Een panorama is eigenlijk een woord dat oorspronkelijk uit het Grieks komt en letterlijk ‘hele zicht’ betekent. Een ander woord voor panorama is uitzicht, vergezicht, gezichtsveld of blikveld. Het verwijst naar een breed en compleet overzicht van een landschap of situatie, waarbij je als het ware alles in één keer kunt zien — van links tot rechts, van begin tot eind.

In deze studie betekent panorama dat we op zoel gaan naar een totaalbeeld van Gods plan met Zijn schepping door de tijd heen. We willen op zoek gaan naar de hele geschiedenis, alle tijdperken samen, als één groot overzicht waarin we het verloop, de gebeurtenissen binnen de 66 Bijbelboeken en hun samenhang overzien.

Het gaat in deze studie over Gods werken en de menselijke geschiedenis, zoals een foto die je maakt waarbij je alles rondom je kunt zien.

De Bijbel in samenhang leren lezen
Veel mensen die vertrouwd zijn met Bijbelverhalen, kennen losse fragmenten of gedeelten goed: het geloof van Abraham, de moed van David, de trouw van Ruth of de troost uit de Psalmen. Maar hoe verhouden deze geschiedenissen zich tot elkaar? Wat is de verbindende lijn tussen de poëzie, de wetten, de profetieën en de brieven in het Nieuwe Testament? Wie de Schrift werkelijk wil begrijpen, zal meer moeten doen dan losse teksten of morele lessen eruit filteren.

De Bijbel vertelt het verhaal van Gods handelen met mensen in verschillende perioden van de geschiedenis. Daarbij zijn er patronen, fasen en schakelingen te ontdekken waarin God Zich telkens opnieuw openbaart, op een wijze die past bij het moment in de tijd. Dit inzicht vormt een soort kompas bij het lezen. Niet om de Schrift te verdelen of ingewikkeld te maken, maar om het Woord recht te doen.

In het dagelijks leven houden we zonder moeite rekening met context. We maken onderscheid tussen verkeersregels van verschillende landen, of tussen een liefdesbrief en een belastingaanslag. Toch lijken we dat vermogen soms te vergeten als het om de Bijbel gaat. Dan wordt een willekeurig vers gekozen als leidraad voor de dag, zonder rekening te houden met de bedoeling, de geadresseerde of de plaats in het grotere geheel. Dat kan tot verwarring leiden.

Een tekst uit de Schrift krijgt pas echt helderheid wanneer we letten op de plaats die het inneemt in Gods grotere verhaal. Door te ontdekken hoe Gods woorden in verschillende tijden een andere uitwerking of invulling hebben, blijven we dicht bij de bedoeling van de Bijbelschrijvers en leren we ook Gods karakter dieper kennen.

Deze studie wil daarvoor handreikingen geven. Niet om te theoretiseren of de eenvoud van het geloof aan te tasten, maar uitsluitend om helderheid te brengen. Er zijn immers talloze overtuigingen die zich met Bijbelteksten laten onderbouwen. Maar wanneer we zorgvuldig letten op het verband, kunnen we onderscheiden.

Sommigen zijn al jaren vertrouwd met deze manier van lezen zonder dat ze het bewust zo noemden. Anderen vinden het verwarrend of zelfs bedreigend. Deze studie wil geen verdeeldheid zaaien, maar uitnodigen tot een hernieuwd lezen en verstaan van de Schrift. Het gaat er niet om standpunten te bevechten, maar om het licht van de Schrift te laten schijnen over de weg van God met mensen – van het begin tot het einde. Maar ook in persoonlijk verband. Om het licht van de Schrift te laten schijnen over de weg van God met jou en en mij. Heel persoonlijk.

Het draait daarbij] om inzicht in de kern van het geloof. Hoe werkt God met mensen? Wat betekent het om vandaag Zijn kind te zijn? En hoe onderscheiden we ons van hen die in andere tijden leefden? Door deze vragen serieus te nemen en zorgvuldig met de tekst om te gaan, ontstaat er ruimte voor verwondering, vertrouwen en verdieping.

Uiteindelijk is dit de kern: wie de Bijbel als het levende Woord van God aanvaardt, zal verlangen om stap voor stap te groeien in een beter verstaan van Gods Woord. Door oog te krijgen voor de grotere lijn. Alleen zo komt de rijkdom van Gods openbaring echt tot bloei.

"Heel de Schrift is door God ingegeven en is nuttig om daarmee te onderwijzen,

te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de rechtvaardigheid,

opdat de mens die God toebehoort volmaakt zou zijn,

tot elk goed werk volkomen toegerust."

