Inleiding

Iedereen weet wat licht betekent –of het nu het kind is dat ervan overtuigd is dat bang in donker is, omdat er ‘monsters’ onder het bed liggen, of de persoon die straatlantaarns waardeert wanneer hij in het donker wandelt. Want laten we eerlijk zijn, licht maakt het leven gewoon beter, makkelijker, gelukkiger. Maar wat is licht eigenlijk?

Licht is de zichtbaar maakbare vorm van elektromagnetische straling. Het ontstaat uit atomen die een aanzienlijke hoeveelheid energie bevatten. Wanneer deze atomen hun energie afgeven, stralen ze licht uit. Neem de zon als voorbeeld: het is voor ons de grootste lichtbron en bestaat uit verschillende gassen. Deze gassen reageren met elkaar, wat leidt tot een enorme hoeveelheid energie, vrijgegeven in de vorm van licht.

Isaac Newton was diep gefascineerd door licht en de zon. Bij een experiment plaatste hij een prisma in een zonnestraal en ontdekte zo het spectrum, een prachtig palet van kleuren. Tegenwoordig weten we dat elke kleur in dit spectrum zijn eigen golflengte heeft. Aan de uiteinden van het spectrum bevinden zich zelfs vormen van licht die voor het menselijk oog onzichtbaar zijn: infrarood en ultraviolet.

Licht bestaat uit talloze stralen die zich razendsnel door de ruimte en de lucht verplaatsen. In slechts één seconde kunnen ze wel 300. 000 kilometer afleggen. Licht beweegt aanzienlijk sneller dan geluid, wat je duidelijk kunt merken tijdens een onweersbui. Vaak zie je eerst de flits van de bliksem voordat je het gerommel van de donder hoort.

Een van de belangrijkste lessen die we hebben geleerd, is dat de zon licht biedt, zodat het groene planten van energie voorziet. Deze energie is cruciaal voor andere levende wezens, want zij maken gebruik van fotosynthese. In zekere zin kunnen we de Bijbel beschouwen als een les in geestelijke fotosynthese, waarin God de mens het nodige licht geeft.

In dit Bijbelstudieboekje willen we ons echter niet richten op het natuurverschijnsel ‘licht’, waarvoor al veel is geschreven. In plaats daarvan gaan we in overdrachtelijke zin in op het geestelijk licht. In de Bijbel komen we het woord 'licht' meer dan 500 keer tegen, wat voldoende reden is om dit onderwerp nader te onderzoeken.

De allereerste woorden die God in de Bijbel spreekt, zijn: ‘Er zij licht’ (Genesis 1:3). In het originele Hebreeuws luidt deze zinsnede: ‘yehi or’ Het woord ‘yehi’ betekent ‘laat er zijn’ en is een bijzonder term die verband houdt met de scheppende kracht van de HEERE. Het is afgeleid van Gods Hebreeuwse naam JHWH, vaak uitgesproken als Jahweh. Dit impliceert dat mensen niet met woorden kunnen creëren, maar God verbreekt de stilte met deze speciale uitspraak, die fundamenten legt voor Zijn schepping.

Door de Bijbel heen symboliseert het Hebreeuwse woord ‘or’ (licht) het leven, vreugde en bevrijding. De profeet Jesaja verwijst naar God als “het Licht van Israël zal worden tot een vuur, zijn Heilige tot een vlam...” (Jes. 10:17). De Bijbel is al duizenden jaren oud, en pas wanneer je deze in het Hebreeuws leest, ontdek je de diepere betekenis ervan.

Het is onmogelijk om in dit boekje alles wat de Schrift over licht te zeggen heeft te bespreken. Daarom hebben we gekozen om enkele belangrijke voorvallen uit zowel het Oude als het Nieuwe Testament — of, zoals anderen zeggen: het Eerste en Tweede Testament — te belichten. We zullen een aantal situaties doornemen die betekenisvol zijn en waaruit we kunnen leren. Centraal staan daarbij de woorden van de Heiland Zelf, die in Johannes 8:12 zegt: “Jezus dan sprak opnieuw tot hen en zei: Ik ben het Licht van de wereld; wie Mij volgt, zal beslist niet in de duisternis wandelen, maar zal het licht van het leven hebben.

Hoofdstuk 1: En God zei: “Laat er licht zijn! En er was licht.”

Is het niet wonderlijk dat de Bijbel start met de vermelding dat God spreekt? God spreekt tot de duisternis: “laat er licht zijn” en het licht verschijnt. God spreekt tegen het water op de aarde: “laat er land komen”. En, voilà het water schuift opzij en land komt in zicht!

God sprak. In het Hebreeuws lezen wie hier voor ‘God’, ‘Ëlohîm’ en dat woord komt in de Bijbel bijna 2.600 keer voor. ‘Ëlohîm’ is de meervoudsvorm voor ‘el-o'-ah’. Merk hier op dat het gesproken Woord het enige middel is dat gedurende de zesdaagse schepping wordt gebruikt. In Psalm 33, een lofzang op Gods almacht lezen we in vers 6: “Door het Woord van de HEERE is de hemel gemaakt, door de Geest van Zijn mond heel hun legermacht.” En in vers 9 van dezelfde Psalm: “Want Híj spreekt en het is er, Híj gebiedt en het staat er.”

In het Nieuwe Testament lezen we dat het scheppingswerk een handeling is van het persoonlijke woord. “Want in hem [de Zoon] zijn alle dingen geschapen… alle dingen zijn door hem en tot hem geschapen” (Kol. 1:16). En de schrijver van de Hebreeën brief getuigt: “Nadat God voorheen vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had door de profeten, heeft Hij in deze laatste dagen tot ons gesproken door de Zoon, Die Hij Erfgenaam gemaakt heeft van alles, door Wie Hij ook de wereld gemaakt heeft” (Hebr. 1: 1-2).

De meervoudsvorm ‘Ëlohîm’ duidt op de unieke aard van de Goddelijke Persoon, die Eén is en tegelijkertijd Drie. Dit betekent dat God Eén is, maar zich op een drievoudige manier manifesteert. Helaas ligt door de leer van de Drie-eenheid de focus vaak te veel op de Drie, terwijl de Bijbel de nadruk legt op de Eenheid van de Heere God.

God is niet meer dan Eén, maar die Eén bestaat uit Meerdere Personen. De drie-eenheid is voor ons als mensen moeilijk te begrijpen. Daarom is het beter om het Bijbelse getuigenis hierover eenvoudigweg gelovig te aanvaarden.

Belangrijke termen in dit verband zijn: Vader, Zoon en Geest. Deze begrippen zijn met elkaar verweven en verwijzen naar één en dezelfde Persoon, namelijk God. Wanneer we één van deze termen tegenkomen, worden we weer herinnert aan de Godheid Zelf. In de Bijbel worden deze termen, met de nodige eerbied, ook gekenmerkt door dezelfde eigenschappen en waardigheid.

Gods spreken
Er was niemand aan wie God dit machtswoord richtte. Tijdens de zesdaagse schepping heeft de Heere God Zijn Woord tien keer op dezelfde wijze gesproken: “En God zei. . . ” 

Vaak is er aandacht besteed aan de schoonheid en de grandeur van de gebruikte taal. God bereidt zich niet voor, heeft geen hulpmiddelen nodig en vereist geen tussenkomst van iemand anders. Want Híj spreekt en het is er, Híj gebiedt en het staat er” (Psalm 33:9). Slechts door Zijn Woord ligt alles klaar wat nodig is om Zijn wil te vervullen.

We vinden het feit dat de Heere God met macht spreekt eveneens terug in het Hebreeuws wanneer we lezen in Gen. 1: 3: ‘Ëlohîm amar.’ De betekenis van het woordje ‘amar’ heeft in het Hebreeuws verschillende betekenissen: zeggen, antwoorden, in je hart zeggen, denken, bevelen, beloven, van plan zijn. Nu is het interessant dat in aanverwante Semitische talen het woordje ‘emir’ hiervoor wordt gebruikt. En dat woordje kennen we allemaal wel.
‘Emir’ is Arabisch voor ‘commandant, aanvoerder, vorst, prins’ en is een adellijke of vorstelijke titel gebruikt in islamitische landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika. En zo zien we in het taalgebruik van de Bijbel het gezag van de Heere God en Zijn Zoon de zeggenschap en het gezag van de Heere God en Zijn Zoon, de ‘vorst en prins’ al zo nadrukkelijk naar voren komen.

Van deze Vorst lezen we in Jesaja 55:4: “Jesaja 55:4 Zie, Ik heb Hem gegeven als Getuige voor de volken,als Vorst en Gebieder voor de volken.” Hoe rijk is het Woord van God!”. En Petrus getuigt in Handelingen 3:14-15: “U echter hebt de Heilige en Rechtvaardige verloochend en gevraagd dat u een moordenaar geschonken zou worden, maar de Vorst van het leven hebt u gedood, Die God uit de doden opgewekt heeft, waarvan wij getuigen zijn.” En als laatste lezen we van deze Vorst in Openbaring 1:4-5: “Johannes aan de zeven gemeenten die in Asia zijn: genade zij u en vrede, van Hem Die is en Die was en Die komt, en van de zeven Geesten, Die voor Zijn troon zijn, en van Jezus Christus, Die de getrouwe Getuige is, de Eerstgeborene uit de doden en de Vorst van de koningen der aarde. Hem Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed,...”

In het Nieuwe Testament zien we eveneens een illustratie van Zijn machtswoord in de natuur in Mattheüs 8:25-27: “En Zijn discipelen kwamen bij Hem, wekten Hem en zeiden: Heere, red ons, wij vergaan! En Hij zei tegen hen: Waarom bent u angstig, kleingelovigen? Toen stond Hij op en bestrafte de winden en de zee, en er kwam een grote stilte. De mensen verwonderden zich en zeiden: Wat voor Iemand is Dit, dat zelfs de winden en de zee Hem gehoorzaam zijn?”

In Openbaring 22:5 zien we ook dit gegeven terug wanneer er staat dat het licht van de zon niet meer nodig is omdat Hijzelf ons verlicht. Hoe geweldig is Hij!"

Er zij licht
Door taalverschillen kunnen sommige boodschappen in de Bijbel anders geïnterpreteerd worden dan oorspronkelijk bedoeld. Dit geldt ook voor de term ‘licht’.

Als we in het Nederlands zeggen: ‘Abraham is oud’, dan zegt de Jood in het Hebreeuws: ‘Abraham oud’. Wij kunnen dat kleine verbindingswoordje ‘is’ in het Nederlands niet weglaten. Wat zien we dus? Wanneer het werkwoord ‘hajah’ (zijn) in het Hebreeuws wordt gebruikt, wordt het vertaald als ‘is’ of een andere vorm van het werkwoord ‘zijn’. Maar het werkwoord ‘hajah’ is niets minder dan het werkwoord waar de Naam van de HEERE God vandaan komt: JHWH en het betekent ‘gebeuren, aanwezig zijn’’. Zo gezien wordt de Naam van de HEERE met hoofdletters geschreven, waar we in het Hebreeuws ‘JHWH lezen, wel vertaald als ‘de Aanwezige’. Hij is er bij. Hoe rijk is het Woord van God!

Wat kunnen we dan stellen? Dat waar in onze vertaling God sprak: ‘Er zij licht’ er in werkelijkheid staat ‘Er geschiede licht’. ‘Er zij’ kun je vervangen door ‘Er is’, is een vervoeging van het werkwoord ‘zijn’ of van de Naam van de HEERE God. Dan krijg je ‘Er Gode licht’.

Wanneer sprak Hij deze woorden? Op de eerste dag! Wanneer schiep Hij het licht van zon, maan en sterren? Pas op de vierde dag! Dus welk licht sprak Hij tot aanschijn op deze eerste dag? Zichzelf! We lezen, misschien wel juist om deze reden in Johannes 1:1 “In het begin was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God.” Zo zien we dat de Schrift zichzelf altijd bevestigd.

Grondbetekenis
De grondbetekenis van het Hebreeuwse ‘or’ is ‘licht’, een enkele keer wijst het op ‘vuur’ en in onder meer Psalm 119:105 staat het in parallellie met ‘lamp’ (ner). Het licht kan op het daglicht of morgenlicht duiden, maar ook het maanlicht en andere ‘lichtbrengers’. We komen het woord ongeveer 125 keer tegen, vooral in de wijsheidsliteratuur en daarvan in het bijzonder bij Job (ruim 30 keer). Met ‘orah kan zowel ‘licht’ (Jes. 26:19; Ps. 139:12) als ‘inzicht’ in de zin van helderheid (Est. 8:16) worden bedoeld. Het werkwoord met dezelfde stam, ‘verlichten, lichtgeven’, verschijnt bijna 40 keer. Daarnaast is er nogah, ‘glans, helder schijnsel’, vooral bij de profeten (ca. 20x; Jes. 4:5; 50:10; Ez. 1:4-28 enz.); in het Aramese Daniël treffen we negah, ‘(helder) licht’ (Dan. 6:20, ochtendlicht). Verder zien we neharah, ‘lichtstraal’, in Job 3:4; vgl. het werkwoord nhr, ‘stralen’ (in Jes. 60:5; Jer. 31:12; Ps. 34:6), en het Aramese nehor, ‘licht’, dat bij God woont (Dan. 2:22).

