die zelf in de verleiding verkeert om zijn eigen ondergang te omarmen, anderen meeneemt in zijn val. De bemanning is als onschuldige passagiers in een storm die werd veroorzaakt door de zonden van een ander. Ze zijn vastgebonden aan de keuzes van Jona, net zoals een persoon die door een ander meegesleept wordt in een ramp.

Vers 11: De wanhoop van de bemanning

"Zij zeiden dan tegen hem: Wat moeten wij met u doen, zodat de zee ons met rust laat? Want de zee werd hoe langer hoe onstuimiger."

In dit vers lezen we hoe de bemanning, wanhopig geworden door de steeds krachtiger wordende storm, zonder omhaal aan Jona vraagt: “Wat moeten we met jou doen, zodat de zee voor ons kalmeert?” Deze vraag is niet zomaar een verzoek om uitleg, maar een erkenning van de situatie. De bemanning heeft inmiddels begrepen dat de oorzaak van de storm rechtstreeks verbonden is met Jona en zijn God. Ze beseffen dat Jona de sleutel tot de oplossing is, maar ze hebben geen idee hoe ze deze God kunnen sussen. Jona’s bekentenis had hen duidelijk gemaakt dat zijn God, de God van Israël, de bron van de storm was, maar de bemanning kent deze God niet. Ze zijn niet vertrouwd met de manier waarop Hij handelt, en dus blijven ze in het duister over wat hen te doen staat.

De oorzaak van de storm

De bemanning van het schip is als het ware gevangen in een conflict dat ze niet volledig begrijpen. Ze weten dat de storm een reactie is van een machtige godheid, maar ze kennen de voorwaarden om die godheid tevreden te stellen niet. In hun eigen religieuze tradities zouden ze mogelijk geweten hebben dat de belediging van een god altijd gepaard gaat met de noodzaak om een offer te brengen of de schuldige te straffen. Ze begrijpen dat er een prijs moet worden betaald voor de overtreding, maar zonder kennis van Jona’s God weten ze niet welke actie hen van de verwoestende storm kan verlossen. Deze onwetendheid maakt de situatie des te dringender en meer wanhopig.

De tijd tikt: De situatie verergert

De woorden van vers 11 laten de toenemende ernst van de situatie zien: “Want de zee werd steeds ruwer.” Het lijkt wel alsof de storm zelf een uiterste poging doet om de bemanning te dwingen tot actie. De tijd dringt, en de bemanning heeft geen andere keuze dan snel te handelen. De woede van de zee is een duidelijk teken van de macht die hen overrompelt. Hun angst en wanhoop nemen toe, naarmate de kracht van de storm zich met de minuut versterkt. De bemanning staat voor de onvermijdelijke realiteit dat hun leven in gevaar is en dat ze geen andere uitweg zien dan het verkrijgen van een oplossing voor de situatie.

Vers 12: Jona's keuze: Opoffering of bekering?

“Daarop zei hij tegen hen: Pak mij op en werp mij in de zee; dan zal de zee u met rust laten, want ik weet dat deze zware storm u omwille van mij overkomt.”

In dit vers neemt de profeet een schokkende beslissing: hij stelt voor dat de bemanning hem in de diepe zee gooit om de storm tot rust te brengen. Dit voorstel lijkt op het eerste gezicht een daad van heldhaftigheid – een man die bereid is zijn leven te geven om anderen te redden. Maar als we verder overwegen, zien we een dieper probleem in Jona’s keuze. Het lijkt eerder een uiterste daad van koppigheid, tot aan zelfvernietiging toe.

Jona had een duidelijke keuze kunnen maken om zijn opstand tegen God te beëindigen. Als hij zijn fouten had erkend en berouw had getoond, zou de storm zonder twijfel zijn opgehouden. De zeeën zouden kalmeren, en het schip zou veilig zijn aangekomen. Maar Jona koos voor de dood, in plaats van zich over te geven aan Gods wil. Zijn vastberadenheid om zijn eigen weg te volgen, zelfs in de dood, toont de tragische dimensie van zijn karakter. Dit was geen daad van opoffering uit liefde, maar een daad van zelfvernietiging uit trots en verzet tegen de roeping van God.

Profetische Verantwoordelijkheid

In de Thora, en specifiek in Deuteronomium 18:19-22, legt God uit dat profeten een enorme verantwoordelijkheid dragen. Zij zijn de boodschappers van Gods woord, en de eerbied voor hun roeping is essentieel. Deuteronomium stelt duidelijk dat wanneer een profeet namens God spreekt en zijn woorden niet uitkomen, deze profeet een ernstige straf wacht.

“En met de man die niet naar Mijn woorden luistert, die Hij in Mijn Naam spreekt, zal het zó zijn: Ík zal rekenschap van hem eisen.Maar de profeet die overmoedig handelt door een woord in Mijn Naam te spreken dat Ik hem niet geboden heb te spreken, of die in de naam van andere goden spreekt, die profeet zal sterven. Wanneer u dan in uw hart zegt: Hoe kunnen wij het woord herkennen dat de HEERE niet gesproken heeft?Wanneer die profeet in de Naam van de HEERE spreekt, en het gebeurt niet en het komt niet uit, dan is dat een woord dat de HEERE niet gesproken heeft. In overmoed heeft die profeet dat gesproken; wees niet bevreesd voor hem.” (Deuteronomium 18:19-22)

Jona was in dit geval niet alleen verantwoordelijk voor het brengen van Gods boodschap aan Ninevé, maar zijn weigering om dat te doen, bracht niet alleen hemzelf in gevaar, maar ook de bemanning van het schip. Het was zijn verantwoordelijkheid om de goddelozen te waarschuwen, en zijn falen in die taak bracht de straf over hem en zijn metgezellen.