2 Timotheüs 3:16-17

 

 

Hoofdstuk 1: De samenhang van Gods Woord door de tijd

De Bijbel is meer dan een verzameling teksten en wetten. Het is het verhaal van God met mensen, dat zich door de eeuwen heen ontvouwt. Dit verhaal helpt ons om te begrijpen hoe we de verschillende teksten moeten lezen en toepassen, vooral wanneer ze op het eerste gezicht tegenstrijdig lijken. Door het grotere plaatje te zien, vinden we richting en zekerheid in ons geloof. Hieronder laten we een aantal voorbeelden de revue passeren.

Voedselwetten
In het Oude Testament gaf God aan het volk Israël regels over wat ze wel en niet mochten eten. Bijvoorbeeld, in Leviticus 11 staat dat waterdieren zonder vinnen en schubben als onrein worden gezien:

“Alle waterdieren die geen vinnen en schubben hebben, zullen voor u een gruwel zijn.” (Leviticus 11:10)

Deze regels hadden een praktische en symbolische betekenis. Ze hielpen het volk zich te onderscheiden van andere volken en waren bedoeld om hen heilig te houden, zoals God dat vroeg (Leviticus 11:44-45). Het was een uiting van Gods zorg voor Zijn volk en hun roeping om anders te leven.

Toch zien we in het Nieuwe Testament dat Paulus spreekt over vrijheid in Christus en dat gelovigen niet veroordeeld moeten worden vanwege voedsel of rituelen:

“Laat niemand u oordelen over wat u eet of drinkt, of met betrekking tot een feest, een nieuwe maan of een sabbat.” (Kolossenzen 2:16)

Dit betekent dat de specifieke voedselwetten uit het Oude Testament blijkbaar niet langer bindend zijn voor de gelovigen in de tijd waarin de brief aan de Kolossensen werd geschreven. De regels over rein en onrein zijn niet afgeschaft omdat God willekeurig is, maar omdat ze onderdeel waren van een groter plan dat in de Messias zijn vervulling vindt.

Dit vraagt van ons om de Bijbel niet alleen op tekstniveau te lezen, maar te zoeken naar de bedoeling achter de regels en het hele verhaal van God met Zijn volk te zien. 

Gerechtigheid
In de Psalmen vinden we soms sterke en emotionele woorden. Zo vraagt de psalmist in Psalm 58:7 om Gods gerechtigheid tegen zijn vijanden:

“Breek hun tanden stuk, o God, in hun mond; breek de kiezen van de leeuwen, HEERE.” (Psalm 58:7)

Deze teksten drukken de pijn en het verdriet uit van mensen die worden vervolgd of onrecht ervaren. Het zijn rauwe gebeden die laten zien dat ook de Bijbelschrijvers worstelden met haat, boosheid en verdriet.

Maar de Heere Jezus leert ons een 'hogere' weg als het gaat om omgaan met vijanden. Hij roept ons op om te zegenen wie ons vervloeken en te bidden voor wie ons kwaad doen:

“Zegen wie u vervloeken, bid voor wie u kwaad doen.” (Lukas 6:28)

Hierin zien we een verschuiving van het uiten van pijn naar het omarmen van liefde en vergeving. Het betekent niet dat we onrecht negeren, maar dat we het kwaad niet met kwaad beantwoorden, zoals de Heere Jezus ons Zelf voorleeft.

Deze twee teksten staan niet lijnrecht tegenover elkaar, maar vullen elkaar aan. De Psalmen geven ruimte aan onze menselijke emoties en eerlijkheid voor God. De Heere Jezus laat zien hoe we als gelovigen mogen groeien in liefde en genade, zelfs naar onze vijanden toe.

Dit inzicht helpt ons om de Bijbel als geheel te lezen: niet ieder vers is een direct gebod voor ons leven, maar sommige teksten zijn onderdeel van een groter gesprek tussen God en Zijn volk en de gelovigen waar uiteindelijk het hart van de Heere Jezus de richting wijst.

Lijden
Soms worden gelovigen geconfronteerd met ernstige ziekte of lichamelijk lijden. Dit roept diepgaande vragen op over bidden voor genezing, vertrouwen op God en het inschakelen van medische zorg. Neem bijvoorbeeld iemand die ernstig ziek is en bidt om herstel, maar ook twijfelt of het wel mag om naar een arts te gaan of medicijnen te gebruiken.