Ook in het Nieuwe Testament treffen we dit oer-woord ‘licht’ frequent aan. Het bekendste equivalent is ‘foos’, waarvan ruim eenderde in Johannes en 1 Johannes. Andere woorden zijn ‘feggos’, alleen als het ‘schijnsel’ van de maan (Mat. 24:29; Mar. 13:24; Luc. 11:33); en ‘footis-mos’, ‘licht, schijnsel’ (2 Kor. 4:4-6). Dat licht enkele keren samen met leven (Joh. 8:12; Ps. 49:20; Job 3:16; Joh. 8:12) en waarheid (Joh. 8:12; 1 Joh. 2:8) voorkomt, geeft de verbondenheid tussen die woorden aan.

Christus, hét Licht
Al op de eerste bladzijde van de Bijbel is sprake van het licht, dat zou komen: "En God zei: Er zij licht; en er was licht." (Gen. 1:3).

Dit is de allereerste profetie aangaande de komst van Christus! Vele eeuwen later wordt voortgebouwd op deze belofte: "Het volk dat in duisternis wandelt zal een groot licht zien. Zij die wonen in het land van de schaduw van de dood,over hen zal een licht schijnen.." Zo wordt de Messias aangekondigd door de profeet Jesaja (Jes. 9: 1-8), enkele honderden jaren voor Zijn geboorte.

En dan komen wij terecht in het Evangelie van Johannes waar het licht gezien wordt als een Persoon! In hoofdstuk 1:9 en 10 staat: "Dit was het waarachtige licht, dat in de wereld komt en ieder mens verlicht. Hij was in de wereld en de wereld is door Hem ontstaan en de wereld heeft Hem niet gekend." Het licht blijkt dan te wijzen op de Persoon van de Heere Jezus Christus! Wat in eerste instantie gezegd wordt tot het volk Israël, krijgt later een breder perspectief als de Heere Jezus zegt in Johannes 8, vers 12: "Ik ben het Licht van de wereld..." Waarom een groot licht? Omdat het Goddelijk licht is. De Bijbel zegt in 1 Johannes 2, vers 5 "God is licht, en in Hem is in het geheel geen duisternis."

Wanneer Christus straks terugkeert als de Zon van de gerechtigheid, zal Zijn licht over Israël en de volkeren stralen. Geen enkel geheim zal voor Hem verborgen blijven. Hij zal Zijn licht over de aarde doen schijnen en in Zijn oneindige wijsheid regeren. Zodra het ultieme doel van Gods heilsplan is bereikt in de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde, zal het volle licht van God openbaar worden. In deze nieuwe schepping zal er niets meer overblijven van de verouderde en vernederde wereld.

De ‘eerste dingen’ zullen voorbijgegaan zijn. De Heere zal alle dingen nieuw maken! (Openb. 21: 1). En dan wordt .“… de grote stad, het heilige Jeruzalem, dat neerdaalde uit de hemel, bij God vandaan” van een ieder zichtbaar (Openb. 21:2) en dan lezen wij in Openbaring 21:23: “En de stad heeft de zon en de maan niet nodig om haar te beschijnen, want de heerlijkheid van God verlicht haar, en het Lam is haar lamp." God is Licht en als Hij straks zal zijn ‘alles in allen’ (1 Kor. 15:28) dan is alles licht! De duisternis wordt verbannen (1 Johannes 2:8) naar buiten en alles wat in de nieuwe schepping aanwezig is, zal leven in het licht van Gods heerlijkheid.

In alle religies van de wereld wordt de mens aangespoord om goed te doen, te mediteren, offers te brengen, zich terug te trekken en nog veel meer, om verlichting te bereiken. Maar in de meeste gevallen leidt dit tot wanhoop, diepe duisternis, twijfel en onzekerheid. De heerser van deze wereld, de tegenstander van God, probeert mensen te verleiden met allerlei schijnbaar verlichte ideeën.

Laten we echter goed in gedachten houden dat deze "engel des lichts" (2 Kor. 11:14) in werkelijkheid de vorst van de duisternis is! De Heere Jezus is het ware Licht. Hij heeft de kracht en de wil om mensen te bevrijden uit de duisternis, zodat zij echt verlicht kunnen worden. Paulus is met het Evangelie van Christus "tot de heidenen gezonden om hun ogen te openen, hen te bekeren van duisternis tot licht en van de macht van satan tot God" (Hand. 26:18). Degene die zich tot God wendt, komt in het Licht! Wie gelooft, mag getuigen van dit Licht!

Hoofdstuk 2: Licht en Kennis

Een professor die op bezoek was in het ‘Heilige Land’, ontmoette een man die vol trots stelde dat hij het hele Oude Testament uit het hoofd had geleerd, in het Hebreeuws. De professor, die onder de indruk was, vroeg meteen om een demonstratie. "Waar zullen we beginnen? " vroeg de man. De professor, een fervent liefhebber van de psalmen, antwoordde: "Psalm 1. " En zo reciteerde de man gedurende twee uur moeiteloos en zonder enige fouten de psalmen uit zijn hoofd, terwijl de professor in stille verbazing toekeek. Toen de indrukwekkende demonstratie ten einde was, ontdekte de professor iets dat nog verbazingwekkender was: de man was een atheïst! Hier was iemand die intellectueel door de Schriften heen kon navigeren, maar zonder de verlichting van de Geest bleven die Schriften nooit echt tot hem doordringen.

Een broeder vertelde me ooit dat de gelukkigste man ter wereld iemand is die net bekeerd is, voordat hij te maken krijgt met een overdaad aan Bijbelonderwijzers. Dit idee kan verontrustend zijn voor degenen die op zoek zijn naar manieren om de Bijbel te bestuderen, met als doel meer inzicht in de waarheid en een dieper begrip van God te verwerven. Toch zou het elke ervaren en eerlijke christen aan het denken moeten zetten.

Denk eens terug aan de tijd dat u in de Heere Jezus geloofde. Het moment waarop Hij in Zijn genade aan u verscheen, en u met kinderlijke vreugde Hem als uw Heer en Redder aanvaardde. Wat een gelukkige en onvergetelijke dag en periodenwas dat!

Echter, naarmate er maanden of zelfs jaren verstreken, leek het alsof uw vreugde verdween naarmate u meer over de Bijbel leerde. De ‘sleet’ leek zich in te sluipen. En waar was die eerste liefde gebleven? Misschien voelde u, naarmate u meer kennis vergaarde, juist een groeiend gevoel van droogte of leegte van binnen.

Hoe kan dat? ’ vraagt u zich misschien af. ‘Zou het niet zo moeten zijn dat kennis van de Bijbel leidt tot meer vreugde, leven en groei? ’

Maar mag ik het eens zo aan u vragen: Hoeveel kennis was er nodig om u blij te maken op de dag dat u tot het geloof in de Heere kwam?

Parkiet of Parakleet?
De Heere Jezus beloofde Zijn discipelen (en ons) ‘de Trooster/Helper (Gr. parakletos), de Heilige Geest, “… Die de Vader in Mijn naam zal zenden en Hij zal u alles leren." (
Joh. 14:26). Misschien kent u het verhaal van een gepensioneerde dominee met een parkiet genaamd Gibby, die uitspraken deed zoals "Gibby is de mooiste vogel ter wereld", zonder echt te begrijpen wat hij zei. Het lijkt erop dat veel christenen de Bijbel op dezelfde manier lezen, zonder besef van de diepere betekenis van de tekst. Het is veel waardevoller om gewoon één vers te overdenken in de afhankelijkheid van uw ‘Parakletos’, dan om een heel boek uit je hoofd te leren zoals een parkiet!

Iedereen zou er goed aan doen om zich de vraag te stellen die Filippus aan de Ethiopische eunuch stelde: "Hoe zou ik dat kunnen, als niemand mij de weg wijst?" (Hand. 8:31)

Paulus gebed is dan ook: “ Daarom, omdat ook ik gehoord heb van het geloof in de Heere Jezus onder u, en van de liefde voor alle heiligen, houd ik niet op voor u te danken, als ik in mijn gebeden aan u denk, opdat de God van onze Heere Jezus Christus, de Vader van de heerlijkheid, u de Geest van wijsheid en van openbaring geeft in het kennen van Hem, namelijk verlichte ogen van uw verstand, om te weten wat de hoop van Zijn roeping is, en wat de rijkdom is van de heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen, en wat de allesovertreffende grootheid van Zijn kracht is aan ons die geloven, overeenkomstig de werking van de sterkte van Zijn macht, die Hij gewerkt heeft in Christus, toen Hij Hem uit de doden opwekte en aan Zijn rechterhand zette in de hemelse gewesten, ver boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en elke naam die genoemd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de komende.” (Efe. 1:15-21).

Woord en licht

We bevinden ons in een tijd die, om het voorzichtig te zeggen, niet bepaald rooskleurig lijkt. De wetteloosheid lijkt te functioneren als een mysterie. Achter de schermen spelen zich talloze zaken af die nog verborgen zijn, vooral voor het bredere publiek en voor degenen die de Bijbel niet kennen of de geest van God niet hebben.

In gesprekken met mensen dringt steeds weer de vraag zich op: ‘Wat is waarheid? ’ Gods kinderen bevinden zich op dit gebied in een bijzondere en bevoorrechte positie. Zij hebben immers toegang tot Gods Woord, waardoor ze inzicht kunnen krijgen in wat er in de wereld rondom hen gebeurt. Inderdaad, ze *kunnen* inzicht krijgen! Want als je als gelovige Gods Woord niet leest of bestudeert, blijft het voor een deel een gesloten boek. De psalmist verwoordt het prachtig als hij zegt: “Uw Woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad,” en benadrukt ook: “Het openen van Uw woorden geeft licht, het schenkt eenvoudigen inzicht” (Psalm 119:105 en 130).

Het is pas wanneer je de Bijbel opent en gaat lezen dat je inzicht ontvangt. God zelf is, door zijn Geest, de Auteur van het Woord, en diezelfde Geest woont in het hart van de gelovigen, zodat zij het Woord kunnen begrijpen. Dit Woord leert ons niet alleen wie God is, maar biedt ons ook inzicht in zijn eeuwige plan.

God heeft deze wereld geschapen en de tijd laten beginnen. Hij plaatst de mens op aarde en bereidt deze voor bewoning (Jesaja 45:18). Het plan van de eeuwen, de opvolging van tijden, wordt nu gerealiseerd, en uiteindelijk zal de cirkel rond zijn. God kent het heden en overziet de toekomst; Hij kan de toekomst voorspellen, omdat Hij weet wat er komen gaat. Hij leeft altijd in het heden en staat boven de tijd.

In Jesaja 46:9 en 10 zegt de HEERE: “Denk aan de dingen van vroeger, van oude tijden af, dat Ik God ben en niemand anders. Ik ben God, en er is er geen als Ik Die vanaf het begin verkondigt wat het einde zal zijn, van oudsher de dingen die nog niet plaatsgevonden hebben; Die zegt: Mijn raadsbesluit houdt stand en Ik zal al Mijn welbehagen doen;”

Hierin is God uniek. Niemand kan aan het begin al het einde verkondigen. De Bijbel, het Woord van God, waarin dit einde wordt aangekondigd, is eveneens uniek. Hoewel er vele religieuze boeken bestaan, zoals die van de islam, die door velen worden gelezen en ook als het Woord van God worden beschouwd, is dat niet het geval. Dit geldt ook voor andere godsdienstige geschriften. Je kunt met logische argumenten bewijzen dat alleen de Bijbel het enige ware Woord is van de enige ware God!
Een van de belangrijkste argumenten hiervoor is het profetische Woord. De Bijbel geeft ons een gedetailleerd vooruitzicht op de toekomst, inclusief de wijze waarop deze zich zal ontvouwen en het tijdstip waarop dat zal gebeuren. Hiermee is de Bijbel absoluut uniek, wat ook logisch is, aangezien alle andere religieuze boeken door mensen zijn geschreven. De Bijbel is dat ook, maar de schrijvers waren geïnspireerd door de Geest van God. Paulus verwoordt dit als volgt: “Heel de Schrift is door God ingegeven…” (2 Tim. 3:16). Letterlijk staat er dat het door God is ‘ingeblazen’. Dit betekent dat God mensen heeft gebruikt om Zijn woorden op te schrijven en hen daarbij leidde door Zijn Geest. Ook de apostel Petrus schrijft hierover:

“En wij hebben het profetische woord, dat vast en zeker is, en u doet er goed aan daarop acht te slaan als op een lamp die schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw hart. Dit moet u allereerst weten, dat geen enkele profetie van de Schrift een eigenmachtige uitleg toelaat; want de profetie is destijds niet voortgebracht door de wil van een mens, maar heilige mensen van God, door de Heilige Geest gedreven, hebben gesproken.”(2 Petr. 1:19-21).

