Parasha Bamidbar – God telt je mee

We lezen:

Numeri 1:1–4:20; Hosea 2:1–2:22 (1:10–2:20); Romeinen 16:1–7

“Adonai sprak tot Mozes in de Sinaïwoestijn [Bamidbar].”   (Numeri 1:1)

De tocht van Israël door de woestijn begint niet met rennen, maar met rust, orde en richting. Voordat het volk op pad gaat, spreekt God – daar, in de stilte van Sinaï. En wat zegt Hij? Tel het volk. Niet omdat Hij het aantal niet kent, maar omdat Hij ieder telt, ieder ziet. Niemand is overbodig. Iedereen doet ertoe. En zo is het vandaag nog. Wat een geweldige bemoediging voor ons. Zo direct al aan het begin van de tekst! Hij kent je, Hij weet van je, en je telt bij Hem mee...

God vergeet niemand

Israël is nog maar net bevrijd uit het slavenhuis. De wet is gegeven, het verbond gesloten, de tabernakel opgericht. God woont in het midden van Zijn volk. En nu komt de volgende stap: op weg naar het beloofde land. Maar eerst: een telling. Alle mannen vanaf twintig jaar worden geregistreerd, stam voor stam. Niet als een koud getal, maar als een lid van Gods leger. Zes­honderd­drie­duizend vijfhonderdvijftig (Numeri 1:46) – ieder een persoon, ieder geroepen.

Maar niet iedereen wordt geteld voor de strijd. De Levieten blijven erbuiten. Zij hebben een andere taak – een heilig dienstwerk. Terwijl de andere stammen zich klaarmaken voor de tocht, waken de Levieten rondom de tabernakel. Ze dragen het heiligdom, verzorgen de dienst, beschermen de plek waar God zich laat ontmoeten. Wat een eer. Wat een gewicht.

Een priesterlijk volk

De Levieten nemen de plaats in van de eerstgeborenen van heel Israël – een diep symbolisch gebaar (Numeri 3:12–13). Ooit werden de eerstgeborenen van Egypte geslagen, maar Israël werd gespaard door het bloed aan de deurpost. Nu stelt God de Levieten in de plaats: als herinnering aan Zijn verlossing, als levende offers van toewijding. Hun roeping begon bij trouw: toen het volk afdwaalde bij het gouden kalf, bleven zij aan Mozes' zijde (Exodus 32:26). Trouw werd bestemming.

Petrus spreekt over de roeping van Israel: “Want u bent een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap” (1 Petrus 2:9). Paulus roept op: “Stel uw lichamen tot een levend offer, heilig en voor God welbehaaglijk” (Romeinen 12:1). Ons hele leven wordt liturgie: wonen bij God, leven tot Zijn eer, getuigen van Zijn aanwezigheid.

Orde in de woestijn

De stammen legeren zich rondom de tabernakel, elke groep op een specifieke plaats. In het oosten – de kant van het opkomende licht – staan Juda, Issaschar en Zebulon. Daar waar het licht begint, staat Juda: uit die stam zal de Messias voortkomen. In het centrum, beschermd door de Levieten, woont de Heilige.

Zelfs tijdens het reizen wordt deze ordening gehandhaafd. God is geen God van wanorde, maar van vrede (1 Kor. 14:33). Toch blijkt: uiterlijke structuur is niet genoeg. Korach, zelf een Leviet, komt in opstand (Numeri 16), samen met mannen uit de stam Ruben – zijn naaste buren in het kamp. De les is scherp: structuur beschermt, maar je hart moet zacht blijven. Gods aanwezigheid is een gave, maar vraagt ook overgave.

Hoop in de woestijn

Temidden van orde, tucht en telwerk klinkt bij de profeet Hosea een andere naam – en een ander geluid. Hosjea, dat betekent: redding. Een naam die vooruitwijst naar Yeshua – Jezus – wiens komst het ware herstel zou en zal brengen. Hosea werd geroepen om in zijn eigen leven een beeld te zijn van Gods liefde voor een ontrouw volk. En vanuit die diepte klinkt de belofte: “Daarom, zie, Ikzelf ga haar lokken, haar naar de woestijn leiden en naar haar hart spreken” (Hosea 2:14). De woestijn wordt niet alleen de plek van oordeel, maar van omkeer en genade. Niet de woede van God, maar Zijn zachte stem overwint.

Hosea wijst op het dal van Achor – symbool van schuld, mislukking en straf (Jozua 7). Maar God zegt: juist daar komt een deur van hoop (Hosea 2:15). In het Hebreeuws: petach tikvah. Tikvah betekent hoop, maar ook koord – denk aan het scharlaken koord van Rachab. Waar oordeel hing, laat God een teken van redding zien. De naam Hosea wordt een profetie: er komt redding.

En die redding krijgt een gezicht in Jezus – de naam boven alle namen (Filippenzen 2:9). Hij is de vervulling van Hosea’s woorden, Degene onder wie Juda en Israël opnieuw één worden (Hosea 1:11).  De woorden van Hosea worden werkelijkheid in Hem die “Zijn volk zal redden van hun zonden” (Mattheüs 1:21). De woestijn wordt een plek van leven. En de naam Hosea wordt eeuwige werkelijkheid in Jezus.

Eén lichaam, één Geest

Op het Pinksterfeest, Sjawoeot, wachtten de discipelen in Jeruzalem. Eén van hart. En plotseling kwam de Geest. Zoals op Sinaï de wet werd gegeven, zo werd nu de wet op het hart geschreven (2 Kor. 3:3). Een nieuw volk werd geboren – uit alle talen, stammen en volken – verbonden in één Geest, onder één Hoofd.

Wat een troost: in de woestijn van het leven telt God je mee. Hij roept je, Hij heiligt je, Hij vormt je. Niet op basis van wat jij presteert, maar omdat Hij jouw naam kent. “De Heere kent wie van Hem zijn” (2 Tim. 2:19). En Hij vergeet nooit wie Hij eenmaal geroepen heeft.

Of je nu vooraan staat of achteraan, dichtbij of verdwaald: Hij ziet je. Hij leidt je. En Hij maakt van jouw woestijn een plek van hoop.

Durf maar geteld te zijn

Durf maar geteld te zijn,
in de stilte van de woestijn,
waar geen mensen je roepen
maar God je bij je naam noemt.
Niet één vergeten, niet één verloren.
Durf maar geteld te zijn.

Durf maar geroepen te zijn,
niet tot macht, maar tot dragen,
niet tot voorrang, maar tot trouw.
Als Leviet bij het heiligdom,
als een priester van genade.
Durf maar geroepen te zijn.

Durf maar klein te zijn,
want Hij is groot genoeg voor jou.
Je naam geschreven in Zijn hand,
je plaats bepaald rondom Zijn licht.
Juda voorop – maar jij bent niet minder.
Durf maar klein te zijn.

Durf maar hoop te zijn,
een koord in het dal van Achor,
een teken aan de deur,
een schaduw van verlossing
die Zijn schaduw zal volgen.
Durf maar hoop te zijn.

Want Hij telt je mee.
Of je nu dichtbij bent of ver weg,
of je sterk staat of struikelt onderweg.
Hij vergeet niet wat Hij begonnen is.
Hij telt je mee.