Ezechiël 33:6-9 herinnert ons eraan dat profeten een zware verantwoordelijkheid dragen. Ezechiël legt uit dat als een profeet de waarschuwing van God niet overbrengt, hij verantwoordelijk wordt gehouden voor de gevolgen van de onwetendheid van anderen. Jona, als profeet, had de verantwoordelijkheid om de inwoners van Ninevé te waarschuwen voor hun zonden, maar zijn weigering om dat te doen had verstrekkende gevolgen.

‘Als de wachter echter het zwaard ziet komen en niet op de bazuin blaast, zodat het volk niet gewaarschuwd wordt, en het zwaard komt en neemt een leven onder hen weg, dan is dat leven wel in zijn ongerechtigheid weggenomen, maar zijn bloed eis Ik van de hand van de wachter. En u, mensenkind, Ik heb u aangesteld tot wachter over het huis van Israël. U zult een woord uit Mijn mond horen en u moet hen namens Mij waarschuwen. Als Ik tegen de goddeloze zeg: Goddeloze, u zult zeker sterven, en u hebt niet gesproken om de goddeloze te waarschuwen voor zijn weg, dan zal die goddeloze in zijn ongerechtigheid sterven, maar zijn bloed zal Ik van uw hand eisen. Maar wat u aangaat, als u de goddeloze voor zijn weg gewaarschuwd hebt om hem daarvan te bekeren en hij zich niet van zijn weg bekeert, dan zal híj in zijn ongerechtigheid sterven, maar ú hebt uw leven gered. (Ezechiël 33:6-9)

In Jona’s geval was zijn weigering om Ninevé te waarschuwen niet slechts een persoonlijke zonde, maar een daad die de bemanning van het schip rechtstreeks in gevaar bracht. Zijn weigering was een afwijzing van zijn profetische verantwoordelijkheid.

De bijbelse waarschuwing over valse profeten is vandaag de dag nog steeds relevant. We zien een groeiende groep mensen die zichzelf als profeten beschouwen, maar wiens voorzeggingen niet uitkomen. Wanneer zulke mensen in de naam van God spreken en hun woorden niet vervuld worden, brengt dit niet alleen verwarring en schade aan de gelovigen, maar het ondermijnt ook de autoriteit van Gods Woord. De Bijbel waarschuwt ons om voorzichtig te zijn in het volgen van degenen die zichzelf profeten noemen, maar die niet voldoen aan de eisen die God stelt aan Zijn boodschappers.

Jona’s Keuze: Heldhaftigheid of arrogantie?

Zoals eerder gezegd: Jona’s bereidheid om zijn leven op het spel te zetten voor de bemanning van het schip wordt door sommigen als een heldendaad gezien. Maar als we het volledige plaatje bekijken, zien we dat deze bereidheid eigenlijk een teken is van zijn arrogantie en opstand tegen God. Het is niet de heldhaftigheid van een man die zich opoffert voor anderen, maar de hardnekkigheid van een profeet die weigert zich te onderwerpen aan de wil van God, zelfs als dat zijn eigen leven en dat van anderen bedreigt.

Het ironische contrast tussen Jona en de heidense bemanning is schokkend. Deze mannen, die zich niet tot de God van Israël wenden, zijn in hun genade veel groter dan Jona. In plaats van zijn advies op te volgen en hem in de zee te gooien, proberen zij hem te redden. Ze roeien hard naar de kust, zoekend naar een manier om de storm te kalmeren zonder Jona op te offeren aan de god van de zee, zoals hij had voorgesteld. Dit contrast maakt de ernst van Jona’s situatie des te duidelijker: Jona heeft zichzelf zover van God verwijderd dat hij bereid is te sterven in plaats van te gehoorzamen aan Zijn roeping.

Vers 13: De onmogelijkheid te ontsnappen aan Gods wil

"De mannen roeiden echter om het schip terug te brengen naar het droge. Maar zij konden het niet, want de zee werd hoe langer hoe onstuimiger tegen hen."

De zeelieden, verwikkeld in de storm die zich razendsnel om hen heen verzamelt, hebben niet begrepen wat er werkelijk aan de hand is. Ondanks hun moedige poging om het schip naar de kust te roeien, ontdekken ze al snel dat hun inspanningen tevergeefs zijn. Het schip, dat hen probeert te redden, wordt niet gered, integendeel, de woeste zee lijkt zich tegen hen te keren, steeds ruiger, naarmate ze zich verder van hun bestemming verwijderen. In hun wanhoop roeien ze naar de kust, maar het wordt hen al snel duidelijk dat ze hun lot niet kunnen veranderen. De boodschap hier is krachtig en diep: Gods heerschappij is onmiskenbaar, zowel over de zee als over het droge land. Wat de zeelieden niet begrijpen, is dat er geen ontsnappen mogelijk is aan Gods plan – zelfs niet door menselijke inspanning of macht. Het roeien naar de kust is een symbool van de poging van de mens om te ontsnappen aan het onvermijdelijke: de wil van God.

