We lezen
Leviticus 25:1–26:2; Jeremia 32:6–27; Romeinen 6:1–23
Het Jubeljaar begint bij Yeshua/Jezus
“De HEERE sprak tot Mozes op de berg Sinaï: Spreek tot de Israëlieten en zeg tegen hen: Wanneer u komt in het land dat Ik u geef, dan moet het land rusten, een sabbat voor de HEERE.”
Leviticus 25:1-2
“De HEERE sprak tot Mozes op de berg Sinaï: Spreek tot de Israëlieten en zeg tegen hen: Wanneer u komt in het land dat Ik u geef, dan moet het land rusten, een sabbat voor de HEERE.”
Leviticus 25:1-2
Stel je voor: je staat in een dorre woestijn, stof waait om je heen, je hebt geen vaste woonplaats, geen huis, geen akker. Alles wat je hebt is de belofte van een land dat nog komen moet. En juist daar klinkt Gods stem: “Als je straks in dat land woont, geef het dan rust.” Wat een les. Terwijl er nog niets is om te oogsten, spreekt God al over stoppen, rusten, loslaten. Alsof Hij zeggen wil: geloof begint niet als alles op orde is, maar juist als je niets ziet (Hebreeën 11:1).
Zes jaar lang mochten ze werken, zaaien, oogsten. Maar het zevende jaar? Een sabbatsjaar. Geen zaaigoed in de grond, geen dorser op het veld. Alleen vertrouwen. Alleen rust. Niet op eigen kracht, maar op Gods voorziening (Exodus 16:23-30). Het sabbatsjaar was geen landbouwadvies – het was een geloofsoefening. Een jaar lang leren dat God voor je zorgt, ook als jij niets produceert (Matteüs 6:25-26).
Wij staan net zo. Niet letterlijk in de woestijn, maar wel in een wereld vol eisen en tempo. Alles in ons roept: werk, presteer, zorg voor jezelf. En daar roept de Stem uit de hemel: rust. Leef niet langer op wat jij kunt, maar op wat Ik geef. Dat is precies wat Paulus zegt: “Laat de zonde niet regeren in uw sterfelijk lichaam… maar stel uzelf ter beschikking aan God” (Romeinen 6:12-13). Leven vanuit genade, niet vanuit verdienste. Vrij om te vertrouwen, niet verplicht om te bewijzen (Galaten 2:21).
Zoals Israël werd uitgenodigd om te rusten in de belofte, worden wij uitgenodigd om te rusten in Christus. Niet als plicht, maar als voorrecht. Want het hart van het Jubeljaar klopt in Hem (Hebreeën 4:9-10).
Wanneer de ramshoorn klinkt
“Tel zeven sabbatsjaren voor u… dan is het vijftigste jaar een Jubeljaar.”
Leviticus 25:8
Na zeven maal zeven jaar – negenenveertig jaren van arbeid en rust – kwam het vijftigste jaar: het Jubeljaar. Het jaar van vrijheid. Van thuiskomen. Van herstel. Slaven gingen terug naar hun families. Schulden werden kwijtgescholden. Verkochte velden keerden terug naar de oorspronkelijke eigenaar. En het begon met een geluid: de ramshoorn, die klonk op de Grote Verzoendag (Leviticus 25:9-10).
Wat een profetisch beeld. Want die ene ramshoorn die het Jubeljaar aankondigde, wijst vooruit naar die andere Dag. Toen Jezus aan het kruis riep: “Het is volbracht!”, werd de bazuin van verlossing geblazen (Johannes 19:30). Vanaf dat moment begon het echte Jubeljaar. Geen tijdelijk systeem meer, maar eeuwige vrijheid voor wie Hem gelooft (Lukas 4:18-19).
De apostel Paulus zegt het zo: “U bent vrijgemaakt van de zonde en bent dienstbaar gemaakt aan de gerechtigheid” (Romeinen 6:18). Die vrijheid is niet vaag of symbolisch – ze is tastbaar, werkelijk. De ketens van schuld, schaamte en slavernij vallen weg als we Hem toebehoren (Kolossenzen 1:13-14). En nog altijd klinkt die ramshoorn. Niet meer van koper, maar in het evangelie. Iedere keer dat iemand hoort: “Je bent vergeven,” weerklinkt de jubel van de hemel.
En als je denkt: ‘Maar mijn situatie is uitzichtloos, mijn leven te gebroken’ – kijk dan naar Jeremia. Terwijl Jeruzalem viel, terwijl de vijand de poorten naderde, kocht hij een veld (Jeremia 32:6-15). Waarom? Omdat hij geloofde dat God herstel zou brengen. Zijn daad werd een profetie: “Huizen, akkers en wijngaarden zullen weer gekocht worden in dit land” (vers 15). Vertrouwen midden in puin. Hoop tegen de hoop in (Romeinen 4:18). Omdat God sprak, en Zijn woord vast blijft staan.
Je bezit niets – en dat is goed nieuws
“Het land is van Mij… u bent vreemdelingen en bijwoners bij Mij.”
Leviticus 25:23
Alles wat we hebben is van Hem. Dat is niet ontmoedigend, maar bevrijdend. Want als het niet van jou is, hoef je het ook niet te beheersen of vast te houden. Je bezit, je carrière, je tijd – het is geleend. Gegeven, niet verdiend. En wie dát weet, leert ontvangen met open handen (1 Timotheüs 6:7).
Israël mocht het land bewerken, maar niet bezitten als absolute eigenaars. God had wetten die ervoor zorgden dat grond niet voor altijd verloren ging. Waarom? Omdat Hij Zijn volk wilde herinneren: jullie leven op Mijn genade. Jullie zijn gasten, vreemdelingen in Mijn land. Zoals Abraham zich noemde: “een vreemdeling en bijwoner” (Genesis 23:4), zo leren ook wij leven als pelgrims (Hebreeën 11:13-16).
Paulus zegt: “U bent duur gekocht; verheerlijk daarom God in uw lichaam” (1 Korinthe 6:20). We horen Hem toe. En dat maakt ons vrij. Niet langer vast aan de meningen van anderen, niet langer slaaf van prestaties of bezit. Vrij om te leven onder Zijn heerschappij. Want als Hij de Eigenaar is, dan draagt Hij ook de zorg. Wat een rust.
Een stukje grond, een groot geloof
Toen alles donker werd, toen hoop vergeefs leek en Jeruzalem viel, kocht Jeremia een veld. Waarom? Omdat God het zei. En dat stukje grond, waardeloos in menselijke ogen, werd een bewijs van geloof. Zoals het graf van Jezus: dicht, koud, verlaten. Maar juist daar brak het leven door (Johannes 20:1-8).
Zo is Yeshua/Jezus: onze Rust, onze Vrijheid, ons Jubeljaar. Niet als concept, maar als levende werkelijkheid. In Hem rusten we. In Hem worden we vrij. In Hem beginnen we opnieuw. Zoals Jeremia in de duisternis geloofde dat God zou herstellen, zo geloven wij dat Hij nog steeds werkt – ook als wij het niet zien (Romeinen 8:24-25).
Gebed
Vader,
leer mij leven vanuit Uw rust.
Laat mij loslaten wat ik wil vasthouden.
Geef mij geloof als alles om mij heen wankelt.
U bent mijn vrijheid en mijn bestemming.