Omdat de Geest van God de Auteur is van het Woord, heb je diezelfde Geest nodig om het te kunnen begrijpen. Alleen op die manier kun je God beter leren kennen en Zijn Woord begrijpen, zoals ook blijkt uit 1 Kor. 2:9-11. Wanneer je de Bijbel gaat lezen en onderzoeken met deze houding, zul je steeds meer bevestigd worden in de waarheid en op den duur zeker weten dat de Bijbel alleen maar het Woord van de levende God kan zijn. Mensen zouden dit zelf nooit hebben kunnen bedenken. Het is ook belangrijk om te beseffen dat de Bijbel niet zomaar ineens uit de lucht is komen vallen. Maar liefst 40 schrijvers van verschillende achtergronden en sociale posities hebben over een periode van ruim 1500 jaar bijgedragen aan deze tekst. Dat op zich maakt de Bijbel al uniek!

Wanneer je tot de conclusie bent gekomen dat de Bijbel inderdaad het Woord van God is en dit erkent, zullen daar gevolgen aan verbonden zijn. Je wordt dan verondersteld om dat Woord te lezen, het te aanvaarden (zelfs als je niet alles begrijpt) en het ook gehoorzaam te zijn.

Kennis is anders dan licht
Het onderscheid tussen licht en duisternis is vrij duidelijk en makkelijk te zien. Maar hoe zien we ook het verschil tussen licht en kennis?

Watchman Nee1 schreeft ooit: ‘Kennis is absoluut anders dan licht. Zij die licht hebben, hebben zeker de kennis, maar zij die kennis hebben, hebben niet noodzakelijkerwijs licht. Er is een groot verschil tussen de kennis van kleuren van een blinde man en de ervaring van een kind. Een blinde man kan kennis hebben van kleuren, maar hij heeft ze nooit gezien. Een kind heeft misschien geen kennis van kleuren, maar hij weet wat kleuren zijn door zijn ervaring. Het is jammer dat gelovigen vandaag de dag zoveel aandacht besteden aan kennis in plaats van aan licht.’

Om het helder te maken. Het is enorm belangrijk om de Schrift te kennen. Niemand kan beweren dat hij of zij licht heeft, los van wat in de Bijbel is onthult. Maar zonder een persoonlijke ervaring en ontmoeting met Christus, de Redder van de wereld is kennis alleen een dogma. Met andere woorden: Je kunt bij wijze van spreken een kerkbank versleten hebben en sterven zoals je geboren bent. Zonder Christus is geen leven, schreef de dichter Nicolaes Barensonius in een bekend gedicht van hem. Dat is de taal van het hart (bevinding) en ook naar de Schrift: “Ik ben de Wijnstok, u de ranken; wie in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt u niets doen. Als iemand niet in Mij blijft, wordt hij buitengeworpen zoals de rank, en verdort, en men verzamelt ze en werpt ze in het vuur, en zij worden verbrand.” (Joh. 15:5-6).

En Paulus laat aan duidelijkheid niets te over wanneer hij schrijft aan de gelovigen in Filippi: “Verder, mijn broeders, verblijd u in de Heere. Dezelfde dingen aan u te schrijven is mij niet onaangenaam en het geeft u zekerheid. Let op de honden, let op de slechte arbeiders, let op de versnijdenis. Want wij zijn de besnijdenis, wij die God in de Geest dienen en in Christus Jezus roemen en niet op het vlees vertrouwen. Hoewel ik reden heb om ook op het vlees te vertrouwen; als iemand anders denkt te kunnen vertrouwen op het vlees, ik nog meer: besneden op de achtste dag, uit het geslacht van Israël, van de stam Benjamin, een Hebreeër uit de Hebreeën, wat de wet betreft een Farizeeër, wat ijver betreft een vervolger van de gemeente, wat de rechtvaardigheid betreft die in de wet is, onberispelijk. Maar wat voor mij winst was, dat heb ik om Christus' wil als schade beschouwd. Ja, beslist, ik beschouw ook alles als schade vanwege de voortreffelijkheid van de kennis van Christus Jezus, mijn Heere, om Wie ik dat alles als schade ervaren heb. En ik beschouw het als vuiligheid, opdat ik Christus mag winnen, en in Hem gevonden word, niet met mijn rechtvaardigheid, die uit de wet is, maar die door het geloof in Christus is, namelijk de rechtvaardigheid uit God door middel van het geloof; opdat ik Hem mag kennen, en de kracht van Zijn opstanding en de gemeenschap met Zijn lijden, doordat ik aan Zijn dood gelijkvormig word, om hoe dan ook te komen tot de opstanding van de doden. Niet dat ik het al verkregen heb of al volmaakt ben, maar ik jaag ernaar om het ook te grijpen. Daartoe ben ik ook door Christus Jezus gegrepen. Broeders, ikzelf denk niet dat ik het gegrepen heb, maar één ding doe ik: vergetend wat achter is, mij uitstrekkend naar wat voor is, jaag ik naar het doel: de prijs van de roeping van God, die van boven is, in Christus Jezus. Laten wij dan, voor zover wij geestelijk volwassen zijn, deze gezindheid hebben; en als u iets anders gezind bent, ook dat zal God u openbaren.”(Fil. 3:1-15)

Zoals we hierboven lezen had Paulus ‘veel om mee te nemen’ naar God, veel waarop hij dacht te kunnen steunen om voor God te kunnen verschijnen: zijn besnijdenis, zijn afkomst, zijn eigen gerechtigheid, zijn ijver in het dienen van God. Maar hij liet het allemaal los en beschouwde het als waardeloos. Het bracht hem niet dichterbij God en het brengt ook ons, niet dichter bij Hem omdat we alleen tot God kunnen komen door het geloof in Jezus

Dat was Paulus hartsverlangen ook, Christus kennen en de kracht van Zijn opstanding. (Fil. 3:10). En zeker, door het geloof gerechtvaardigd wilde hij dit graag uitleven. Hij jaagt er naar de volmaaktheid (Fil 3:12) te grijpen waarvoor hij door Christus gegrepen was. Om niet als een vijand van het kruis te wandelen, als iemand die voor het aardse leeft, maar gericht op het hemelse, vanwaar wij onze Zaligmaker verwachten. (Fil. 3:20)

De Heere Jezus zei tijdens zijn rondwandeling hier op aarde het volgende tegen degenen met de grootste (intellectuele) kennis van de Schrift, de Farizeeën, in Johannes 5:39-40: “U onderzoekt de Schriften, want u denkt daardoor eeuwig leven te hebben, en die zijn het die van Mij getuigen. En toch wilt u niet tot Mij komen opdat u leven hebt.”

Veel christenen vandaag de dag, zoals de Farizeeën van vroeger, kunnen in duisternis zijn ondanks hun kennis van het Woord. We kunnen de Bijbel in onze handen hebben en toch nog steeds in de duisternis zijn. We kunnen blind zijn als we niet op een ervaringsgerichte manier of anders gezegd, tot inzicht,tot het unieke licht, Christus, komen.

Was dit niet het geval met Paulus? Hij bezat zeker kennis van het Woord, was onderwezen voor Gamaliel, een leraar van de wet, die in hoge achting stond bij heel het volk (Hand. 5:34). maar die kennis leidde hem ertoe om christenen te vervolgen, totdat “… plotseling een licht uit de hemel hem omscheen” (Hand. 9:3).

In het christelijke Nederland zijn er diverse bekende oneliners die bij velen bekend zijn. Voorbeelden hiervan zijn onder andere: 'Men kan niet twee heren dienen' en 'Men kan niet met één been in de wereld staan en met het andere been bij God zijn. ' Deze uitspraken zijn uiteraard zeer terecht, doch wanneer ik ze op mij laat inwerken, besef ik dat zij eveneens confronterend kunnen zijn. Immers, hoe eenvoudig is het om verleid te worden door de wereldse aspecten van ons bestaan? Wij leven tenslotte midden in deze wereld. We wonen immers in dezelfde huizen, we rijden in dezelfde auto’s en we doen bij dezelfde supermarkten de boodschappen...

We lezen in 1 Joh. 2:14-17: “Ik heb u geschreven, vaders, omdat u Hem kent Die er vanaf het begin is. Ik heb u geschreven, jonge mannen, omdat u sterk bent en het Woord van God in u blijft en u de boze hebt overwonnen. Heb de wereld niet lief en ook niet wat in de wereld is. Als iemand de wereld liefheeft, is de liefde van de Vader niet in hem. Want al wat in de wereld is: de begeerte van het vlees, de begeerte van de ogen en de hoogmoed van het leven, is niet uit de Vader, maar is uit de wereld. En de wereld gaat voorbij met haar begeerte; maar wie de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid.”

Het bovenstaande Bijbelgedeelte is een fragment uit de brief die de apostel Johannes richt aan zijn dierbare ‘kinderen’, zoals hij hen aanspreekt. Zijn doel is hen te helpen begrijpen wat de ware betekenis van het eeuwige leven is.

In vers 14 wijst Johannes ons op een mogelijk gevaar: de liefde voor de wereld. In deze context verwijst de term ‘wereld’ naar de mensheid die in opstand is tegen God, samen met de verleidingen tot zonde die daarbij komen kijken. Het begrip ‘liefhebben’ duidt in dit geval op het nastreven van persoonlijk genot, onafhankelijk van God en zonder rekening te houden met de belangen van anderen. Johannes stelt dat degenen die op deze manier leven, de Vader niet werkelijk kennen. Het gevaar van deze wereldwijde liefde is dat we als christenen de ervaring van Gods liefde niet meer waarderen en het verlangen om Zijn wil te vervullen kunnen verliezen.

Misschien herkent u het wel: op bepaalde momenten van de week steekt u met volle overgave de tijd in God en Zijn wil. U gaat naar de kerk, neemt deel aan een kring en luistert af en toe naar een Bijbelstudie in uw vrije tijd. U doet er alles aan om God beter te leren kennen en om tijd met Hem door te brengen. Toch zijn er misschien delen van uw hart die onopgemerkt gesloten blijven voor Hem. Denk bijvoorbeeld aan het roddelen met vriendinnen; dat houdt u liever voor uzelf. Ook de manier waarop u met geld omgaat, blijft vaak verborgen. Het zijn onderwerpen in uw leven waarin u voornamelijk zelf het heft in handen heeft en waar u geen licht van God over wilt laten schijnen.

‘Kamers’ hoeven niet zondig of werelds te zijn om donker te zijn. Ze kunnen gevuld zijn met ‘keurige’ dingen, zoals onze families of carrières, of zelfs onze studie van de Bijbel of je werk voor de kerk. Paulus doet in het licht van het voorgaande voor de ‘de heiligen en gelovigen in Christus Jezus die in Efeze zijn’ voorbede met de woorden: “Om deze reden buig ik mijn knieën voor de Vader van onze Heere Jezus Christus, naar Wie elk geslacht in de hemelen en op de aarde genoemd wordt, opdat Hij u geeft, naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid, met kracht gesterkt te worden door Zijn Geest in de innerlijke mens, opdat Christus door het geloof in uw harten woont en u in de liefde geworteld en gefundeerd bent, opdat u ten volle zou kunnen begrijpen, met alle heiligen, wat de breedte en lengte en diepte en hoogte is, en u de liefde van Christus zou kennen, die de kennis te boven gaat, opdat u vervuld zou worden tot heel de volheid van God. Hem nu Die bij machte is te doen ver boven alles wat wij bidden of denken, overeenkomstig de kracht die in ons werkzaam is, Hem zij de heerlijkheid in de gemeente, door Christus Jezus, in alle geslachten, tot in alle eeuwigheid. Amen. (Efe, 3:14-21).