In deze context komt een belangrijk Bijbels principe naar voren, namelijk dat het verzetten tegen Gods wil uiteindelijk onmogelijk is. De Bijbel gebruikt vaak de metafoor van het ‘tegen de prikkel slaan’ (Handelingen 9: 5) om de menselijke worsteling met Gods wil te beschrijven. Het woord ‘prikkel’ komt uit de oude landbouwpraktijken, waar het gebruikt werd om te verwijzen naar een scherpe stok die werd gebruikt om een os vooruit te drijven. Het is een krachtig beeld van de menselijke inspanning om te ontsnappen aan wat onvermijdelijk is, en het lijkt wel of deze inspanning altijd zal leiden tot verergering van de situatie. Dit principe wordt zelfs expliciet benadrukt in de Apocalyps, waar, ondanks de verwoestende plagen, de mensen weigerden zich bekeren en in plaats daarvan de God van Israël vervloekten.

De onveranderlijkheid van Gods wil

In het boek Openbaring zien we deze zelfde weerstand tegen Gods wil, zelfs te midden van de meest verwoestende omstandigheden. In Openbaring 16 worden de zeven schalen van Gods gramschap uitgestort over de aarde, en hoewel de mensen door de pijn worden gekweld, weigerden ze zich te bekeren. Ze vervloekten de God van de hemel en bleven in hun zonden vastzitten. Dit beeld weerspiegelt de irrationele weigering van mensen om zich te onderwerpen aan Gods soevereiniteit, zelfs wanneer zij oog in oog staan met de werkelijkheid van hun zonden en de gevolgen ervan.

Het is moeilijk te begrijpen hoe mensen, zelfs te midden van de meest catastrofale gebeurtenissen, kunnen blijven vasthouden aan hun eigen trots en verzet tegen God. We zien dit niet alleen in de eindtijd, zoals in het boek Openbaring, maar ook in de dagelijkse realiteit van het leven. Deze onlogische houding kan bijna niet anders dan een geestelijke oorzaak hebben. Als mensen weten dat ze verkeerd hebben geleefd en toch weigeren zich te bekeren en de genade van Christus te accepteren, moeten we ons afvragen waar die koppigheid vandaan komt.

Dit verzet kan worden begrepen als het werk van de yetzer harah8, de "kwade neiging" die in elk van ons aanwezig is. Deze neiging is de geestelijke kracht die ons wegduwt van Gods wil en ons in verzet brengt tegen alles wat goed is. Het is deze geestelijke strijd die de Bijbel beschrijft, wanneer Paulus zegt dat onze strijd niet tegen vlees en bloed is, maar tegen de geestelijke machten van het kwaad in de hemelse gewesten (Efeze 6:12).

‘Want wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van de duisternis van dit tijdperk, tegen de geestelijke machten van het kwaad in de hemelse gewesten.’

Dit is geen beeldspraak of iets vaags, maar een werkelijke kracht die invloed heeft op de wereld.

De geestelijke wereld in onze tijd

Het is opvallend dat Paulus het heeft over geestelijke machten in de hemelse gewesten. Dat zegt iets belangrijks over hoe wij naar de geestelijke wereld zouden moeten kijken. De Bijbel leert ons dat er geestelijke wezens zijn die onder Gods gezag staan, maar die zich tegen Hem hebben gekeerd. Deze gevallen elohim zijn de machtige entiteiten die ooit in de hemel waren en die door hun opstand tegen God vervloekt werden. De Bijbel suggereert dat niet alle verdorven elohim uit de hemel zijn verdreven, wat ons een diepere inkijk geeft in de dynamiek van de geestelijke wereld.

"Toen brak er oorlog uit in de hemel. Michaël en zijn engelen voerden oorlog tegen de draak. De draak vocht terug met zijn engelen, maar hij was niet sterk genoeg... De grote draak werd op de aarde geworpen…" (Openbaring 12:7-9 )

Hier wordt een hemelse rebellie beschreven, waarbij satan en zijn volgelingen uit de hemel worden geworpen.

De verwarring die we vandaag zien – vooral rond gender en menselijke identiteit – lijkt niet alleen iets van cultuur of maatschappij. Er speelt iets diepers. Hoe kan het dat zelfs de meest duidelijke biologische feiten, zoals het bestaan van man en vrouw, zo fel worden ontkend? Dit gaat verder dan menselijke fouten of meningen. Het wijst op een geestelijke strijd die achter de schermen plaatsvindt. Wat we meemaken is geen gewone discussie over wetenschap, maar een geestelijke invloed die ons denken en handelen probeert te vervormen.

Gelovigen worden aangespoord om zich bewust te zijn van deze strijd en niet blind te zijn voor de invloed van de geestelijke wereld. De oproep is niet om de strijd alleen te voeren met menselijke wapens – door intellectuele debatten of wetenschappelijke argumenten – maar door de juiste geestelijke strijd te voeren. Het is een strijd die begint met gebed, met het zoeken naar God, en met het vasthouden aan Zijn principes.

