Parasha Emor (Spreek)

We lezen:
Leviticus 21:1–24:23 | Ezechiël 44:15–31 | Lukas 14:12–24

"De HEER zei tegen Mozes: ‘Spreek tot de priesters, de zonen van Aäron, en zeg tegen hen: Geen van hen mag zich verontreinigen…’"
(Leviticus 21:1)

Geroepen tot heiligheid

In Parasha Kedoshim werd het hele volk Israël opgeroepen tot heiligheid – nu, in Emor, richt God Zich op hen die voorgaan: de priesters. Hun roeping tot zuiverheid en zelfbeheersing staat niet los van de rest, maar vormt de norm en het voorbeeld voor het volk. Want heiligheid begint bij leiderschap.

Paulus sluit hierop aan als hij schrijft dat voorgangers en dienaren “onberispelijk” moeten zijn (1 Timoteüs 3:2; Titus 1:6–9), beheerst, trouw, en bekwaam in het onderricht. Niet om mensen te verheffen, maar om Gods huis te dienen als rentmeesters van Zijn geheimenis (1 Kor. 4:1–2; vgl. Kol. 1:25).

Zoals de priesters zich niet mochten verontreinigen, zo roept Paulus de gemeente op om zich te reinigen “van alle bezoedeling van lichaam en geest, en de heiliging te volbrengen in het vrezen (respect hebben voor) van God” (2 Korintiërs 7:1).

Heiligheid weerspiegelt de Naam

De priesters droegen het volk op hun hart en brachten de offers – maar zij vertegenwoordigden ook de Naam van de HEER. Alles wat zij deden, beïnvloedde de eer van Zijn Naam.

Zo ook wij. Paulus schrijft: “Alles wat u doet, in woord of werk, doe dat alles in de Naam van de Heere Jezus, terwijl u God en de Vader dankt door Hem” (Kolossenzen 3:17). Want het is niet zomaar onze naam die op het spel staat, maar die van de Koning zelf.

In Titus benadrukt Paulus herhaaldelijk dat een zuiver leven “de leer van God, onze Heiland, in alle opzichten sierlijk maakt” (Titus 2:10). Heiligheid is dus niet alleen een innerlijk proces, maar een publieke getuigenis.

Trouw in tijden van verwarring: De zonen van Zadok

Ezechiël spreekt over de zonen van Zadok – priesters die trouw bleven toen anderen afdwaalden. Zij mochten God dienen in het heiligdom. Hun voorbeeld doet denken aan Paulus’ woorden aan Timoteüs: “Bewaar het goede pand dat u is toevertrouwd… houd u aan het voorbeeld van de gezonde woorden” (2 Timoteüs 1:13–14).

De naam ‘Zadok’ betekent ‘rechtvaardig’, en hun trouw te midden van afval weerspiegelt de oproep aan elke gelovige om “onberispelijk te zijn, zuiver, onbesproken kinderen van God te midden van een verkeerd en ontaard geslacht” (Filippenzen 2:15).

Boven allen staat de ware Hogepriester – Yeshua/Jezus, die Zichzelf gaf als offer, en als middelaar voor ons pleit (1 Timoteüs 2:5–6). In Hem is onze toegang verzekerd.

“In Hem en door het geloof in Hem mogen wij met vrijmoedigheid en vertrouwen tot God naderen.” (Efeziërs 3:12)

Onderscheid te maken

Zoals priesters het volk leerden onderscheiden tussen heilig en profaan, zo roept Paulus de gemeente op tot geestelijke volwassenheid: “Laat het woord van Christus in rijke mate in u wonen… in alle wijsheid” (Kolossenzen 3:16).

Geestelijk leiderschap vraagt wijsheid, vastheid in de gezonde leer, en het vermogen om te corrigeren waar nodig (Titus 1:9). Niet uit trots, maar omwille van het behoud van het volk – als wachters over de kudde van God (1 Timoteüs 4:16).

Heilige Tijden – Leven in het ritme van genade

Leviticus 23 beschrijft Gods heilige tijden: Sjabbat, Pesach, Sjavoeot, Soekot… Feesten die het ritme van Gods heilshandelen openbaren. Paulus erkent hun diepe betekenis: “Laat niemand u veroordelen inzake voedsel of drank of wat betreft een feestdag… deze zaken zijn een schaduw van de toekomstige dingen, maar het lichaam is van Christus” (Kolossenzen 2:16–17).

De vroege gemeente vierde deze tijden – niet als wettische plicht, maar als profetische herinnering aan wat God gedaan heeft, doet, en zal doen. In Christus is de werkelijkheid gekomen, maar de cyclus blijft spreken.

Want Gods plan kent ritme: kruis en opstanding, strijd en overwinning, offer en heerlijkheid. En wij zijn uitgenodigd – niet om aan de zijlijn te staan, maar om te delen in dit ritme als leden van het Lichaam.

De nieuwe mens 

De priesters van Israël waren afgezonderd – maar in de Messias is die roeping uitgebreid: “Hij heeft ons gered… en geroepen met een heilige roeping” (2 Timoteüs 1:9).

Jood en heiden, man en vrouw, rijk en arm: allen zijn één in Christus (Efeziërs 2:14–16). En allen zijn geroepen priesters te zijn niet alleen in eredienst, maar in leven en getuigenis.

“Want de genade van God is verschenen, heilbrengend voor alle mensen. Zij onderwijst ons… om in deze tegenwoordige wereld bezonnen, rechtvaardig en godvruchtig te leven.” (Titus 2:11–12)

Ambassadeurs van heiligheid

De priesters van Israël waren geroepen om heilig te zijn – een voorbeeld, een richtsnoer, een schaduw van Hem die komen zou. Nu, in Christus, zijn wij erfgenamen van die roeping: ambassadeurs van heiligheid, dragers van Zijn Naam, bouwers van Zijn lichaam.

Laat ons dan niet leven in verdeeldheid of oppervlakkigheid, maar “bekleed zijn met de nieuwe mens, die vernieuwd wordt tot kennis, overeenkomstig het beeld van zijn Schepper” (Kolossenzen 3:10). En laten wij Gods Naam eren – in woord, in wandel, en in gemeenschap.

“Wees een voorbeeld… in woord, in wandel, in liefde, in geest, in geloof, in reinheid.” (1 Timoteüs 4:12)