En in 2 Korintiërs 3 lezen we over de toestand van de kinderen van Israël onder de wet. “Ja, tot op heden ligt er, wanneer Mozes gelezen wordt, een bedekking op hun hart. Maar wanneer het zich tot de Heere bekeert, wordt de bedekking weggenomen. De Heere nu is de Geest; en waar de Geest van de Heere is, daar is vrijheid. Wij allen nu, die met onbedekt gezicht de heerlijkheid van de Heere als in een spiegel aanschouwen, worden van gedaante veranderd naar hetzelfde beeld, van heerlijkheid tot heerlijkheid, zoals dit door de Geest van de Heere bewerkt wordt.” (2 Kor. 3:15-18)

In het voorgaande vers (3:14) lezen we “Maar hun gedachten werden verhard, want tot op heden blijft diezelfde bedekking bij het lezen van het Oude Testament, zonder te worden weggenomen. Die bedekking wordt tenietgedaan in Christus.”

Halleluja, de sluier wordt in Christus tenietgedaan! Waar de Geest van de Heere is, daar is vrijheid! (2 Kor. 3:17-18).

Moge onze Heere steeds opnieuw in onze harten met Zijn Licht schijnen. “Daarom houden ook wij niet op, vanaf de dag dat wij het gehoord hebben, voor u te bidden en te smeken dat u vervuld mag worden met de kennis van Zijn wil, in alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat u wandelt op een wijze de Heere waardig, Hem in alles behaagt, in elk goed werk vrucht draagt en groeit in de kennis van God, terwijl u met alle kracht bekrachtigd wordt, overeenkomstig de sterkte van Zijn heerlijkheid, om met blijdschap in alles te volharden en geduld te oefenen.” Kol. 1:9-11).

1 Watchman Nee leefde van 1903 tot 1972 en was een Chinese kerkleider en christelijke leraar die in de 20e eeuw in China werkte.

 

Hoofdstuk 3: Licht en duisternis

Er bestaat een oud verhaal over een man die zijn been verloor en zich terugtrok in een klooster. Zijn woede jegens het leven kwam tot uiting in tekeningen van gebarsten vazen en andere beschadigde objecten, die zijn eigen gebrokenheid symboliseerden. Maar na verloop van tijd vond hij innerlijke rust en veranderde zijn kijk op het leven. Desondanks bleef hij gebroken vazen tekenen. Op een dag vroeg zijn leermeester hem: ‘Waarom teken je nog steeds vazen met barsten? Voel je je niet helemaal geheeld? ‘ De man antwoordde: ‘Jawel, maar ik wil de mensen laten zien dat het licht juist door die barsten naar buiten kan schijnen.’

There’s a crack in everything,’ zingt Leonard Cohen. ‘That’s how the Light gets in!’ Via de scheurtjes komt het licht naar buiten. Daarom schrijft Paulus: “Want God, Die gezegd heeft dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is ook Degene Die in onze harten geschenen heeft tot verlichting met de kennis van de heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus Christus. Maar wij hebben deze schat in aarden kruiken, opdat de allesovertreffende kracht van God zou zijn en niet uit ons.”(2 Korinthe 4:6-7).

Zoals we in het voorgaande hebben besproken, vormt Genesis 1 de fundamenten van het Bijbelse denken over licht en duisternis. In dit hoofdstuk wordt licht in de eerste plaats omschreven als levenslicht, daglicht en een essentieel licht voor het leven (verzen 3-4). Dit fundamentele licht ontvangt ‘ondersteuning’ op de vierde dag, wanneer de lichtgevende hemellichamen worden geschapen: de zon, de maan en de sterren.

Het is belangrijk op te merken dat dit eerste licht niet hetzelfde is als het licht van de zon; ook de maan en de sterren stralen licht uit. Deze ‘lampen’ aan het hemelgewelf zijn bedoeld om het ritme van ons dagelijks bestaan aan te geven. De dag begint wanneer het licht zich aandient. In Spreuken 4:18 lezen we: “… maar het pad van rechtvaardigen is als een schijnend licht, dat gaandeweg helderder gaat schijnen tot het volledig dag is geworden.” (Zie eveneens Micha 2:1; Zef. 3:5).

Zon, maan en sterren brengen ín zekere zin het ‘basislicht’ naar de aarde. Licht is nodig om te leven. Zonder licht geen groei, geen oogst, geen duurzaam bestaan. Evenmin kan de mens zonder licht (Job 3:20).

Genesis 1 toont dat alle licht van God komt “Elke goede gave en elk volmaakt geschenk is van boven en daalt neer van de Vader van de lichten, bij Wie er geen verandering is, of schaduw van omkeer.” (Jak. 1:17). Licht maakt deel uit van de goddelijke omgeving, zo komt dat in het in Johannes 1 naar voren waar we lezen: “Er was een mens door God gezonden; zijn naam was Johannes. Hij kwam tot een getuigenis, om van het licht te getuigen, opdat allen door hem geloven zouden. Hij was het licht niet, maar was gezonden om van het licht te getuigen. Dit was het waarachtige licht, dat in de wereld komt en ieder mens verlicht.” (Joh. 1: 6-9). En de apostel Paulus zegt het zo in zijn eerste brief aan zijn geestelijke zoon Timotheüs in hoofdstuk 6:16: “Hij Die als enige onsterfelijkheid bezit en een ontoegankelijk licht bewoont; Hem heeft geen mens gezien en niemand kan Hem ook zien. Hem zij eer en eeuwige kracht. Amen.”

De openingsverzen van het Johannesevangelie laten ons kennismaken met de Heere Jezus de Gezondene van de Vader. Johannes wil dat zijn lezers weten dat Jezus God is.

Johannes 1:1-2 zegt: “In het begin was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in het begin bij God.”. En tegelijkertijd lezen we in Johannes 1:14: “En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid als van de Eniggeborene van de Vader), vol van genade en waarheid.”

Handelingen 20:28 vertelt ons wie de Gemeente, dat is het Lichaam van Christus verworven heeft: “Zie dan toe op uzelf en op heel de kudde, te midden waarvan de Heilige Geest u tot opzieners aangesteld heeft om de gemeente van God te weiden, die Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed.” Hieruit mogen we geloven dat de Heere Jezus tegelijkertijd God en mens is.

Thomas de discipel zei tegen Jezus: “… Mijn Heere en mijn God!” (Joh. 20:28). En de Heere Jezus corrigeert hem niet! En de apostel Paulus schrijft aan zijn geestelijke zoon Titus in hoofdstuk 2:11-13: “Want de zaligmakende genade van God is verschenen aan alle mensen, en leert ons de goddeloosheid en de wereldse begeerten te verloochenen en in deze tegenwoordige wereld bezonnen, rechtvaardig en godvruchtig te leven, terwijl wij verwachten de zalige hoop en verschijning van de heerlijkheid van de grote God en onze Zaligmaker, Jezus Christus” (zie eveneens 2 Petr. 1:1). In Hebreeën 1:7-8 lezen we: “En van de engelen zegt Hij weliswaar: Die Zijn engelen maakt tot geesten en Zijn dienaren tot een vuurvlam, maar tegen de Zoon zegt Hij: Uw troon, o God, bestaat in alle eeuwigheid. De scepter van Uw koninkrijk is een scepter van het recht.”

Johannes onthult vervolgens het doel van God die als mens naar de aarde kwam: “In het Woord was het leven en het leven was het licht van de mensen. En het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet begrepen.” (Johannes 1:4-5).

In Genesis was de schepping van licht Gods eerste creatieve daad (Gen. 1:3). In het proces van het voortbrengen van leven was licht Gods eerste instrument om de donkere en vormloze leegte te verlichten. Het was het eerste voorbeeld van God die licht scheen in de duisternis.

De Schrift vertelt ons keer op keer dat God de Bron van leven en licht is: “En dit is de boodschap die wij van Hem gehoord hebben en aan u verkondigen, dat God licht is en dat in Hem in het geheel geen duisternis is. Als wij zeggen dat wij gemeenschap met Hem hebben en wij toch in de duisternis wandelen, liegen wij en doen de waarheid niet. Maar als wij in het licht wandelen, zoals Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkaar, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.” (1 Joh. 1:5-7). De Heere Jezus Christus is Gods licht dat naar de aarde is gezonden om door de duisternis heen te dringen. De Heere Jezus getuigt tegen Martha in Johannes 11:25: ”Ik ben de Opstanding en het Leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al was hij gestorven, en ieder die leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in eeuwigheid. Gelooft u dat? Het leven in Christus is het leven van God: “Want zoals de Vader het leven heeft in Zichzelf, zo heeft Hij ook de Zoon gegeven het leven te hebben in Zichzelf;” (Johannes 5:26).

In het Nieuwe Testament worden licht en duisternis vaak gebruikt als beelden voor goed en kwaad. In Johannes 1:5 is het duidelijk dat licht staat voor leven, en uiteindelijk voor het eeuwige leven bij God. Duisternis daarentegen is de afwezigheid van licht, een ontbreken van de aanwezigheid van de Heer God. Het vertegenwoordigt de macht van het kwaad, de zonden en het ongeloof in de wereld, die allemaal kunnen leiden tot de eeuwige dood.

“Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar wie niet gelooft, is al veroordeeld, omdat hij niet geloofd heeft in de Naam van de eniggeboren Zoon van God. En dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liefgehad, meer dan het licht, want hun werken waren slecht. Want ieder die kwaad doet, haat het licht en komt niet tot het licht, opdat zijn werken niet ontmaskerd wordt. Maar wie de waarheid doet, komt tot het licht, opdat van zijn werken openbaar wordt dat ze in God gedaan zijn” (Joh. 3: 18-22).

Paulus verwoordt het in zijn brief aan de gemeente van Efeze kernachtig: “Want u was voorheen duisternis, maar nu bent u licht in de Heere; wandel als kinderen van het licht – want de vrucht van de Geest bestaat in alle goedheid en rechtvaardigheid en waarheid – en beproef wat de Heere welbehaaglijk is. En neem niet deel aan de onvruchtbare werken van de duisternis, maar ontmasker ze veeleer. Want wat heimelijk door hen gedaan wordt, is te schandelijk om zelfs maar te vertellen. Maar al deze dingen komen openbaar als ze door het licht ontmaskerd worden; want al wat openbaar maakt, is licht” (Efe. 5: 8-13).

Het fundamentele doel van licht is om de duisternis te verdringen. Wanneer we zeggen dat het licht in de duisternis schijnt, verwijst dit naar de komst van de Heere Jezus in de wereld, die het goede nieuws van Gods redding aan ieder mens heeft gebracht. Dit werd reeds door de profeet Jesaja voorzegd, zoals we kunnen lezen in Jesaja 9:1. “Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien. Zij die wonen in het land van de schaduw van de dood, over hen zal een licht schijnen.

Ondertussen is het belangrijk op te merken dat de Gemeente, dat wil zeggen het Lichaam van Christus, onder andere de richtlijnen volgt die Paulus in zijn brief aan de gemeente van Filippi geeft, met name in hoofdstuk 2. “Doe alle dingen zonder morren en meningsverschillen, opdat u onberispelijk en oprecht zult zijn, kinderen van God, smetteloos te midden van een verkeerd en ontaard geslacht, waaronder u schijnt als lichten in de wereld, door vast te houden aan het Woord van het leven, mij tot roem met het oog op de dag van Christus” (Fil. 2: 14-16).

Hoofdstuk 4: Wandelen in het Licht

Wandelen… Wandelen is populair, gezond voor lichaam en geest en goed voor de economie en een duurzame(re) samenleving. Onderzoek uitgevoerd in opdracht van Wandelnet toont aan dat 94% van de Nederlanders van 16 jaar en ouder wel eens wandelt, dit zijn 13,7 miljoen personen.

Met zo’n 1,8 miljard ommetjes en 1,1 miljoen Nederlanders die op wandelvakantie gaan, is wandelen in de volle breedte populair. Ongeveer tweederde van alle Nederlanders maakte in 2022 een wandeling van tussen de 5 en 10 kilometer, gemiddeld 57 keer per jaar. Helemaal nieuw is de populariteit van wandelen niet. De coronapandemie en bijbehorende maatregelen maakten dat Nederland massaal aan de wandel ging. Daarmee zien we de toename van de populariteit van wandelen niet direct als een hype. Maar zien we wel als trend dat wandelen ‘hip’ is geworden. De opkomst van livetrackers, prestatie-apps en stappentellers, maar ook de outdoor-mode, coffee-to-go en fashion-rugzakken maken met name onder jongeren dat je als wandelaar gezien mag (en wilt) worden.

We zouden kunnen zeggen dat wandelen zo oud is als de weg naar Rome, of eigenlijk nog veel en veel ouder. In de Bijbel vinden we de hele Schrift door, van Genesis 3 tot Openbaringen 21 gesproken over wandelen. In dit hoofdstuk willen we een aantal wandelaars die in het Licht wandelen de revue laten passeren.