Om de verwarring over gender en identiteit te koppelen aan specifieke Bijbelse principes, kunnen we kijken naar enkele belangrijke Bijbelteksten die ons niet alleen inzicht geven in de schepping, maar ook in het plan van God voor de mens en de geestelijke strijd die er speelt. Deze teksten helpen ons de diepere geestelijke dimensie van de verwarring te begrijpen, die vaak verder gaat dan enkel maatschappelijke of culturele factoren.

In Genesis 1:27 lezen we:

God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen.’

Deze tekst benadrukt dat de mens, zowel man als vrouw, is geschapen naar het beeld van God. Het onderscheid tussen man en vrouw is niet een menselijke constructie, maar een goddelijk ontwerp. In de Bijbel wordt het lichaam van de mens, inclusief het geslacht, als iets heiligs beschouwd, omdat het weerspiegelt wie God is en hoe Hij de wereld heeft geschapen. Het ontkennen van de realiteit van twee geslachten is dus niet alleen een aanval op biologische feiten, maar op de manier waarop God de mens heeft gemaakt en bedoeld.

De Bemanning roept tot de HEERE (JHWH)

Toen riepen zij de HEERE aan en zeiden: Och HEERE, laat ons toch niet vergaan om het leven van deze man! Leg geen onschuldig bloed op ons! Want U, HEERE, doet zoals het U behaagd heeft.’

Wanhopige gebeden aan een onbekende God

De storm woedt. Elke menselijke poging om het schip te redden is vruchteloos gebleken. Wat overblijft, is overgave – niet aan de dood, maar aan de God van Jona. En dan gebeurt er iets opvallends: de zeelieden, die tot dan toe tot hun eigen goden hadden geroepen (Jona 1:5), richten zich nu tot de HEERE – in het Hebreeuws JHWH, de persoonlijke naam van Israëls God.

Het is belangrijk om hier op te merken dat veel vertalingen dit detail verhullen. Waar de Hebreeuwse tekst de Naam van God gebruikt (JHWH), vertalen veel Bijbels dit als "de Heer(e)", waardoor het radicale karakter van deze aanspreking verzacht wordt¹.

Deze heidense zeelieden roepen dus niet zomaar tot een hogere macht, maar tot een God die zij tot dat moment niet kenden. Ze doen dit mogelijk niet vanuit een plotselinge bekering, maar vanuit een groeiend respect voor de God die de natuur beheerst op een wijze die hun eigen goden niet lijken te kunnen.

Toch is dit geen mogelijk geen werkelijke bekering, zoals we die in de Bijbel vaak zien. We lezen niet dat de zeelieden hun andere goden loslaten en dat zij uitspreken dat zij hun vertrouwen alleen op de HEERE stellen. In plaats daarvan voegen ze Hem toe aan hun bestaande geloof.

Dit past bij hoe mensen in de oudheid meestal dachten over goden. Ze vervingen hun goden niet, maar voegden er gewoon nieuwe bij. Als een nieuwe god zijn kracht liet zien, kreeg hij een plek naast de andere. De reactie van de zeelieden past dus bij hun cultuur: ze erkennen dat JHWH echt is, maar zien Hem nog niet als de enige God.

 

8  Yetzer Harah – Dit is de Joodse term voor de “kwade neiging” in de mens, die de neiging heeft om zich tegen Gods wil te verzetten en richting zonde te sturen.

 

Vers 14: Schuld en onschuldig bloed

Het gebed van de bemanning is opmerkelijk:
"Toen riepen zij de HEERE aan en zeiden: Och HEERE, laat ons toch niet vergaan om het leven van deze man! Leg geen onschuldig bloed op ons! Want U, HEERE, doet zoals het U behaagd heeft." 

Hier spreekt een geweten. Ze beseffen dat de daad waartoe ze overgaan – het overboord werpen van Jona – in normale omstandigheden een moord zou zijn. En in hun wereldbeeld, waar vergelding en bloedwraak normaal zijn (vgl. Genesis 9:6; Numeri 35:19), kan dit ernstige gevolgen hebben. De vloek van onschuldig bloed rust zwaar op hen, tenzij de God van deze man hen vrijspreekt.

Hun “gebed” is dus niet alleen een roep om fysieke redding, maar ook om gerechtigheid – een verzoek om niet schuldig bevonden te worden voor een daad die zij uitvoeren op bevel van Jona zelf. Het is een verzoek om Gods oordeel te ondergaan, en tegelijk om Zijn genade te ontvangen.

Hier ontstaat een schrijnend contrast. Terwijl de heidense bemanning bidt, roept, en smeekt tot JHWH, blijft Jona zelf stil. Hij bidt niet, bekent niet, vraagt zelfs geen redding. Het enige wat hij aanbiedt is zijn eigen ondergang: "Gooi mij maar overboord." (Jona 1:12)

Het is de profeet die weigert te spreken tot zijn God. De vreemdelingen daarentegen naderen JHWH met eerbied en een moreel bewustzijn dat Jona op dit moment volledig lijkt te missen.

Het boek Jona houdt ons een spiegel voor: wie is hier eigenlijk geestelijk blind? Is het de geestelijke insider die wegvlucht van God, of de heidense buitenstaander die zijn oordeel vreest?

De dreiging van de storm is niet alleen fysiek, maar ook moreel geladen. De vraag is niet meer: "Hoe redden we het schip?" maar: "Hoe kunnen we recht doen zonder onschuldig bloed te vergieten?"