De Bijbel spreekt over Gods zorg voor onze gezondheid, zoals in Psalm 103:3 waar staat:
“Hij vergeeft al uw ongerechtigheden, geneest al uw ziekten.”

De Heere God is betrokken bij zowel ons geestelijk als lichamelijk welzijn. Tegelijk laat Paulus zien dat praktische zorg ook van belang is wanneer hij schrijft aan Timoteüs:
“Gebruik niet alleen water, maar gebruik wat wijn wegens uw maag en uw vaak voorkomende kwalen.” (1 Timoteüs 5:23)

In de Bijbel zien we dat de Heere God niet alleen betrokken is bij ons geestelijk welzijn, maar ook bij ons lichamelijk herstel. Zijn zorg sluit het gebruik van praktische middelen niet uit, maar integreert ze juist in het proces van genezing.

Zo lezen we in Jesaja 38:21 dat de profeet Jesaïa tegen de dienaren van koning Hizkia zegt: “Laat men een klomp vijgen nemen en die op de zweer leggen, dan zal hij genezen.” Hoewel Hizkia's herstel het gevolg is van Gods belofte, wordt er toch een concreet middel ingezet: een soort vijgenpasta, waarschijnlijk met geneeskrachtige werking. Hier gaan gebed en medische zorg hand in hand.

Een ander sprekend voorbeeld vinden we in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. Toen deze een gewonde man langs de weg vond, “verbond hij zijn wonden en goot er olie en wijn op”, staat er in Lukas 10:34, “hij tilde hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en verzorgde hem.” Jezus prijst deze Samaritaan – niet alleen om zijn medeleven, maar juist omdat hij zijn liefde zichtbaar maakte door praktische zorg, met middelen die in die tijd bekend stonden om hun reinigende en verzachtende werking.

Beide voorbeelden laten zien dat geloof in Gods genezing en het gebruik van medische middelen geen tegenstelling vormen. Integendeel: in het Koninkrijk van God is ruimte voor beide.

De Heere Jezus genas vele mensen, vaak door gebed, maar ook door aanraking en handelen (Mattheüs 8:16-17). Dit maakt duidelijk dat gebed en geloof een belangrijke plek hebben, maar dat zij niet per se het gebruik van medische zorg uitsluiten. Integendeel, medische zorg kan een middel zijn waardoor God genezing geeft.

Soms ervaren gelovigen dat gebed om genezing niet direct tot herstel leidt. Dit kan pijnlijk zijn en het vertrouwen op God op de proef stellen. Toch spreekt Romeinen 8:28 ons moed in:

“Wij weten dat voor wie God liefheeft, alle dingen meewerken ten goede.”

Dit vers helpt ons te beseffen dat zelfs in lijden God aanwezig is en werkt aan een groter goed.

Dit dilemma vraagt om een goede balans. Geloven betekent niet dat we medische hulp afwijzen, maar dat we tegelijkertijd ons vertrouwen op God blijven stellen. Het betekent ook dat we open mogen staan voor de manieren waarop God door mensen en middelen werkt om ons te helpen.

Zo leert de Bijbel ons om zowel ons gebed te verdiepen als verstandig te zijn in de keuzes die we maken voor onze gezondheid.

De Bijbel is één groot verhaal van de Heere God die Zijn liefde en plan met de mensheid openbaart. Oude wetten, gebeden en voorschriften moeten we niet los van elkaar bekijken, maar in het licht van dit verhaal.

Door Christus krijgen we de vrijheid om Gods wil te volgen zonder verstrikt te raken in regels die bedoeld waren voor een andere tijd en situatie. Tegelijkertijd mogen we de eerlijkheid en de diepte van het hele Eerste Testament, en leren van de Heere Jezus hoe wij kunnen leven in liefde en genade.

We hoeven niet te kiezen tussen streng zijn en liefdevol zijn, tussen gehoorzaamheid en vrijheid. Het hele Woord wijst ons in die richting.

De Heere Jezus erkent het gezag en de waarde van het Eerste Testament, maar laat zien hoe het zijn vervulling vindt in Hemzelf — in genade, waarheid en liefde.

"Denk niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen; Ik ben niet gekomen om die af te schaffen, maar te vervullen." Mattheüs 5:17

 

Tussen verwarring en willekeur – hoe lezen we de Bijbel

Soms lijkt de Bijbel meer vragen op te roepen dan antwoorden. Een vers roept op tot oordeel (bijv. Deuteronomium 7:2), terwijl een ander spreekt over liefde voor vijanden (Mattheüs 5:44). Er worden voorschriften gegeven die in onze tijd niet of nauwelijks worden toegepast (zoals Leviticus 19:19 of 1 Korinthe 11:6). En bij het zoeken naar leiding blijkt de ene tekst iets heel anders te zeggen dan de andere. Het gevolg? Verwarring (vgl. 2 Petrus 3:16). Of – nog lastiger – willekeur.