Beeldspraak en symboliek
Wanneer we de de Bijbel lezen komen we verschillende personen tegen in hun naamgeving het licht meedragen. Voordeelden daarvan zijn Abner, wiens naam ‘(mijn) vader is een licht’ betekend. En Uri, ‘mijn licht’ of Uria, ‘mijn licht is de Heer’ en niet te vergeten Uriël, ‘mijn licht is God’. Hieruit blijkt al dat licht bijzonder geliefd is om het geluk van mensen in relatie tot God uit te drukken. Want laten we vooral niet vergeten: God is Licht!

Telkens klinkt het in de bijbelse verhalen: Er zij licht! (Gen. 1:3-5). Ging de zon dan niet op? Zeker, maar de situaties zijn soms zo ongunstig voor Israël en later voor de gemeente dat het leven als een duistere ervaring wordt beschouwd. Licht dient dan als een metafoor voor hoop, geluk, heil en vrede. Er zij licht!, spreekt de Heere God te midden van de chaos (Gen. 1). Er zij licht!, roept de profeet (Jes. 9:1) tegen de tot wanhoop gedreven Joden: “Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien. Zij die wonen in het land van de schaduw van de dood, over hen zal een licht schijnen.”

Er zij licht!, schrijft Johannes in geweldige bewoordingen aan Jezus’ volgelingen die worstelen met de donkerte van het bestaan. In Johannes 1 vers 4-9 lezen we maar liefst zeven maal over het licht. Johannes is bij wijze van spreken zo vol van het Licht dat hij er maar niet over uit kan. “In het Woord was het leven en het leven was het licht van de mensen. En het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet begrepen. Er was een mens door God gezonden; zijn naam was Johannes. Hij kwam tot een getuigenis, om van het licht te getuigen, opdat allen door hem geloven zouden. Hij was het licht niet, maar was gezonden om van het licht te getuigen. Dit was het waarachtige licht, dat in de wereld komt en ieder mens verlicht.”

Er zij licht!, klinkt het als het ware op de paasmorgen: “Laat na de sabbat, toen het licht begon te worden op de eerste dag van de week, kwamen Maria Magdalena en de andere Maria om naar het graf te kijken.” (Matt. 28:1). Op de opstandingsdag van de Heere Jezus wordt het licht en het donker wordt verdreven. En dat is niet alleen symbolisch bedoelt, maar bij Jezus’ opstanding verscheen het Licht der wereld! Dit licht, dat tegelijkertijd een totale verandering in situaties veroorzaakt, is afkomstig van de Eeuwige. In al die zogenaamde lichtverhalen ontvouwt zich die andere werkelijkheid.

Meer dan eens duidt de bijbel God aan als Licht, of beter gezegd het Licht aan. Niet dat God samenvalt met licht. Licht onthult en verhult God tegelijk: licht laat zien wie God is, namelijk Hij die zich laat kennen en die tegelijk verborgen blijft. De dichter van Psalm 104:2 zegt het op onnavolgbare wijze zo: “Hij hult Zich in het licht als in een mantel, Hij spant de hemel uit als een tentkleed”

God is meer dan Licht. Veel meer. Licht is een titel, een soort naam van God. Het wil zeggen dat God zó is in zijn relatie tot Israël en de gehele mensheid. De aanduiding verwijst naar Gods hulp en bevrijding, genade, trouw, barmhartigheid en liefde. De bijbelschrijvers maken gebruik van dat oerbegrip ‘licht’ om de ervaring van Gods nabijheid te verwoorden. Voorbeelden daarvan vinden we in:

- Jesaja 60:1-3: “Sta op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid van de HEERE gaat over u op. Want zie, de duisternis zal de aarde bedekken en donkere wolken de volken, maar over u zal de HEERE opgaan en Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden. En heidenvolken zullen naar uw licht gaan en koningen naar de glans van uw dageraad.”

– Micha 7:8 Verblijd u niet over mij, mijn vijandin, want als ik gevallen ben, zal ik weer opstaan, als ik in duisternis zit, is de HEERE mij een licht.

– Psalm 27:1 van David. De HEERE is mijn licht en mijn heil, voor wie zou ik vrezen? De HEERE is mijn levenskracht, voor wie zou ik angst hebben?

– Efeze 5:14 Daarom zegt Hij: Ontwaak, u die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten.

Voor wie dat ervaart, gaat het licht op (Ps. 112:4). Met het beeld ‘licht van Gods aangezicht’ worden Gods barmhartigheid en genade bedoeld (Ps. 4:7). Tegen deze achtergrond moeten we de belijdenis van Johannes verstaan, dat Jezus als de gezondene van God het waarachtige licht is (1:1-8). En verderop, dat Hij het licht der wereld is (8:12; vgl. 1 Tim. 6:16). Hij brengt Gods bevrijding naar de mensen. Hij roept de wereld weg uit de duisternis, dat is de dood en chaos.

Licht staat veelal in de context van het komen van de Lichtdrager. Christus, de Redder van de wereld komt in een wereld die totaal de weg kwijt is. Christus en zijn Gemeente, dat is het Lichaam van Christus, zijn innig met elkaar verbonden. “ En Hij heeft alle dingen aan Zijn voeten onderworpen en heeft Hem als hoofd over alle dingen gegeven aan de gemeente, die Zijn lichaam is en de vervulling van Hem Die alles in allen vervult.” (Efe. 1:22-23). Hoofd en Lichaam zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden! “Maar nu, in Christus Jezus, bent u, die voorheen veraf was, door het bloed van Christus dichtbij gekomen. Want Hij is onze vrede, Die beiden één gemaakt heeft. En door de tussenmuur, die scheiding maakte, af te breken, heeft Hij de vijandschap in Zijn vlees tenietgedaan, namelijk de wet van de geboden, die uit bepalingen bestond, opdat Hij die twee in Zichzelf tot één nieuwe mens zou scheppen en zo vrede zou maken, en opdat Hij die beiden in één lichaam met God zou verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft opdat Hij die beiden in één lichaam met God zou verzoenen.”

Wanneer nu God het Licht van de wereld is (Joh. 8:12), kan het niet anders dan dat elke individuele gelovige deel heeft aan dat Licht. De gelovigen in Christus hoeven geen licht te worden, ze zijn licht. (Efe. 5:8).

In het Oude Testament zijn het vooral degenen met een bijzondere roeping die het ontvangen goddelijke licht uitdragen. De Dienaar van de Heere is gesteld tot een licht der volkeren (Jes. 42:6-7). Mozes’ gelaat straalde zichtbaar na de openbaring op de Sinai (Ex. 34:29-35). Maar ook van Israël als volk zal in de toekomst het licht uit gaan naar de volken (Jes. 60:3; 62:1-2; vgl. Rom. 2:19).

In het Nieuwe Testament zijn het aanvankelijk de leerlingen en daarna de gehele gemeenschap die als lichtdragers gelden. Jezus typeert zijn leerlingen met de bekende woorden ‘Jullie zijn het licht der wereld’ (Mat. 5:14) en Paulus noemt de gemeente te Efeze het ‘licht in de Heer’ en ‘kinderen van het licht’ (Efe. 5:8) “Want u was voorheen duisternis, maar nu bent u licht in de Heere; wandel als kinderen van het licht want de vrucht van de Geest bestaat in alle goedheid en rechtvaardigheid en waarheid en beproef wat de Heere welbehaaglijk is.”

Wandelen in Gods licht is bewust kiezen voor Gods programma dat is opgetekend in de Bijbel, Zijn onfeilbare Woord. Dat licht van en rond God wordt tastbaar in onderricht en wijsheid (Ps. 119:130; Spr. 6:23; Pred. 2:13-14). Het Licht en het Woord vallen goeddeels samen. Het goddelijk licht ligt opgeborgen in de woorden van de Woord. Deze woorden zijn als een lamp op donkere paden. Zij geven inzicht, vergezicht, uitzicht en brood voor onderweg. Licht, zo blijkt hier, loopt parallel aan inzicht (Deut. 5:11-14). Het licht verdiept en versterkt het leven. Leven en licht staan in een onlosmakelijke relatie tot elkaar; immers, licht is keer op keer beeld voor een bevrijd leven (Jes. 9:1; 58:8; Job 3:20). Elementen van de wijsheid zijn onder meer recht en waarheid. Recht en waarheid zijn onlosmakelijk verbonden met licht (Zef. 3:5; Ps. 37:6; 1 Joh. 2:8).

Paulus definieert het zo: “Want u was voorheen duisternis, maar nu bent u licht in de Heere; wandel als kinderen van het licht – want de vrucht van de Geest bestaat in alle goedheid en rechtvaardigheid en waarheid – en beproef wat de Heere welbehaaglijk is.

De HEERE God, de eerste Wandelaar in het Licht
De val in Genesis hoofdstuk 3 schetst een beeld van de zwakheid van de mensheid en de vatbaarheid voor bedrog, ongehoorzaamheid en zonde. Echter, in de schaduw van het oordeel, schittert Gods genade, terwijl Hij voorziet in Adam en Eva, zelfs te midden van hun straf.

De slang, sluw boven alle beesten, ondervraagt Eva over Gods gebod betreffende de vrucht van de boom in het midden van de tuin. Hij manipuleert de waarheid en verzekert haar dat het eten van de vrucht haar als God zou maken. Hij verwijst zorgvuldig naar God op zo'n manier dat het lijkt alsof hij God erkent, maar in werkelijkheid zorgt hij ervoor dat Eva God als minder dan absolute soeverein en koning ziet. Satan ondermijnt Gods gezag.

Hij citeert Gods Woord verkeerd. Satan gebruikt (beter: misbruikt) genoeg van Gods Woord om het authentiek te laten klinken, maar verandert de inhoud ervan zodat je uiteindelijk het Woord van God zelf in twijfel trekt in plaats van het te bevestigen.

Wanneer Satan optreedt in zijn rol als slang, gebruikt hij de instrumenten van bedrog. Zijn bedrog wordt altijd omlijst met woorden en zinnen die het de schijn van legitimiteit geven, maar in werkelijkheid werken om zowel Gods autoriteit als Zijn Woord te ondermijnen.

Eva, verleid door de aantrekkingskracht van de boom en de belofte van wijsheid, eet van de verboden vrucht en geeft er wat van aan Adam. Hun ogen gaan open en ze realiseren zich hun naaktheid, en maken bedekkingen van vijgenbladeren. We kunnen gerust stellen dat het in geestelijk opzicht voor Adam en zijn vrouw van het ene op het andere moment aardedonker was geworden. “… dood door de overtredeningen en de zonden’, (Efe. 2:1, verg. Rom. 5:14).

Maar direct na de val van de men lezen we al: “En zij hoorden de stem van de HEERE God, Die in de hof wandelde, bij de wind in de namiddag.” (Gen. 3:8). Het Licht schijn daar in Genesis 3 al in de stikdonkere duisternis wanneer de HEERE God (JHWH Elohim) in de tuin arriveert, als de Eigenaar van de hof, en als Iemand die Zijn dagelijkse wandeling doet. Het beeld dat hier gebruikt wordt kennen wij ook. Hoeveel mensen zijn er niet die in de avond, veelal voor het slapen gaan, een avondwandelingetje maken. Het Hebreeuwse werkwoord voor ‘wandelen’ staat in de wederkerende vervoeging en betekent ‘wandelen voor plezier...’ Hoe bijzonder: God wandelt voor Zijn plezier...

De tijd is ‘de koelte (letterlijk, de wind) van de dag’, het uur in een warm klimaat wanneer de avondbries inzet en mensen, eropuit trekken voor ontspanning. In deze beschrijving is de primaire les dat de mens tot nu toe in nauwe communicatie met God had geleefd.

In Genesis 3 vangen we een glimp op van de Figuur die de hoofdrol zal vervullen in de verlossing van de wereld na de zondeval van de eerste mens. De zondeval van Adam en Eva in de hof had verschrikkelijke gevolgen: ze werden verstoten. En pijn, verdriet, lijden en dood deden hun intrede.

Maar er is (altijd en altijd maar weer) sprake van een Goddelijk ‘maar’… God liet de mens niet aan zijn lot over. Hij zoekt de mens direct op en wandelt naar Hem toe met Zijn opzoekende liefde. ‘Adam, mens, waar ben je’, klinkt het in de hof. Het Licht verschijnt in de diepe duisternis van de mens en de mensheid. En de Heere God roept het nog steeds in deze wereld, elke dag en elke minuut: ‘Adam, mens, waar ben je?’

De HEERE God beloofde al meteen in Genesis 3:15 dat Hij een Messias, een Verlosser of Redder zou zenden. “Toen zei de HEERE God tegen de slang: Omdat u dit gedaan hebt, bent u vervloekt onder al het vee en onder alle dieren van het veld! Op uw buik zult u gaan en stof zult u eten, al de dagen van uw leven. En Ik zal vijandschap teweegbrengen tussen u en de vrouw, en tussen uw nageslacht en haar Nageslacht; Dat zal u de kop vermorzelen, en u zult Het de hiel vermorzelen.”(Gen. 3:14-15, verg. Rom 16:20).