De zeelieden tonen hiermee iets van wat in de Schrift vaak als begin van ware wijsheid wordt aangeduid: de vreze des HEEREN (Spreuken 9:10). Ze erkennen Gods soevereiniteit – "U hebt gedaan zoals het U behaagde" (Jona 1:14) – en erkennen impliciet hun ondergeschiktheid aan Zijn wil.

Zij zijn, ondanks hun beperkte kennis, op een punt gekomen waarop zij God erkennen als degene die het laatste woord heeft – over storm, leven en dood.

Wat de bemanning doet in Jona 1:14 laat een eerste vorm van ontzag zien. Ze staan op een geestelijk kruispunt: tussen hun vertrouwde goden en een nieuwe God die zich laat kennen door stormen en een profeet.

Hun gebed is rauw, oprecht, en gevuld met moreel besef – misschien wel meer dan Jona op dit punt bezit. En dat is de ironie van het boek: dat de profeet die geacht wordt God te kennen, Hem “verliest” in de diepte van zijn vlucht, terwijl de heiden die Hem niet kent, Hem in de storm vindt.

Vers 15: Overgeleverd aan de diepte

"Daarop pakten zij Jona op en wierpen hem in de zee. En de woedende zee kwam tot bedaren."

Een daad met tegenzin
De beslissing is genomen, maar het hart weegt zwaar. De matrozen pakken Jona op. Niet uit wraak of haat, maar uit noodzaak. Ze doen het met tegenzin, wetend dat ze hiermee een mensenleven beëindigen.

Deze handeling gebeurt niet lichtvaardig. Hun voorafgaande gebed (:14) laat zien dat ze worstelen met de last: “Reken ons geen onschuldig bloed aan.” Ze voeren het bevel van Jona uit, maar niet zonder zich van hun verantwoordelijkheid bewust te zijn. Hun handelen is gehoorzaam, maar niet kil.

Er is in deze daad iets tragisch én tegelijk iets gewijds. Ze gehoorzamen de stem van de profeet – de stem die zelf nog zwijgt tot God – en vertrouwen erop dat JHWH hen niet zal oordelen als moordenaars, maar als dienaren van Zijn wil9.

Zodra Jona het water raakt, houdt de zee op met woeden. In het Hebreeuws staat hier letterlijk: “en de zee stond stil van haar woede” 10. Dit is geen natuurlijke gebeurtenis. Er is geen geleidelijke afname van de wind. We lezen niet van langzaam afnemende golven – het is abrupt. Een bovennatuurlijke stilte volgt op een Goddelijke storm.

Voor de zeelieden is dit het ultieme teken: JHWH is werkelijk Degene die over deze storm heerste. Hun daad – hoe pijnlijk ook – was in lijn met Zijn wil. De natuur gehoorzaamt onmiddellijk.

In dit moment van rust wordt zichtbaar wat eerder slechts geloof was: JHWH is niet alleen de God van Israël. Hij is Heer over de zeeën. En de stilte bevestigt hun gehoorzaamheid.

Jona’s overgave – een profetisch beeld

Hoewel het vers zich op de handeling van de zeelieden richt, kunnen we de positie van Jona niet negeren. Tijdens deze gebeurtenis wordt hij als het ware tot zondebok gemaakt, overgegeven aan de krachten van oordeel en dood.

In zijn zwijgende overgave wordt Jona het beeld van een vervangend offer – geworpen in de dood, zodat anderen behouden worden. Dit is niet zonder diepere betekenis. In Jona’s afdaling in de diepte horen we reeds een echo van Jezus’ eigen woorden:

“Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de grote vis was, zo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten in het hart van de aarde zijn.”(Matteüs 12:40)

De kalmte die volgt op zijn ‘offer’ is een profetische voorafschaduwing van de vrede die zou volgen op het volbrachte werk van Christus. Wat Jona onvrijwillig vertegenwoordigt, vervult Jezus vrijwillig: Hij wordt overgeleverd aan de dood, opdat velen mogen leven. In Jesaja 53:5 profeteert de profeet:

"Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden verbrijzeld. De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is er voor ons genezing gekomen."

En Paulus schrijft aan de gelovigen te Rome in Romeinen 5:8:

“God echter bevestigt Zijn liefde voor ons daarin dat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren.”

Goddelijke bevestiging: De storm als stem

De onmiddellijke reactie van de natuur functioneert hier als bevestiging. Er is geen profeet nodig om de boodschap uit te leggen – de zee spreekt. In een wereld waarin de krachten van de natuur vaak als boodschappers van de goden werden gezien, is de plotselinge stilte van de zee niet minder dan een uitspraak van de HEERE Zelf.

De zeelieden hebben Hem misschien nog maar net leren kennen, maar zij herkennen Zijn antwoord. En die kalmte, na zoveel geweld, is meer dan opluchting. Het is als een ontmoeting met de heiligheid van een God die leeft en spreekt – zelfs door stormen heen11.

 

9  In het oude Nabije Oosten werd het vergieten van bloed gezien als een daad met vergaande gevolgen, zelfs wanneer het noodzakelijk was. Door hun gebed tonen de zeelieden besef van deze morele realiteit, wat opmerkelijk is gezien hun heidense achtergrond.

10  Het Hebreeuwse woord (zaʿaph) betekent letterlijk “woede” of “verontwaardiging”. De personificatie van de zee als een woedend wezen dat plotseling kalmeert, versterkt het beeld van Gods directe heerschappij over de elementen.