In 2 Petrus 3:16 lezen we wat Petrus over de woorden van Paulus schrijft: “... zoals ook in alle brieven, wanneer hij deze dingen ter sprake brengt. Daaronder zijn sommige zaken die moeilijk te begrijpen zijn, die de onkundige en onstandvastige mensen verdraaien, tot hun eigen verderf, net als de andere Schriften.”

Wie ooit geprobeerd heeft om de Bijbel open te slaan op goed geluk, in de hoop op een toepasselijk woord, weet hoe uiteenlopend de boodschappen kunnen zijn. Sommigen raken erdoor ontmoedigd, anderen kiezen instinctief die gedeelten die het beste aansluiten bij hun gevoel of situatie. Het risico daarvan is duidelijk: we maken dan zelf de selectie van wat ons aanspreekt en laten andere woorden liggen.

Paulus schrijft daarover in 2 Timotheüs 4:3-4: “Want er zal een tijd komen dat zij de gezonde leer niet zullen verdragen, maar dat zij zullen zoeken wat het gehoor streelt, en voor zichzelf leraars zullen verzamelen overeenkomstig hun eigen begeerten.
4. Ze zullen hun gehoor van de waarheid afkeren en zich keren tot verzinsels.”

Maar als de Schrift werkelijk Gods Woord is – en dat geloven we – dan vraagt het niet om onze goedkeuring, maar om ons luisterend hart. Niet wij spreken recht over het Woord, maar het Woord spreekt recht over ons (Hebreeën 4:12). Dan mogen we er ook op vertrouwen dat het Woord zelf helderheid biedt.

Hebreeën 4:12: “Want het Woord van God is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard, en het dringt door tot op de scheiding van ziel en geest, van gewrichten en merg, en het oordeelt de overleggingen en gedachten van het hart. ”

Die helderheid komt wanneer we leren letten op samenhang. Niet elk woord is op elke tijd of op elk mens even direct van toepassing. Gods spreken heeft een verloop, en wie daarop let, merkt dat schijnbare tegenstellingen in een groter geheel toch bij elkaar passen. Een voorbeeld: 

Lukas 24:27: “En Hij begon bij Mozes en al de profeten en legde hun uit wat in al de Schriften over Hem geschreven was.”

Galaten 3:24-25: “De wet is dus onze tuchtmeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof gerechtvaardigd zouden worden. Maar nu het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder een tuchtmeester.”

De bedoeling is niet om de Bijbel ingewikkeld te maken, maar juist om verwarring te voorkomen. Wie zonder onderscheid leest, zal vroeg of laat stranden in tegenstrijdige conclusies of uiteenlopende meningen. Maar wie het Woord serieus neemt in zijn eigen context, ontdekt dat God geen God van wanorde is, maar van vrede.

1 Korinthe 14:33: “God is geen God van wanorde, maar van vrede, zoals in al de gemeenten van de heiligen.”

Het vraagt oefening en geduld om de Schrift met dat oog te lezen. Maar het is de 'moeite' waard. Want alleen zo ontstaat er een stevige basis voor geloof en gehoorzaamheid – niet gebaseerd op gevoel of voorkeur, maar op inzicht en vertrouwen in Gods wijze en doordachte spreken.

Psalm 119:105: “Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad.”

Handelingen 17:11: “Zij onderzochten dagelijks de Schriften om te zien of deze dingen zo waren.”

2 Timotheüs 2:15: “Beijver u om uzelf welbeproefd voor God te stellen, als een arbeider die zich niet hoeft te schamen en die het Woord van de waarheid recht snijdt.”

Schijnbare tegenstellingen

Wie Bijbelgedeelten zonder oog voor het bredere verband leest, stuit al snel op allerlei ogenschijnlijke tegenstellingen. Maar wie zich verdiept in de manier waarop God Zich in de loop van de tijd openbaart en handelt, merkt dat deze spanningen grotendeels verdwijnen. Wat eerst een tegenstelling leek, blijkt een diepere eenheid te kennen. Hieronder volgen enkele voorbeelden.

Geloof alleen versus werken

  • Jakobus 2:24 – "U ziet dus nu dat een mens gerechtvaardigd wordt uit werken en niet alleen uit geloof."