Kortom, Genesis 3 biedt een profetische vooruitblik. Er zal een Verlosser komen om de gebroken relatie tussen de mensheid en God te herstellen. Inderdaad, , in het stikdonkere oordeel, schittert Gods genade!

Henoch
Er worden in de Bijbel verschillende mensen beschreven die ‘met God wandelen’.

De Bijbel vertelt ons over een man die vele jaren met God wandelde. Zijn naam was Henoch, en ik wil graag een aantal ‘geheimen’ uit zijn leven bezien die we ook in ons eigen leven kunnen toepassen.

In de Bijbel zijn er slechts vijf passages die naar Henoch verwijzen, waarvan we er twee in geslachtslijsten terug vinden. Hoewel we dus niet veel over Henoch vinden, is wat we wel over hem lezen belangrijk.

Genesis vertelt ons: "Henoch leefde vijfenzestig jaar, en verwekte Methusalach. En Henoch wandelde met God, nadat hij Methusalach verwekt had, driehonderd jaar; en hij verwekte zonen en dochters. Al de dagen van Henoch waren driehonderdvijfenzestig jaar. Henoch wandelde met God, en hij was niet meer, want God nam hem weg." (Gen. 5: 21-24).

Henoch, (wiens naam ‘toegewijde’, ’ingewijde’, betekend) leefde in een unieke tijd in de menselijke geschiedenis, vlak voor Gods oordeel over de wereld door de zondvloed. Tegen deze zeer donkere achtergrond was er een man die met God wandelde: Henoch. Hij is een beeld van de gelovige. Maar allereerst van de Gelovige met een hoofdletter. Want er was niemand zo ‘toegeweid’ en ‘ingeweid’ en zo wandelde met de Heere God als de Heere Jezus Zelf.

Wat maakte Henoch anders dan zijn tijdgenoten? Hoe kon hij een leven leiden met de Heere God in een goddeloze wereld? In een tijd die werd gekenmerkt door seksuele perversie en ongecontroleerd geweld? Maar tegelijkertijd zijn deze vragen natuurlijk ook hoogst actueel! Wat maakt u en mij anders dan onze tijdgenoten. Hoe kunnen u en ik een leven leiden in een tijd die eveneens gekenmerkt wordt door seksuele perversie en ongecontroleerd geweld? Om over heel veel andere zaken maar niet te spreken? We vinden drie belangrijke principes in Henochs leven die we vandaag de dag in ons eigen leven kunnen toepassen.

Allereerst lezen we dat Henoch met God wandelde. De overeenkomst van wandelen en het Leven met een hoofdletter wordt overal in de Schrift gebruikt . Maar wat betekent het om met God te wandelen?

Amos, de profeet uit het Oude Testament laat ons een belangrijke waarheid zien over wat het betekent om met God te wandelen: "Gaan er twee samen zonder elkaar ontmoet te hebben?" (Amos 3:3). Deze uitdrukking suggereert een reis of een pad dat door twee individuen wordt afgelegd. In de Bijbelse context impliceert samen wandelen een relatie of partnerschap. De beeldspraak van wandelen wordt in de Bijbel vaak gebruikt om een manier van leven of gedrag aan te duiden (Gen. 5:24; Micha 6:8). Samen wandelen vereist harmonie en eenheid, wat fundamenteel is in relaties, zowel tussen individuen als tussen God en Zijn volk. Het idee van samen wandelen komt ook terug in de relatie tussen God en Henoch, die ‘met God wandelde’ (Gen. 5:24), wat duidt op een hechte, intieme relatie. Wandelen met God betekend dus dat we een ontmoeting met de Heere God Zelf hebben gehad.

Paulus houd het de gelovigen zo voor in Efeze 4:17 -24 in het licht van het wandelen en Hem kennen: “Dit zeg ik dan en getuig ervan in de Heere, dat u niet meer wandelt zoals de andere heidenen wandelen, in de zinloosheid van hun denken, verduisterd in het verstand, vervreemd van het leven dat uit God is, door de onwetendheid die in hen is, door de verharding van hun hart. Zij hebben zich, ongevoelig als ze zijn geworden, overgegeven aan losbandigheid, om alle onreinheid begerig te bedrijven. Maar u hebt Christus zo niet leren kennen, als u Hem tenminste gehoord hebt en door Hem bent onderwezen, zoals de waarheid in Jezus is, namelijk dat u, wat betreft de vroegere levenswandel, de oude mens aflegt, die te gronde gaat door de misleidende begeerten, en dat u vernieuwd wordt in de geest van uw denken, en u bekleedt met de nieuwe mens, die overeenkomstig het beeld van God geschapen is, in ware rechtvaardigheid en heiligheid.”

Wanneer we weer even terug gaan naar Henoch lezen we vervolgens dat hij een leven leidde dat God welbehaaglijk was. We lezen namelijk over hem in Hebreeën 11:5: "Door het geloof werd Henoch weggenomen, opdat hij de dood niet zou zien. En hij werd niet gevonden, omdat God hem weggenomen had. Vóór zijn wegneming kreeg hij namelijk het getuigenis dat hij God behaagde." Soms hebben we, en ik zeg het met enige schroom, de misvatting dat God heel moeilijk te behagen is. Het leven van Henoch werd echter gekenmerkt door een getuigenis van het behagen van God, wat de essentie van geloof is (Hebreeën 11:6). Het leven van Henoch was niet gebaseerd op werken, maar op zijn relatie met God, wat het principe weerspiegelt dat geloof wordt toegerekend als gerechtigheid (Romeinen 4:3). Henochs leven dient als een type van Christus, die de Vader volmaakt behaagde (Matt. 3:17).

Zonder geloof is het echter onmogelijk God te behagen. Want wie tot God komt, moet geloven dat Hij is, en dat Hij beloont wie Hem zoeken.

Let op die twee zinnen: “Zonder geloof is het echter onmogelijk God te behagen en wie tot God komt moet geloven.” Hieruit zien we dat geloof de onmisbare voorwaarde is om tot God te naderen en God te behagen.

Het negatieve aspect van deze waarheid wordt vermeld in het tweede deel van Romeinen 14:23: “Alles wat niet uit geloof is, is zonde.” Dat betekent dat alles wat iemand ooit doet, hem door God als zondig aangerekend wordt, wanneer het niet in waarachtig, bijbels geloof wordt gedaan.

Als laatste leren we van het leven van Henoch hij een getuige voor God was. Henoch wandelde met God, hij was God welgevallig, en ten slotte was hij een getuige voor God. Omdat hij met God wandelde en Hem behaagde, was hij een getuigenis. We lezen namelijk in Judas 1:14-15: “Ook over hen heeft Henoch, de zevende vanaf Adam, geprofeteerd, toen hij zei: Zie, de Heere is gekomen met Zijn tienduizenden heiligen, om over allen het oordeel te vellen en alle goddelozen onder hen terecht te wijzen voor al hun goddeloze daden, die zij op goddeloze wijze bedreven hebben, en voor al de harde woorden die zij, goddeloze zondaars, tegen Hem gesproken hebben.” Zo lezen we over Henoch, de eerste profeet die in de Bijbel wordt genoemd, hij had een getuigenis.

Terwijl de bediening van de apostelen pas voorkomt in het Nieuwe Testament, is de bediening van de profeet reeds aanwezig door de hele Bijbel heen. In Handelingen 3:21 lezen we dat God door de eeuwen heen gesproken heeft bij monde van Zijn heilige profeten. Zoals we gezien hebben was Henoch een profeet, maar bijvoorbeeld eveneens Abraham (Gen. 20:7), Aaron (Ex. 7:1) en Mozes (Deut. 34:10).

In het Nieuwe Testament komt het woord ‘profeet’ van het Griekse woord‘prophetes’, en de letterlijke betekenis is: ‘iemand die uitspreekt’. De profeet spreekt zich uit namens God, door de inspiratie van de Heilige Geest. Je zou hem de ‘spreekbuis van God’ kunnen noemen.

Mensen denken soms dat profeteren het voorspellen of voorzeggen van de toekomst inhoudt, maar dat is niet juist. Alles wat wordt uitgesproken namens God, door de inspiratie van de Heilige Geest, is profetie. Sommige profetieën hebben te maken met het verleden, zoals Mozes die in de eerste hoofdstukken van Genesis gebeurtenissen beschrijft over de schepping, die hij niet kon weten door natuurlijk inzicht.

Het Bijbelse beeld van een profeet is iemand die staat in de dienst van God. De profeet Amos verwoord het zo: “Voorzeker, de Heere HEERE doet niets tenzij Hij Zijn geheimenis heeft geopenbaard aan Zijn dienaren, de profeten.”(Amos 3:7)

De grote vraag is wat in het bijbels taalgebruik onder profetie moet worden verstaan. Veel hedendaagse pleitbezorgers van beoefening van profetie zijn daar niet duidelijk over. De gangbare gedachte bij profetie is dat het hierbij gaat om voorspelling van (zaken uit en gebeurtenissen in) de toekomst. Maar het woord profetie heeft in de Bijbel zoals we gezien hebben een ruimere betekenis.

In het Oude Testament moesten profeten Gods Woord doorgeven aan de mensen. Er worden ook valse profeten genoemd die eigen woorden gebruikten onder het mom dat God door hen sprak. Valse profeten dienden echter zelfs gedood te worden!

In het Nieuwe Testament vinden we ook enkele profeten die iets over de toekomst konden voorzegden. Maar de woorden profetie en profeet hebben in het Nieuwe Testament meestal een andere betekenis gekregen. Het gaat dan om de nadere uitleg en toepassing van wat door God in Zijn Woord is geopenbaard. Deze vorm van profetie is geen nieuwe openbaring. Elke gelovige mag daarnaar zoeken en anderen in de gemeente daarmee helpen. De gave van de profetie wordt door God gegeven. Paulus getuigt daarvan in Efeze 4:11-12: “En Hij heeft sommigen gegeven als apostelen, anderen als profeten, weer anderen als evangelisten en nog weer anderen als herders en leraars, om de heiligen toe te rusten, tot het werk van dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus,...” En in Efeze 2:19 “Zo bent u dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus Zelf de hoeksteen is, en op Wie het hele gebouw, goed samengevoegd, verrijst tot een heilige tempel in de Heere; op Wie ook u mede gebouwd wordt tot een woning van God, in de Geest.”

Niemand kan op eigen gezag claimen de waarheid te spreken. Helaas zijn er veel voorbeelden van onjuist gebruik van de pretentie dat de Heere spreekt door een zogenoemde profeet. Dikwijls wordt dan iets door iemand als goddelijke wil geponeerd om een ander iets te laten doen of laten. We noemen dat manipulatie. Dat is altijd verkeerd, maar vooral wanneer daarbij God als argument wordt gebruikt.

Toch horen we geregeld dat bepaalde mensen iets voorspelden of beweerden en dat dat inderdaad uitkwam of waar bleek. We horen echter oneindig veel minder van voorspellingen die nooit uitkwamen. Een heel bekend voorbeeld zijn de voorzeggingen van de datum van het einde van de tijden. Of iets een ware of valse voorspelling is, kan (veelal) alleen achteraf worden vastgesteld.

Paulus schrijft aan de Korinthiërs in 1. Kor.14:4 over de waarde van de profetie. Ze dient tot opbouw, vermaning en troost. En in 1 Kor. 14:31 lezen we: “Want u kunt allen, de één na de ander, profeteren, opdat allen leren en allen bemoedigd worden.”

Beoefening van de profetie vereist gebed en nauwkeurig onderzoek van wat door God in Zijn Woord is gegeven

Noach
Een volgende ‘wandelaar’ met God vinden we in de persoon van Noach. Noach wandelde met God” (Gen. 6:9). Dit vers is bepalend voor zijn hele levenswandel (2 Petr. 2:5). Noach liet zich niet leiden door wat de ‘goegemeente’ om hem heen er van vond, maar richtte zich op de Heere alleen. De Heer geeft over hem een prachtig getuigenis in Zijn Woord: “... Noach was een rechtvaardig, oprecht man onder zijn tijdgenoten. Noach wandelde met God.”

De tijd waarin Noach leefde, was bepaald niet makkelijk voor een gelovige. Na de zondeval was de aardbodem vervloekt (Gen 3:17) en intussen was het verval bepaald niet tot stilstand gekomen maar toegenomen. In Genesis 6:5 lezen we namelijk: “En de HEERE zag dat de slechtheid van de mens op de aarde groot was, en dat al de gedachtespinsels van zijn hart elke dag alleen maar slecht waren.”

