Oorsprong van het Lichaam
Het Lichaam van Christus is geen voortzetting van Gods handelen met Israël, maar een geheel nieuwe schepping in Christus, geopenbaard aan Paulus. De vraag naar het begin van dit Lichaam raakt aan het hart van het onderscheid tussen de Gemeente en Israël. Veel verwarring ontstaat doordat men het ontstaan van het Lichaam plaatst bij de uitstorting van de Heilige Geest op Pinksteren (Handelingen 2). Hoewel die gebeurtenis een essentieel moment was in Gods heilsplan, was het Lichaam van Christus toen nog niet geopenbaard – en bestond het als een verborgenheid nog niet als zodanig.
Niet ontstaan op Pinksteren
Op de Pinksterdag stortte de Heilige Geest Zich uit op de discipelen in Jeruzalem (Hand. 2). Dit luidde de vervulling in van beloften die al in het Oude Testament waren gedaan aan Israël (vgl. Joël 2:28-32; Hand. 2:16-21). De prediking van Petrus was gericht tot het Joodse volk: “Laat dan heel het huis van Israël zeker weten dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk deze Jezus, Die u gekruisigd hebt.” (Hand. 2:36). De toegevoegde gelovigen bleven de wet onderhouden (Hand. 21:20), de tempel bezoeken (Hand. 3:1), en verwachtten het herstel van het koninkrijk voor Israël (Hand. 1:6; 3:19-21). Nergens lezen we in Handelingen 2 over het ontstaan van een nieuw geestelijk Lichaam dat bestaat uit Joden en heidenen zonder onderscheid. Integendeel, het onderscheid tussen Israël en de volken bleef tot in Handelingen bestaan.
De bijzondere openbaring aan Paulus
De ware oorsprong van het Lichaam ligt in de bijzondere openbaring die aan Paulus werd gegeven, na Handelingen 28. In Efeziërs 3:3-6 schrijft hij over een “geheimenis” dat hem door openbaring bekend werd gemaakt:
“...dat in andere tijden niet bekendgemaakt is aan de mensenkinderen, zoals het nu geopenbaard is aan Zijn heilige apostelen en profeten door de Geest: namelijk dat de heidenen mede-erfgenamen zijn, en tot hetzelfde Lichaam behoren, en mededeelgenoten van Zijn belofte in Christus, door het Evangelie.”
Paulus stelt nadrukkelijk dat dit geheimenis in andere tijden niet bekendgemaakt was. Het Lichaam van Christus was dus geen voortzetting van iets dat al eerder zichtbaar was, maar een totaal nieuwe openbaring, verborgen gebleven tot het door Paulus werd ontvouwd. Dat betekent dat het Lichaam niet in Handelingen 2 ontstond, noch in de bediening van de andere apostelen, maar pas geopenbaard werd nadat het volk definitief het evangelie verwierp in Handelingen 28.
“Laat het u dan bekend zijn dat het heil van God aan de heidenen gezonden is; die zullen ook luisteren.” (Hand. 28:28)
Deze uitspraak vormt een keerpunt: het aanbod van het koninkrijk wordt ‘ingetrokken’, en een nieuwe tijd begint. Dit nieuwe werk is de vorming van het Lichaam van Christus, waarin gelovigen uit Joden en heidenen samen één zijn in Christus, zonder onderscheid.
Beheerder van het geheimenis
Paulus noemt zichzelf in Efeziërs 3:2 een beheerder van dit geheimenis. Dat houdt in dat hij niet slechts uitleg gaf over bekende waarheden, maar een volstrekt nieuwe openbaring ontving en door mocht geven. In Kolossenzen 1:25-27 bevestigt hij:
“...het geheimenis dat eeuwen en geslachten lang verborgen is geweest, maar nu geopenbaard is aan Zijn heiligen. Aan hen heeft God willen bekendmaken wat de rijkdom is van de heerlijkheid van dit geheimenis onder de heidenen: Christus onder u, de hoop op de heerlijkheid.”
De uitdrukking “Christus onder u” – letterlijk “in u” – is gericht tot gelovigen uit alle volken, inclusief de gelovigen uit Israel. Dit wijst niet op Christus als Koning in Jeruzalem, maar op een geestelijke realiteit: Christus als het Hoofd in de hemel, en gelovigen als leden van Zijn Lichaam op aarde. Een hemelse roeping.
Onderscheid tussen Israël en het Lichaam
De Gemeente als Lichaam van Christus moet dus onderscheiden worden van Israël als uitverkoren volk. Israël was verbonden aan aardse beloften, een land, een tempel, en een koninkrijk. De Gemeente daarentegen is een hemels volk, zonder aardse afkomst of nationale identiteit, uitsluitend verbonden aan de opgestane Christus.
In Efeziërs 2:14-16 schrijft Paulus:
“Want Hij is onze vrede, Die beiden één gemaakt heeft en de tussenmuur die scheiding maakte, afgebroken heeft. (...) opdat Hij die twee in Zichzelf tot één nieuwe mens zou scheppen, en zo vrede zou maken.”
Deze “één nieuwe mens” is het Lichaam van Christus: een nieuwe schepping (2 Kor. 5:17), niet Joods, niet heidens, maar van boven, geboren uit God. Dit Lichaam was volstrekt onbekend in de eerdere openbaring.
Conclusie
De oorsprong van het Lichaam van Christus ligt niet in Handelingen 2, maar in de geopenbaarde verborgenheid aan Paulus na Handelingen 28, in een tijd waarin Israël terzijde is gesteld en God Zijn werk voortzet onder de volken in een nieuwe bedeling van genade. Het Lichaam is niet voortgekomen uit Israël, maar is een hemelse, geestelijke eenheid waarin gelovigen uit alle volken zijn opgenomen, tot eer van Christus, het Hoofd.