  • Romeinen 3:28 – "Wij komen dus tot de conclusie dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt zonder werken van de wet."

Paulus zegt dat we gerechtvaardigd worden door geloof, Jakobus lijkt te zeggen: door werken.

2. God verandert niet versus God verandert Zijn besluit

  • Maleachi 3:6 – "Ik, de HEERE, ben niet veranderd."

  • Jona 3:10 – "Toen zag God wat zij deden... en God kreeg berouw over het kwade dat Hij gesproken had hun te zullen aandoen."

    Verandert God nu wel of niet?

Niemand heeft ooit God gezien versus Mozes zag God

  • Exodus 33:11 – "De HEERE sprak tot Mozes van aangezicht tot aangezicht..."

  • Johannes 1:18 – "Niemand heeft ooit God gezien."

Hoe kan Mozes God zien als niemand Hem ooit gezien heeft?

Gods wet is eeuwig versus niet meer onder de wet

  • Psalm 119:152 – "Al van oudsher weet ik uit Uw getuigenissen, dat U ze voor eeuwig gegrondvest hebt."

  • Galaten 3:25 – "Maar nu het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder de tuchtmeester."

 Is de wet eeuwig of niet meer van toepassing?


Zalig zijn die treuren versus verblijd u altijd

  • Mattheüs 5:4 – "Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden."

  • Filippenzen 4:4 – "Verblijd u altijd in de Heere."

Moeten we nu treuren of ons verheugen?

Sommige waarheden heeft God eeuwenlang verborgen gehouden, zoals het geheimenis van Christus, dat pas door Paulus werd geopenbaard (Ef. 3:4-5).

Hoe brengen we al deze verschillen met elkaar in overeenstemming? Als men niet ziet dat God in verschillende tijden op verschillende wijzen werkt, blijven deze zaken verwarrend. Maar zodra dat inzicht er wél is, vallen de puzzelstukken op hun plaats. Dan blijkt dat er geen tegenspraak is, maar een schitterende samenhang. De Schrift vormt één geheel, waarin alles op zijn plaats is.

De structuur van deze openbaring komt uit de Bijbel zelf naar voren. Wie dit spoor volgt, ontdekt steeds meer van Gods wijsheid en trouw. Het is de moeite waard!

Hoofdstuk 2: Hoe God Zichzelf openbaart

Wie met aandacht de Bijbel leest, zal al snel opmerken dat God in verschillende perioden van de geschiedenis op diverse manieren met mensen omgaat. We hebben een aantal voorbeelden daarvan in het voorgaande hoofdstuk de revue laten passeren.

Hij maakt Zijn wil kenbaar in overeenstemming met de tijdsomstandigheden, de ontvangers, en de voortgang van Zijn reddingsplan voor deze wereld. Deze verschillende omgangsvormen zijn geen willekeurige aanpassingen, maar doelgerichte stappen in de openbaring van de Heere God Die onveranderlijk is. . Ze laten zien dat de levende God zich beweegt in de geschiedenis en mensen aanspreekt op een wijze die bij hun situatie past. 

  • God past Zijn handelen aan mensen aan, zoals bij koning Hizkia, die genezing kreeg door een combinatie van gebed en medische middelen (Jesaja 38:21). Hier spreekt God door praktische hulp samen met wonder.
  • Gods profeten spraken op de manier die mensen konden begrijpen, bijvoorbeeld Jona die de Ninevieten opriep tot bekering, wat hen ertoe bracht hun gedrag te veranderen en zo God’s oordeel af te wenden (Jona 3:10). Dit toont dat God bereid is zijn plannen te veranderen als mensen zich bekeren.

  • Jezus zelf benadrukte dat Hij kwam om de Wet niet af te schaffen, maar te vervullen (Mattheüs 5:17), waarmee Hij liet zien dat Gods openbaring zich ontwikkelt en vervult in de tijd.

  • Paulus zegt dat wij niet meer onder de wet zijn, maar onder genade (Romeinen 6:14), wat aantoont dat Gods relatie met mensen meebeweegt in het licht van Christus’ komst.

In deze ontwikkeling zijn herkenbare fasen te onderscheiden – perioden waarin bepaalde opdrachten golden en specifieke beloften centraal stonden. Zowel het handelen van mensen als het bestuur van God over de wereld werd in zulke fasen gekenmerkt door unieke kenmerken.