11  Zie ook Psalm 107:29 – ‘Psalm 107:29 Hij brengt de storm tot stilte, zodat hun golven zwijgen.’Deze psalm weerspiegelt thematisch de ervaring van de matrozen in Jona’s verhaal.

 

Vers 16: Een offer op zee

‘Toen werden de mannen zeer bevreesd voor de HEERE; zij brachten de HEERE een slachtoffer en legden geloften af.’

Van angst voor de storm naar ontzag voor de HEERE

De storm is geweken, maar de angst blijft – en verandert van karakter. Wat eerst pure overlevingsangst was, verschuift nu naar een veel dieper, eerbiedig ontzag. De tekst zegt: “Zij vreesden de HEERE met grote vrees”.

De zee mag dan zwijgen, de harten van de matrozen daveren. Ze zijn niet slechts onder de indruk van de kracht van de HEERE, ze zijn innerlijk geraakt. Deze vrees is niet afstandelijk, maar betrokken. Het lijkt op de vrees die in de Schrift vaak wordt verbonden met echte erkenning van God (vgl. Spreuken 9:10; Psalm 33:8)12.

Wat een contrast: Jona vlucht voor de HEERE, maar deze heidense matrozen vrezen Hem. Niet omdat zij deel zijn van het verbond met Israël, maar omdat zij Zijn majesteit in storm én stilte hebben ervaren.

De tekst maakt duidelijk dat de zeelieden offers brachten en geloften deden. De vraag rijst: Waar en wanneer? Hebben zij echt aan boord een offer gebracht? Of hebben ze beloofd dit bij aankomst aan land te doen?

Sommigen betwijfelen of een offer op zee mogelijk was – vanwege mogelijk gebrek aan dieren of praktische obstakels. Maar het culturele en historische bewijs spreekt deze twijfel tegen. De Franse historicus Jean Rouge13 wijst erop dat offers aan boord van schepen in de oudheid gangbaar waren, zowel bij vertrek als bij aankomst – en zelfs onderweg bij dreigend gevaar.

Schepen hadden vaak een vast altaar op de achtersteven, en het meenemen van levend vee voor voedsel was gebruikelijk. Er is dus geen reden om uit te sluiten dat de matrozen op het schip waar Jona meevoer inderdaad direct een dankoffer aan JHWH brachten – misschien zelfs naast hun eerder gesmeekte vergeving.

De auteur van het boek Jona wil waarschijnlijk dat we begrijpen: deze mannen reageerden. Zij deden iets. Ze gaven uiting aan hun erkenning van Gods macht en eer – door offer en geloften.

Geloften: meer dan een gebaar

Naast het brengen van een offer, legden de mannen geloften af. In de Hebreeuwse context verwijst dit meestal naar beloftes aan God, vaak verbonden aan aanbidding, toewijding of latere offers (vgl. Psalm 66:13–14; Prediker 5:4–5)³.

Deze geloften zijn belangrijk. Ze duiden erop dat de zeelieden niet alleen reageerden op de rust van het moment, maar ook verder wilden leven in eerbied voor deze God.

Hun gedrag toont een diepe van erkenning aan die we zelden zien bij ‘buitenstaanders’ in het Oude Testament – en die (op dit moment) zelfs ontbreekt bij de profeet zelf.

Een spiegel voor de profeet

De climax van hoofdstuk 1 is onthutsend: de heidenen aanbidden terwijl de profeet zwijgt. Jona bidt niet. Hij offert niet. Hij spreekt geen berouw of geloof uit. Hij is passief, overboord, zwijgend.

De zeelieden maken juist een beweging van angst naar ontzag, van paniek naar gebed, en van actie naar toewijding. Het is opvallend: zij gedragen zich uiteindelijk meer als echte aanbidders dan de profeet zelf.

Jona’s stilte op de bodem van de zee zal pas later doorbroken worden. Maar nu, aan dek, is het de niet-Israëlitische bemanning die spreekt en offert.

We worden als lezer uitgedaagd: herkennen wij ons in Jona of in de zeelieden? En durven we de ironie te aanvaarden dat Gods openbaring soms het helderst weerklinkt in de mond van wie Hem nog nauwelijks kent?

 

12  In het Oude Testament is “vrees voor de HEERE” een kernbegrip voor ware aanbidding en geestelijke wijsheid. Zie ook Deuteronomium 10:12; Spreuken 1:7.

13  Jean Rouge, Ships and Fleets of the Ancient Mediterranean, waarin wordt beschreven dat rituele offers op zee regelmatig voorkwamen, onder andere op altaren aan de achtersteven van schepen.

 

Vers 17: Wonder boven water

En de HEERE beschikte een grote vis om Jona op te slokken. Jona was drie dagen en drie nachten in het binnenste van de vis.’

De schokkende wending: geen dood, maar redding

We zouden verwachten dat het verhaal hier eindigt. Een man die overboord wordt gegooid in een woeste storm op open zee — het enige logische gevolg is zijn dood. De zee, in het wereldbeeld van het oude Midden-Oosten, is de plaats van chaos, dood en ondergang (vgl. Psalm 69:1–2; Jesaja 27:1)14.

Jona had het verdiend: hij was ongehoorzaam, weigerde te bidden en koos voor de dood. En toch... hij sterft niet.