Te midden van deze wereld en deze mensen leefde Noach. Maar laten we niet vergeten dat het in de tijd waarin wij leven bepaald niet anders is. Paulus schrijft immers in 2 Timotheüs 3:1-9 over de laatste dagen, waarmee niet gezegd is dat wij anno 2025 in de laatste dagen leven, dit: “En weet dit dat in de laatste dagen zware tijden zullen aanbreken. Want de mensen zullen liefhebbers zijn van zichzelf, geldzuchtig, grootsprekers, hoogmoedig, lasteraars, hun ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, zonder natuurlijke liefde, onverzoenlijk, kwaadsprekers, onmatig, wreed, zonder liefde voor het goede, verraders, roekeloos, verwaand, meer liefhebbers van zingenot dan liefhebbers van God. Zij hebben een schijn van godsvrucht, maar hebben de kracht ervan verloochend. Keer u ook van hen af. Want tot hen behoren zij die de huizen binnensluipen en vrouwtjes in hun macht krijgen die met zonden beladen zijn en door allerlei begeerten gedreven worden, die altijd leren en nooit tot kennis van de waarheid kunnen komen.” Zoals gezegd, met het bovenstaande willen wij niet beweren dat wij in de laatste dagen leven, maar tegelijkertijd vinden we veel van de kenmerken die in de laatste tijd aan de orde zijn, ook terug in de tijd waarin wij leven.

Noach was echter ‘geheel anders’. Verondersteld mag worden dat Noach tijdens de bouw van de ark zal zijn bespot. Hij vroeg zich echter niet af wat de mensen van hem dachten, maar hoe God over hem dacht. Is dat niet oneindig veel (belang)rijker?

Door de wandel in geloof, in vertrouwen op de Heere, werd Noach erfgenaam van een geweldige erfenis, namelijk: “de gerechtigheid die naar het geloof is” (Hebr. 11:7). Wanneer we in ons leven tot het geloof gekomen zijn dan mogen wij weten op grond van Zijn genade zalig geworden te zijn “... door het geloof, en dat niet uit u, het is de gave van God; niet uit werken, opdat niemand zou roemen. Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus om goede werken te doen, die God van tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.”

Onze wandel
Het leven van Henoch vertoont opvallende overeenkomsten met de wandel die wij als gelovigen (moeten en kunnen) hebben, binnen de tijd waarin we leven.
Zo ontving Henoch openbaring van God en kwam daardoor tot de juiste wandel met God. Ook voor ons geldt dat we door het lezen van het ‘geopenbaarde Woord’ komen tot de juiste wandel met de Heere. Paulus zegt daarvan in Kolossenzen 1:9-11: “Daarom houden ook wij niet op, vanaf de dag dat wij het gehoord hebben, voor u te bidden en te smeken dat u vervuld mag worden met de kennis van Zijn wil, in alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat u wandelt op een wijze de Heere waardig, Hem in alles behaagt, in elk goed werk vrucht draagt en groeit in de kennis van God, terwijl u met alle kracht bekrachtigd wordt, overeenkomstig de sterkte van Zijn heerlijkheid, om met blijdschap in alles te volharden en geduld te oefenen.”(verg. Efe. 1:17; 4:1). Uit deze woorden blijkt dat voor Paulus deze groei in kennis een gebedszaak was. Voor ons ook?

Henoch wandelde door geloof. Zijn leven was ervan doortrokken. Zo ligt ook geloof aan de basis van ons leven met de Heere en moet dit geloof tot groei, tot wasdom komen. (1Kor. 3).

Paulus laat daar geen enkele twijfel over bestaan wanneer hij aan de gelovigen in Efeze schrijft: “Maar God, Die rijk is in barmhartigheid, heeft ons door Zijn grote liefde, waarmee Hij ons liefgehad heeft, ook toen wij dood waren door de overtredingen, met Christus levend gemaakt – uit genade bent u zalig geworden – en heeft ons met Hem opgewekt en met Hem in de hemelse gewesten gezet in Christus Jezus, opdat Hij in de komende eeuwen de allesovertreffende rijkdom van Zijn genade zou bewijzen, door de goedertierenheid over ons in Christus Jezus. Want uit genade bent u zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is de gave van God; niet uit werken, opdat niemand zou roemen. Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus om goede werken te doen, die God van tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.” (Efe. 2:4-10, verg. Kol. 1:6, Efe. 3:17; Kol. 1:23)

Henochs wandel stond haaks op het doen en laten van zijn tijdgenoten. Hij liet zich niet leiden door wat op de aarde als maatstaf gold, maar door de waarheid die van hemelse oorsprong was. Zo leiden ook wij ons leven op aarde als hemelburgers. “Wees met elkaar mijn navolgers, broeders, en houd het oog gericht op hen die zó wandelen, zoals u ons tot een voorbeeld hebt. Want velen – ik heb dikwijls met u over hen gesproken en zeg het nu ook onder tranen – wandelen als vijanden van het kruis van Christus. Hun einde is het verderf, hun god is de buik en hun eer is in hun schande; zij bedenken aardse dingen. Ons burgerschap is echter in de hemelen, waaruit wij ook de Zaligmaker verwachten, namelijk de Heere Jezus Christus, Die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het gelijkvormig wordt aan Zijn verheerlijkt lichaam, overeenkomstig de werking waardoor Hij ook alle dingen aan Zichzelf kan onderwerpen.” (Fil. 3:17-21). Onze basis is boven (Efe. 2:6), omdat ons leven met Christus verborgen is in God (Kol. 3:1-3). Wandelen met God in een tijd van toenemende goddeloosheid is niet zelden verbonden met eenzaamheid. Maar de Heere blijft trouw aan hen die Hem op de eerste plaats stellen.

Ook nu geldt dat velen om ons heen een andere wandel verkiezen. Dat moet ons niet verbazen, als we beseffen dat we in de “tegenwoordige slechte wereld (Gr. aioon)” leven (Gal. 1:4), te midden van mensen die wandelen “overeenkomstig het tijdperk (Gr. aioon) van deze wereld (Gr. kosmos)” (Efe. 2:2). Wíj mogen schijnen als lichten in de wereld “te midden van een verkeerd en ontaard geslacht” (Fil. 2:15).

Henoch sprak de mensen niet naar de mond, maar gaf door wat God hem openbaarde. Zo hebben ook wij de taak om Gods boodschap voor deze tijd te brengen (Kol. 4:3-4; 2 Tim. 2:15; 4:1-5), ongeacht wat de massa daarvan vindt. Wij mogen een rijke boodschap van genade brengen. Paulus brengt dat kernachtig naar voren in zijn briefje aan zijn geestelijke zoon Titus wanneer hij schrijft: “Want de zaligmakende genade van God is verschenen aan alle mensen, en leert ons de goddeloosheid en de wereldse begeerten te verloochenen en in deze tegenwoordige wereld bezonnen, rechtvaardig en godvruchtig te leven, terwijl wij verwachten de zalige hoop en verschijning van de heerlijkheid van de grote God en onze Zaligmaker, Jezus Christus. Hij heeft Zichzelf voor ons gegeven, opdat Hij ons zou vrijkopen van alle wetteloosheid en voor Zichzelf een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken. Spreek over deze dingen, bemoedig en wijs met alle gezag terecht. Laat niemand u verachten. (Tit. 2:11-15).

Naarmate we het einde van deze aioon naderen, zal de tegenstelling tussen licht en duisternis steeds prominenter worden. Zware tijden zullen aanbreken, en er zullen "mensen met een verdorven gezindheid" zijn die proberen de gemeente binnen te dringen. (2 Tim. 3:1-9). Zij zullen hun pijlen richten op de gelovigen (Jud. 1:18). De wetteloosheid zal blijven toenemen en uitmonden in de komst van de wetteloze, die de massa zal bespelen (2 Thess. 2:3-12).

In de periode voorafgaand aan Gods komende oordeel zullen er dingen gebeuren die ook in de tijd waarin Henoch leefde gebeurden. De tijdgenoten van Noach bouwden hun eigen leven op. (Jud.:16) Zij waren gericht op het hier en nu. Henoch zag de dingen in het perspectief van Gods plan en keek - evenals Abraham - uit naar de stad die God zou bouwen. (Hebr. 11)

Wanneer ons leven gekenmerkt wordt uit het streven om het hier op aarde zo goed mogelijk voor elkaar te krijgen, dan onderscheiden we ons hierin niet van Henochs tijdgenoten. Maar als wij ons leven gericht zijn op een leven waarin de Heere Zijn genade in ons uitwerkt, dan wandelen we, net als Henoch, in het vertrouwen dat God tot Zijn doel komt, en zullen we met Paulus mogen getuigen “Ik heb de goede strijd gestreden. Ik heb de loop tot een einde gebracht. Ik heb het geloof behouden. Verder is voor mij weggelegd de krans van de rechtvaardigheid die de Heere, de rechtvaardige Rechter, mij op die dag geven zal. En niet alleen mij, maar ook allen die Zijn verschijning hebben liefgehad.
(2 Tim. 4:7-8)

Hoofdstuk 5: Licht in het licht van Paulus

Dit boekje heeft de titel ‘Het wonder van het Licht' meegekregen. En wanneer we er maar heel even bij stil staan en om ons heen kijken in de wereld, wat is er dan veel sprake van duisternis, ellende, honger, oorlog, ziekte, dood en verderf. En we hoeven echt geen pessimisten te zijn om te constateren dat het sinds de tijd dat Petrus zijn mede-gelovigen schreef het er veel beter op is geworden. Hij schrijft in 1 Petrus 5:8 “Wees nuchter en waakzaam; want uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, op zoek naar wie hij zou kunnen verslinden.” Het is letterlijk een Godswonder wanneer we mogen weten, zien en ervaren dat er Licht in ons leven is. Onvergankelijk Licht dan. Licht dat nooit verdooft!

Een innerlijk vol licht, wie wil dat nou niet? Het klinkt als blijdschap, een licht leven, geen zorgen. Maar is dat ook zo?

Ontoegankelijk licht
Paulus schrijft in zijn briefje aan zijn zoon in het geloof (1 Tim. 1:2) in 1Timotheus in hoofdstuk 6:16: “Hij Die als enige onsterfelijkheid bezit en een ontoegankelijk licht bewoont; Hem heeft geen mens gezien en niemand kan Hem ook zien. Hem zij eer en eeuwige kracht. Amen.”

Het Grieks luidt: “wonend in ongenaakbaar licht.” Zo wordt de eeuwigheid beschreven als een stralend licht waaruit de eeuwige God voortkomt. Het is als een omhulsel waarin Hij is gehuld, en waar geen eindig wezen kan naderen. Dit komt doordat God oneindig is. Geen enkel schepsel kan het oneindige in zijn geheel aanschouwen; men kan slechts datgene waarnemen dat God heeft geopenbaard. Het in zijn geheel zien van het oneindige zou impliceren dat het wezen zelf God is.

Omdat er maar één God is, sluit het elk geschapen wezen uit om alles wat God, is te zien en te bevatten. Psalm 104:2 zegt over God: "Hij hult Zich in het licht als in een mantel, Hij spant de hemel uit als een tentkleed." En nogmaals, in Daniël 2:22, staat dat “...het licht bij Hem woont." De Bijbel biedt een constante weergave van de oneindige natuur van God. .

 

Paulus vervolgt met: “… geen mens gezien en niemand kan Hem ook zien” Er is overvloedige ondersteuning in de Bijbel voor deze uitspraak. God zei tegen Mozes “… U zou Mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens kan Mij zien en in leven blijven.” (Ex. 33;20) Volledig in het oneindige kijken is onmogelijk. Als God Zichzelf volledig zou openbaren aan sterfelijke ogen, zou het hen vernietigen; hen overweldigen met heerlijkheid. Johannes herhaalt dit in zijn eerste brief door te zeggen dat “niemand God ooit heeft gezien...” (Joh. 1:18)

Is dit niet de reden dat de Heere God in de persoon van Zijn Zoon naar de aarde kwam, naar u en mij, odat wij ‘de Vader kunnen zien’ zoals Hij Zichzelf openbaart in Christus. Jezus zei dit in het evangelie van Johannes. Daar zei Hij, sprekend over de Vader: “Jezus zei tegen hem: Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij. Als u Mij gekend had, zou u ook Mijn Vader gekend hebben; en van nu af kent u Hem en hebt u Hem gezien. Filippus zei tegen Hem: Heere, laat ons de Vader zien en het is ons genoeg. Jezus zei tegen hem: Ben Ik zo'n lange tijd bij u, en kent u Mij niet, Filippus? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien; en hoe kunt u dan zeggen: Laat ons de Vader zien? Gelooft u niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden die Ik tot u spreek, spreek Ik niet uit Mijzelf, maar de Vader, Die in Mij blijft, Die doet de werken. Geloof Mij, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is, en zo niet, geloof Mij dan om de werken zelf. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie in Mij gelooft, zal de werken die Ik doe, ook doen, en hij zal grotere doen dan deze, want Ik ga heen naar Mijn Vader. En wat u ook zult vragen in Mijn Naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt zal worden.” (Joh. 14:6-13)

De Heere Jezus Christus is ‘de brug’ tussen de oneindige God die niet gezien kan worden, en de eindige wezens die Hij heeft geschapen. Paulus zegt er in dit verband dit over in 1 Timotheüs 2:5: “Want er is één God. Er is ook één Middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus.”