Sommigen noemen deze fasen ‘bedelingen’ of ‘dispensaties’, afgeleid van het Griekse woord oikonomia (Ef. 1:10; 3:2; Kol. 1:25), dat ook vertaald kan worden met ‘beheer’ of ‘bestuur’. Anderen spreken van ‘tijdperken’. In deze benadering staat niet de mens, maar Gods plan centraal. Hij voert het uit met wijsheid, trouw en souvereiniteit, stap voor stap – waarbij Hij mensen betrekt op de manier die Hij passend acht.

In deze studie gebruiken we de term tijdperken om deze onderscheiden fasen van Gods openbaring te duiden. Niet omdat God verandert – Hij is dezelfde, gisteren en heden en tot in eeuwigheid (Heb. 13:8) – maar omdat Hij ervoor kiest om Zichzelf progressief te onthullen, als opvoeder van Zijn schepping.

De volgende vragen vormen het hart van dit denken en helpen om de kracht, relevantie én controverses ervan te begrijpen:

  • Wat is de centrale gedachte van deze benadering van Gods handelen?

  • Hoe komt men tot deze manier van Bijbellezen?

  • Wat zijn de gevolgen voor geloof en uitlegging?

  • En waarom leidt deze visie soms tot misverstand of weerstand?

Wat is de centrale gedachte van deze benadering van Gods handelen?

De hoofdgedachte is eenvoudig en diepzinnig tegelijk: God handelt in Zijn vrijheid en wijsheid op verschillende manieren met de mens, afhankelijk van het tijdperk waarin die mens leeft. Dat betekent niet dat God willekeurig is, maar dat Hij pedagogisch handelt – aangepast aan de mate van openbaring, aan de ontwikkeling van Zijn plan, en aan de positie van de mens daarin.

Israël kreeg op een bepaald moment de wet (Ex. 19), maar dat betekent niet dat elke gelovige in elk tijdperk gehouden is aan diezelfde wet. Dat Paulus in Romeinen 6:14 schrijft: “U bent namelijk niet onder de wet, maar onder de genade”, is een theologisch geladen uitspraak die onderstreept: er heeft een verschuiving plaatsgevonden.

Belangrijke waarheden blijven altijd overeind: Gods wezen verandert niet (Jak. 1:17); het kruis van Christus is het eeuwige fundament van alle zegen (Ef. 1:3-7); de weg tot redding is altijd ‘door geloof’ (Gen. 15:6; Rom. 3:28; Heb. 11). Maar de manier waarop God deze waarheden in de tijd openbaart en toepast, varieert. Hij openbaarde Zich eerst als Schepper (Gen. 1), later als Almachtige (El Shaddai, Gen. 17:1), vervolgens als Jahwe aan Israël (Ex. 3:14), en uiteindelijk als Vader in Christus (Joh. 14:9).

Ook de beproevingen van de mens verschillen. Adam kreeg één gebod, Israël ontving een volledige wetgeving, en de gelovige in Christus wordt opgeroepen te wandelen door de Geest (Gal. 5:16). In elk van deze situaties faalt de mens – en zo wordt duidelijk: alle mensen hebben genade nodig. De geschiedenis van de mens wordt daarmee de etalage van Gods geduld, rechtvaardigheid en liefde (Rom. 3:26).

Hoe komt men tot deze opvatting?

Deze benadering, dat God Zich in verschillende fasen openbaart en spreekt tot mensen binnen hun context en tijd, is geen menselijke uitvinding, maar komt voort uit de eigen woorden van de Bijbel. De Schrift nodigt ons uit om met respect voor de historische situatie, de geadresseerden en de bedoeling van de tekst te lezen. Daardoor ontdekken we dat God Zich openbaart in verschillende periodes met unieke opdrachten, verbonden en beloften, passend bij de situatie van die tijd.

Zo begint het met Adam, die in het paradijs een duidelijke en eenvoudige opdracht krijgt: “Van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want op de dag dat gij daarvan eet, zult gij zeker sterven” (Genesis 2:17). Hier spreekt God direct en persoonlijk tot de eerste mensheid in een ideale schepping, met een rechtstreekse regel die het leven beschermt.

Na de zondvloed verandert de situatie radicaal. Aan Noach geeft God een nieuwe wet en toestemming om vlees te eten: “Alles wat zich roert en leeft, zal u tot spijze zijn; gelijk het groene kruid heb Ik het u alles gegeven” (Genesis 9:3). Tegelijkertijd krijgt Noach de opdracht om rechtvaardigheid te handhaven: “Maar uw bloed van uw leven zal Ik eisen; van ieders hand zal Ik het eisen, het bloed van de mens van zijn naaste” (Genesis 9:5). Deze voorschriften zijn toegesneden op een gebroken wereld die na de zondeval en de zondvloed anders moet worden beheerst.