In plaats van te zinken naar Sheol15, wordt hij — in een ingreep die zowel bizarre als liefdevolle kenmerken heeft — opgeslokt door een grote vis die door de HEERE was “beschikt”. Het Hebreeuwse woord (vajman) betekent letterlijk ‘aanwijzen’, ‘voorzien’ ‘opdracht geven’. Dit is geen toevallige vis die toevallig honger heeft. Dit is soevereine voorzienigheid³.

De tekst is opmerkelijk nuchter. Geen drama. Geen uitleg. Geen biologisch detail. Geen speculatie over hoe het allemaal precies werkte. Alleen dit: ‘De HEERE beschikte een grote vis.’

In onze tijd willen we meteen weten: wat voor soort vis was het? Was het een walvis? Was het symbolisch bedoeld? Was het überhaupt mogelijk?

De Bijbel zelf stelt deze vragen niet16. Wat het verhaal overduidelijk maakt, is dat deze redding niet komt door toevallige omstandigheden of door menselijke vaardigheid. Er is geen schip dat Jona opvist. Geen drijvend wrakhout. Geen zwemmen naar de kust. Alleen een vis. En God die handelt.

De boodschap is helder: God redt Jona door iets totaal onverwachts en bovennatuurlijks. Zijn macht stopt niet bij storm of zee. Hij kan leven voortbrengen uit de dood, hoop uit wanhoop.

De buik als graf: een levend begraven profeet

Jona is drie dagen en drie nachten in het binnenste van de vis. De tijdsaanduiding doet ons denken aan de duur van rouw, dood en overgang (vgl. Hosea 6:2; Matteüs 12:40)17.

De buik van de vis is geen hotelkamer, geen retraitecentrum. Het is een levend graf, een natuurlijke gevangenis, een donkere baarmoeder van wedergeboorte. Jona is afgesneden van zonlicht, lucht, land, mensen en vrijheid. Maar niet van God.

De symboliek is krachtig: hier begint Jona’s afdaling naar zichzelf, zijn bekering, zijn herstel. Niet aan dek, niet in de storm, maar in de ingewanden van het schepsel dat hem opgeslokt heeft.

Wat wij als het einde beschouwen — verdrinking, opslokken, donkerte — wordt door God omgekeerd tot een nieuw begin. De vis is geen oordeel, maar een transportmiddel naar genade.

Wonderen als Goddelijke tussenkomst

Voor moderne lezers is het verhaal van Jona vaak moeilijk te aanvaarden. Sommigen beschouwen het als metafoor of fabel. Immers: wie kan drie dagen in een vis overleven?

Maar dat is precies het punt. Niemand kan dat. Daarom is het een wonder. En wonderen zijn per definitie geen gewone gebeurtenissen. Ze breken in in de orde van de natuur, niet om die te vernietigen, maar om haar tijdelijk te overstijgen ten dienste van Gods doel.

Wie lang genoeg met God wandelt, leert dit: Zijn macht stopt niet bij de grens van onze logica. De vraag is dus niet: Kan dit echt gebeurd zijn?, maar: Geloof ik in een God die boven de natuur staat en haar kan gebruiken zoals Hem goeddunkt?

Voor sceptici is het belachelijk. Voor gelovigen is het bevrijdend. Want als God zelfs het meest absurde kan gebruiken om te redden, dan is er geen situatie meer waarin Hij afwezig of machteloos is.

 

14  De zee staat in het Oude Testament vaak symbool voor dreiging en chaos, zie ook Openbaring 13:1.

15  Sheol is de plaats van de doden in de Hebreeuwse gedachtewereld, vaak gezien als een duister, stil oord (vgl. Psalm 88:4–6).

16  Het werkwoord vajman wordt in Jona herhaaldelijk gebruikt voor Gods soevereine aansturing van natuurlijke middelen: een vis (1:17), een plant (4:6), een worm (4:7), een oostenwind (4:8).

17  Jezus verwijst expliciet naar Jona als voorafbeelding van zijn eigen dood en opstanding (Matteüs 12:40), waarbij de ‘drie dagen en drie nachten’ profetische betekenis krijgen.

 

Epiloog – Genade in de storm

Jona vluchtte, maar God liet hem niet los. Wat begon als ongehoorzaamheid, eindigde in overgave. De storm was geen straf, maar een roep om terugkeer. Gods trouw blijkt niet in voorspoed, maar juist in de achtervolging — in wind, golven en een onverwachte vis.

Ironisch genoeg zijn het de heidense zeelieden die wakker worden voor Gods majesteit, terwijl de profeet slaapt. Zij bidden, offeren en erkennen Hem, terwijl Jona zwijgt. Hun reactie is een spiegel voor wie denkt dat geloof vanzelf spreekt.

Wanneer Jona overboord gaat, lijkt alles voorbij. Maar God beschikt — niet tot ondergang, maar tot redding. De vis is geen straf, maar een wachtkamer van genade. Want zelfs wanneer wij afdalen, daalt God dieper, om ons weer op te tillen.