Verlichte ogen
In Efeze 1:15-21 lezen we dat de apostel Paulus bidt voor de gelovigen in Efeze dat zij verlichte ogen zouden ontvangen: “Daarom, omdat ook ik gehoord heb van het geloof in de Heere Jezus onder u, en van de liefde voor alle heiligen, houd ik niet op voor u te danken, als ik in mijn gebeden aan u denk, opdat de God van onze Heere Jezus Christus, de Vader van de heerlijkheid, u de Geest van wijsheid en van openbaring geeft in het kennen van Hem, namelijk verlichte ogen van uw verstand, om te weten wat de hoop van Zijn roeping is, en wat de rijkdom is van de heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen, en wat de allesovertreffende grootheid van Zijn kracht is aan ons die geloven, overeenkomstig de werking van de sterkte van Zijn macht, die Hij gewerkt heeft in Christus, toen Hij Hem uit de doden opwekte en aan Zijn rechterhand zette in de hemelse gewesten, ver boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en elke naam die genoemd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de komende.”

In dit gedeelte wordt uiteengezet wat de apostel Paulus, en God, wenselijk acht voor de levens van allen die Christus als hun Heer en Redder hebben aangenomen. Hij verlangt er in de eerste plaats naar dat zij de "geest van wijsheid en openbaring" ontvangen, hetgeen inhoudt dat zij in staat zullen zijn de ware betekenis van zaken te doorgronden en deze te bezien vanuit Gods perspectief. Daarnaast bidt hij dat "de ogen van hun hart verlicht mogen worden" (Efe. 1:18).

Deze uitdrukking is zeer ongebruikelijk en wordt uitsluitend door de apostel Paulus gebruikt. Dit stelt ons voor de uitdaging om te achterhalen wat hij precies bedoelt en op welke wijze deze uitdrukking relevant is voor elke gelovige. Het is essentieel om eerst te begrijpen dat deze uitdrukking een stijlfiguur betreft, die niet letterlijk moet worden opgevat. Paulus verwijst namelijk niet naar ons fysieke hart – het spierweefsel in onze borst dat bloed pompt – daar dit orgaan geen daadwerkelijke "ogen" bezat. Wat beoogt hij dus met de inzetting van deze specifieke stijlfiguur?

Het woord "hart" komt vaak voor in de Bijbel, en we hebben op deze plaats niet de ruimte om hier veel dieper op in te gaan. In plaats daarvan zullen we de bevindingen van anderen samenvatten. Wat zij ontdekt hebben, is dat het hart de innerlijke kern van een persoon representeert. Zowel het Hebreeuwse als het Griekse woord dat als 'hart' wordt vertaald, betekent letterlijk 'kern' of 'centrum'. Het hart, on innerlijk fungeert als het ‘controlecentrum’ voor al ons gedrag. Dit is precies wat de Heere Jezus bedoelde in Mattheüs 15:18-20 waar Hij Zijn discipelen vertelde dat onze woorden en daden 'uit het hart' voortkomen. “Maar de dingen die uit de mond komen, komen voort uit het hart, en die verontreinigen de mens. Want uit het hart komen voort kwaadaardige overwegingen, alle moord, overspel, ontucht, diefstal, valse getuigenissen, lasteringen. Deze dingen zijn het die de mens verontreinigen; maar het eten met ongewassen handen verontreinigt de mens niet.”

Wanneer we de Bijbelse betekenis van het hart onderzoeken, zien we dat het de zetel is van onze gedachten, emoties, daden en verlangens. We denken, voelen, verlangen en handelen met ons hart. Het hart bepaalt en controleert wat we denken, voelen, hoe we ons gedragen en wat we verlangen. Het is de bron van ons innerlijk leven en van de redenen achter ons gedrag en onze verlangens.

Nu we dit hebben besproken, kunnen we de betekenis van Paulus' uitdrukking "de ogen van het hart" beter begrijpen. Ogen zijn doorgaans verbonden met het idee van 'zien', maar in deze context verwijst Paulus niet naar het fysieke zien, maar eerder naar het geestelijke zien — het begrijpen of bevatten van iets. Dit gebeurt doordat de ogen van ons hart 'verlicht' worden. Het Griekse woord dat hier als 'verlicht' is vertaald, is een vorm van 'photizo', dat betekent dat er licht op iets wordt geschenen zodat het zichtbaar wordt. Door de lijdende vorm te gebruiken, maakt Paulus duidelijk dat dit geen proces is dat we zelf kunnen initiëren; het is iets dat I (i)emand anders -God – moet het doen.

Paulus bidt uiteindelijk dat God licht laat schijnen in de harten van alle gelovigen, zodat zij inzicht verkrijgen en begrijpen wat er in hun harten leeft. Hij wil dat ze beseffen waarom ze denken, voelen, zich gedragen en verlangen zoals ze doen. Het is een gebed om een transformatie / transplantatie van het hart, zodat iedereen inziet waarom ze zijn zoals ze zijn. Pas als we begrijpen waarom we denken en voelen zoals we doen, kunnen we blijvende en betekenisvolle veranderingen aanbrengen in ons leven.

In slechts zes Griekse woorden, waaronder twee bepaalde lidwoorden, verstopt Paulus veel inzicht. Onze uiteindelijke ontdekking toont ons een diep verlangen van God voor het leven van alle gelovigen. Hij verlangt ernaar dat we precies begrijpen waarom we ons op een bepaalde manier gedragen, zodat Hij een 'verandering van hart' kan teweegbrengen. Hij wil dat onze harten gelijkvormig worden aan het beeld van Christus, zodat we meer gaan denken, voelen, handelen en verlangen zoals Christus deed.

Dit is zowel Paulus’ gebed als Gods verlangen voor alle gelovigen. Laten we bidden dat dit (meer en meer) werkelijkheid wordt in ons eigen leven en in het leven van anderen

Licht in de Heere
Misschien herkent u het wel. Wanneer u in de winter wanneer het donker is en de buitenverlichting van uw huis uit is op zoek bent naar de juiste sleutel aan uw sleutelbos om naar binnen te gaan. En dan ineens gaat het buitenlampje aan en vind je de juiste sleutel. Wat licht wel niet openbaart…

De Heere Jezus getuigt in Johannes 8:12: “...Ik ben het Licht van de wereld; wie Mij volgt, zal beslist niet in de duisternis wandelen, maar zal het licht van het leven hebben.”

En even verder op lezen we: “Jezus dan zei tegen hen: Nog een korte tijd is het licht bij u; wandel zolang u het licht hebt, opdat de duisternis u niet overvalt. En wie in de duisternis wandelt, weet niet waar hij heen gaat. Zolang u het licht hebt, geloof in het licht, opdat u kinderen van het licht mag zijn.” (Joh. 12: 35-36)

Jezus roept zijn toehoorders op om in het licht te leven, omdat Hij weet dat geloven in dit Licht (in Hem) je transformeert tot een 'kind van het Licht'. Pas wanneer je het Licht omarmt, kan het echt een betekenisvolle rol in je leven spelen. De Heere Jezus moedigt ons niet zonder reden aan; Hij is zich bewust van de aantrekkingskracht van de duisternis. Deze duisternis probeert ons te manipuleren en te isoleren, en moedigt ons aan om zonden, schaamte of falen in de donkerste hoekjes van ons leven te verbergen. Alsof deze dingen er niet zijn. Bovendien kan de duisternis ons gevangen houden in negatieve emoties, gedrag of gedachten, vaak zonder dat we het zelf doorhebben.

Elke dag, zelfs elke minuut, hebben we de mogelijkheid om in het Licht van God te treden. Dit is een kwetsbare, bijna 'naakte' keuze, omdat het licht alles aan het oppervlak brengt. Het kan uitdagend zijn, vooral als je je bewust bent van dingen die niet in orde zijn of verkeerd zijn gegaan. Toch, wanneer je besluit om dit te doen, brengt het niet alleen kwetsbaarheid met zich mee, maar ook de goedheid, waarheid en rechtvaardigheid van Heere God.

En dan volgen de woorden van de apostel Paulus: “Want u was voorheen duisternis, maar nu bent u licht in de Heere; wandel als kinderen van het licht, want de vrucht van de Geest bestaat in alle goedheid en rechtvaardigheid en waarheid – en beproef wat de Heere welbehaaglijk is. En neem niet deel aan de onvruchtbare werken van de duisternis, maar ontmasker ze veeleer.” (Efe. 5: 8-9).

Wat een onvoorstelbare genade van de Heere God, vind u ook niet: “… u was voorheen duisternis, maar nu bent u licht in de Heere...” Paulus houd het de gelovigen in Efeze voor. Voorheen was u duisternis, maar nu bent u licht in de Heere. Voorheen duisternis, maar nu licht. Een grotere tegenstelling is niet mogelijk. Weet u, gelooft u dit?

Deze zin benadrukt de vroegere geestelijke toestand van de gelovigen in Efeze. In de bijbel staat ‘duisternis’ vaak symbool voor onwetendheid, zonde en een afscheiding van God (Joh. 3:19-20). De Efeziërs, zoals de gehele mensheid van nature, leefde en leeft in zonde en stonden en staan onder de invloed van de wereld en haar tegenwoordige heerser, de duivel. Paulus beschrijft deze situatie heel duidelijk in Efeze 2:1-3: “Ook u heeft Hij met Hem levend gemaakt, u die dood was door de overtredingen en de zonden, waarin u voorheen gewandeld hebt, overeenkomstig de leefwijze van deze wereld, overeenkomstig de wil van de aanvoerder van de macht in de lucht, van de geest die nu werkzaam is in de kinderen van de ongehoorzaamheid, onder wie ook wij allen voorheen verkeerden, in de begeerten van ons vlees, door de wil van het vlees en de gedachten te doen; en wij waren van nature kinderen van de toorns, evenals de anderen.”

Maar bij de Heere God is er altijd sprake van een genadig ‘maar’, want vervolgt Paulus: “Maar God, Die rijk is in barmhartigheid, heeft ons door Zijn grote liefde, waarmee Hij ons liefgehad heeft, ook toen wij dood waren door de overtredingen, met Christus levend gemaakt – uit genade bent u zalig geworden – en heeft ons met Hem opgewekt en met Hem in de hemelse gewesten gezet in Christus Jezus, opdat Hij in de komende eeuwen de allesovertreffende rijkdom van Zijn genade zou bewijzen, door de goedertierenheid over ons in Christus Jezus. Want uit genade bent u zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is de gave van God; niet uit werken, opdat niemand zou roemen. Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus om goede werken te doen, die God van tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.” (Efe. 2: 4-10). Wat hebben we het goed getroffen wanneer we tot het geloof in de Heere Jezus gekomen zijn, vind u ook niet! Allesovertreffende genade…

Paulus zegt het zo in Efeze 5:8: “Maar nu bent u licht in de Heere”. De transformatie van duisternis naar licht vertegenwoordigt een ingrijpende verandering die het gevolg is van ons geloof in Jezus Christus. In de Bijbel staat ‘licht’ symbool voor waarheid, heiligheid en de aanwezigheid van God (Joh. 8:12). Deze verandering is niet iets wat we zelf hebben bereikt; het is het resultaat van onze vereniging met Christus, oftewel ‘in de Heer’ zijn. Dit proces vervult ook profetieën, zoals Jesaja 9:1, waar wordt gesproken over mensen die in duisternis leven en een groot licht hebben gezien, een verwijzing naar de komst van de Messias. “Het volk dat in duisternis wandelt zal een groot licht zien. Zij die wonen in het land van de schaduw van de dood, over hen zal een licht schijnen.” (verg, Matt. 4:14-17).

De oproep om als kinderen van het licht te wandelen, roept ons op om te leven in overeenstemming met onze nieuwe identiteit. In de Bijbelse context verwijst ‘wandelen’ naar ons gedrag en de manier waarop we ons leven inrichten (Kol. 1:10). Als ‘kinderen van het licht’ zijn gelovigen uitgenodigd om het karakter van God, die Licht is (1 Joh. 1:5), te weerspiegelen.