Vervolgens richt God Zich op Abraham met een ander verbond: “Ik zal u een groot volk maken, Ik zal u zegenen en uw naam groot maken, en gij zult tot een zegen zijn” (Genesis 12:2). Deze roeping markeert het begin van Gods plan om via een volk de zegen aan alle volken door te geven (Genesis 22:18). Het is een verbond met specifieke beloften en verantwoordelijkheden, wederom gericht op een bepaald tijdperk en een bepaald volk.

Aan Israël geeft God later de Wet via Mozes: “Dit zijn de woorden die gij spreken zult tot de kinderen Israëls... Ik ben de HERE, uw God, Die u uit het land Egypte geleid heb” (Exodus 20:1-2). De wet omvat geboden, ceremonieën, offers en sociale regels die het volk apart moeten houden en heiligen (Leviticus 19:2). De wet diende om het volk te leiden en hun zondigheid te laten zien (Romeinen 3:20), maar het was ook een teken van Gods heiligheid en genade (Deuteronomium 7:9).

Met de komst van Jezus verandert alles. Hij zegt: “Meent niet dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten af te schaffen; Ik ben niet gekomen om af te schaffen, maar om te vervullen” (Mattheüs 5:17). Jezus vervult de wet en de profetieën, niet door ze te negeren, maar door ze tot hun diepste betekenis te brengen. Johannes vat het samen: “Want de wet is door Mozes gegeven; de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen” (Johannes 1:17). Deze overgang van wet naar genade is fundamenteel.

Paulus spreekt dit duidelijk uit in zijn brieven: “Want de zonde zal niet heersen over u, omdat gij niet onder de wet zijt, maar onder de genade” (Romeinen 6:14). En hij waarschuwt tegen het terugkeren naar de wet: “Gij zijt vrij geworden van de wet, zijt dienstknechten der gerechtigheid geworden” (Romeinen 6:18). In Galaten schrijft hij: “Want door de wet is de toorn, maar waar geen wet is, is er ook geen overtreding” (Galaten 3:10-13), en benadrukt dat het geloof in Christus ons bevrijdt van de slavernij van de wet.

Wie deze verschillen tussen de verschillende openbaringsfases niet ziet, loopt het risico om de Schrift verkeerd te interpreteren. Het verengen van Gods Woord tot een starre wet of het vergeestelijken van de concrete opdrachten tast het gezag en de rijkdom van de Bijbel aan. God spreekt immers tot wie Hij wil, op het moment dat Hij wil, en op de manier die past bij die tijd. Dit maakt het Woord levend en dynamisch (Hebreeën 4:12).

Door dit te erkennen, kunnen we ons verwonderen over de rijkdom van Gods plan, waarin Hij mensengeschiedenis leidt en ons uitnodigt tot een leven in vertrouwen, gehoorzaamheid en genade. Zo leren we dat het Woord niet statisch is, maar een levend Licht op onze weg, (Jesaja 55:8-9).

Wat zijn de gevolgen van deze aanpak?

Deze manier van Bijbellezen – waarin tijdperken worden onderscheiden – heeft drie belangrijke en positieve gevolgen:

1. De Bijbel wordt een duidelijk en samenhangend geheel

Wie de Bijbel leest met oog voor de verschillende tijdperken, merkt dat schijnbare tegenstellingen vaak verdwijnen. Teksten die op het eerste gezicht tegenstrijdig lijken, blijken juist goed op hun plaats te vallen als je rekening houdt met de tijd, doelgroep en situatie waarin ze geschreven zijn. Een bekend voorbeeld is het verschil tussen Paulus en Jakobus (Romeinen 3:28 en Jakobus 2:24). Paulus zegt dat iemand gerechtvaardigd wordt door geloof, zonder de werken van de wet. Jakobus zegt juist dat iemand gerechtvaardigd wordt door geloof én werken. Lijkt dat niet tegenstrijdig?

Toch niet, als we naar de context kijken. Paulus schrijft vooral aan mensen (zowel Joden als heidenen) die denken dat ze door goede daden of het houden van de wet gered kunnen worden. Hij maakt duidelijk dat niemand op die manier rechtvaardig wordt voor God – alleen door het geloof in wat Jezus voor ons heeft gedaan (zie Romeinen 5:1). Paulus wil afrekenen met de gedachte dat regels houden je toegang tot God geeft.