Reflectie

Wanneer voelen wij ons ver weg van God? Welke stormen in ons leven doen ons twijfelen aan Zijn nabijheid? Soms lijkt het alsof alles om ons heen ineenstort — relaties, gezondheid, werk, vertrouwen. In die momenten kunnen we, net als Jona, het gevoel hebben dat we wegdrijven van God. Jona dacht dat hij kon ontsnappen aan Gods roeping door letterlijk de andere kant op te vluchten. Maar terwijl hij sliep in het ruim van het schip, liet God een zware storm los op zee (Jona 1:4). Niet om hem te vernietigen, maar om hem terug te roepen.

Dat beeld keert ook terug in ons eigen leven. Wanneer chaos ons overspoelt, lijkt het soms alsof God zwijgt. Maar misschien is diezelfde storm het moment waarop Hij ons zoekt. Want ook al voelen wij ons ver weg, in werkelijkheid zijn we in Christus juist dichtbij gekomen: "Maar nu bent u, die voorheen ver weg was, door het bloed van Christus dichtbij gekomen" (Efeziërs 2:13). God is ons niet kwijt — wij zijn soms alleen geestelijk in slaap gevallen, net als Jona. Daarom roept Paulus ons wakker: "Ontwaak, u die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten" (Efeziërs 5:14).

Opmerkelijk in het verhaal van Jona is dat het niet de profeet was die als eerste tot gebed kwam, maar de heidense zeelieden. Terwijl de storm raasde, riepen zij elk tot hun eigen god — en uiteindelijk tot de God van Israël. Ze erkenden hun angst en zochten hulp, waar Jona zweeg. Ook wij kunnen gevangen raken in angst, maar Paulus wijst ons een andere weg: "Wees in geen ding bezorgd, maar laat uw wensen in alles, door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God" (Filippenzen 4:6). Onze angst hoeft ons niet te verlammen — ze kan het begin zijn van een gebed dat ons terugbrengt tot Hem.

De storm is niet het einde. Zelfs als we ons overgegeven hebben aan de duisternis van moedeloosheid, herinnert Paulus ons eraan dat God actief werkt: "Hij heeft ons getrokken uit de macht van de duisternis en overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde" (Kolossenzen 1:13). God verlaat ons niet in de chaos, maar gebruikt die juist om ons terug te trekken naar Zijn licht. Zijn trouw wankelt niet, zelfs als de onze dat wel doet: "Als wij ontrouw zijn, blijft Hij getrouw; Hij kan Zichzelf niet verloochenen" (2 Timoteüs 2:13).

Misschien herkennen we ons in Jona — slapend in de storm, vermijdend wat God van ons vraagt. Maar de storm betekent niet dat God ons opgegeven heeft. Het kan juist Zijn manier zijn om ons wakker te schudden, tot inkeer te brengen, en ons opnieuw richting te geven. Zoals Paulus het verwoordt: "En de Heere zal mij bevrijden van alle boze opzet en mij verlossen tot Zijn hemels Koninkrijk" (2 Timoteüs 4:18). Want zelfs in de storm blijft Gods doel overeind: onze redding.

Hoofdstuk 2: Proloog


Hoe diep moet een mens zinken voordat hij buigt? Jona, de profeet die Gods stem kende en toch vluchtte, vindt zich terug in de buik van een vis — een plaats waar geen licht meer doordringt, waar de adem stokt en de dood tastbaar dichtbij is. En juist daar begint zijn gebed.

Bijbels gezien bevinden we ons op heilige grond. Niet in een tempel of op een berg, maar in het binnenste van een oordeelswerktuig dat tot een ark van redding wordt. De vis, eerst een beeld van ondergang, wordt het instrument van Gods soevereine genade. Jona’s gebed uit de diepte is een echo van Psalm 18 en Psalm 120: “Uit de diepten roep ik tot U, HEERE.” Hij die zweeg op het dek van het schip, spreekt nu in de ingewanden van de zee.

Jona’s gebed is geen spontane lofzang, maar doorleefd. Hij weet wie God is: rechtvaardig, heilig, maar ook genadig en trouw. Zijn woorden zijn doordrenkt met Schrift en herinnering. Zijn mond spreekt wat zijn hart pas langzaam begint te beseffen: genade is niet vanzelfsprekend.

God wendt zich niet af van Jona, zelfs niet terwijl hij op de vlucht is. Hij laat hem niet vallen, maar omsluit hem — niet met harde straf, maar met een mysterieuze genade. De vis wordt geen instrument van ondergang, maar van behoud. Wat op een graf lijkt, blijkt een schoot te zijn. Zoals Israël door het water werd geleid en Christus drie dagen verborgen lag in de aarde, zo wordt ook Jona drie dagen gedragen in de diepte — niet om te verdwijnen, maar om vernieuwd te worden.

De spiegel die Jona 2 ons voorhoudt, is scherp: Wanneer roepen wij tot God? Is onze gebedstaal geoefend in comfort, of geboren uit nood? Durven we te erkennen dat soms pas in de duisternis zichtbaar wordt wat werkelijk leeft in ons hart? Want wie God alleen prijst op de bergtop, maar zwijgt in het dal, kent Hem slechts half. Maar wie Hem roept vanuit de diepte — die leert Zijn trouw pas echt kennen.

Een titel van de dienst die je levert

Beschrijf de service die je wilt vermelden. Of voel je vrij om de inhoud aan te passen met de werkelijke informatie die je wilt schrijven.

Of een tussenkop om het geheel overzichtelijk te maken

Schrijf een beschrijving voor deze subkop of wijzig deze naar wens.