Jakobus daarentegen schrijft aan mensen uit het Joodse volk die zich al gelovig noemen, maar dat niet laten zien in hun gedrag. Hij vraagt zich af: wat is echt geloof? Een geloof dat niet leidt tot liefdevolle daden, gehoorzaamheid en barmhartigheid is volgens hem dood (Jakobus 2:17). Jakobus bedoelt dus niet dat werken ons redden, maar dat werkelijk geloof zich altijd uit in daden. Jakobus en Paulus spreken dus over verschillende situaties – en vullen elkaar aan, in plaats van elkaar tegen te spreken (Jakobus 2:22).

2. De rijkdom van het evangelie wordt helderder

Wie de Bijbel leest als één doorgaande geschiedenis, ontdekt pas goed hoe rijk het evangelie van Jezus Christus werkelijk is. In Hem komt alles samen: de wet, het oordeel, de beloften – alles wat daarvoor kwam wijst naar Hem. Jezus zegt zelf: “Ik ben niet gekomen om de wet of de profeten af te schaffen, maar om die te vervullen” (Mattheüs 5:17). Hij sluit het verleden niet af, maar maakt het compleet.

De boodschap van Jezus staat dus niet los van wat daarvoor kwam. Integendeel, zonder de voorgaande fases – waarin God Zich bekendmaakte als Schepper, Wetgever, Rechter en Belover – begrijpen we niet hoe groot Zijn genade is. Alles krijgt diepte tegen die achtergrond. Denk bijvoorbeeld aan Kolossenzen 2:9: “In Hem woont heel de volheid van de Godheid lichamelijk.” In Christus zien we alles wat God eerder liet zien, maar nu in volheid.

Zoals Hebreeën 1:1–2 zegt: “God heeft vroeger op vele manieren tot onze voorouders gesproken... maar in deze laatste dagen tot ons gesproken door de Zoon.” De wet liet zien wat goed en fout is (Romeinen 3:20). Het oordeel toonde hoe ernstig zonde is (Romeinen 1:18). En de beloften maakten duidelijk dat er redding zou komen (Genesis 12:3, Jesaja 9:5–6). Pas dan begrijpen we hoe Jezus alles vervult.

Drie voorbeelden:

Mattheüs 5:17: Jezus zegt dat Hij niet kwam om af te schaffen, maar om te vervullen (Grieks: plēroō = compleet maken, tot het doel brengen). Alles wat de wet en profeten voorspelden komt in Hem tot bloei.

Romeinen 10:4: “Christus is het einde van de wet” – dat betekent: Hij is het doel (telos) waar de wet op wees. Ze openbaarde de zonde en leidde mensen naar geloof (Galaten 3:24).

Johannes 1:17–18: “De wet kwam door Mozes; de genade en waarheid door Jezus Christus.” Niemand had God echt gezien, maar Jezus liet Hem ten volle zien. Wie het Oude Testament kent, ziet pas echt hoe bijzonder Jezus is.

Zonder dat voorgaande verhaal wordt het evangelie vaak oppervlakkig: “God houdt van je” zonder uitleg waarom dat nodig is. Maar wie Gods heiligheid en het oordeel over zonde begrijpt, beseft pas hoe groot de vergeving is. En wie de beloften kent, ziet dat Jezus werkelijk de Vervuller is van eeuwenlang verlangen.

Paulus zegt in Galaten 3 dat de wet als een opvoeder was – niet om genade te brengen, maar om te wijzen op de nood aan genade. En als de Zoon dan komt, laat Hij Gods liefde zien én dat Hij de enige is die het onmogelijke deed: Gods wet gehoorzamen, het oordeel dragen en de belofte vervullen.

3. God wordt verheerlijkt in hoe Hij alles bestuurt

Wie de Bijbel zo leest, ziet hoe wijs en groots God is. In elk tijdperk toont Hij iets van Zijn karakter: Zijn heiligheid onder de wet, Zijn trouw aan Abraham, Zijn liefde in het kruis van Jezus, en straks Zijn majesteit in het Koninkrijk dat komt. Paulus kon dan ook alleen maar vol verwondering uitroepen: “O diepte van rijkdom, zowel van wijsheid als van kennis van God!” (Romeinen 11:33).

God werkt in verschillende fases, en in elke fase laat Hij iets nieuws van Zichzelf zien. In de tijd van de wet toonde Hij Zijn heiligheid: Hij is volmaakt en vraagt volmaakte gehoorzaamheid (Leviticus 11:44, Romeinen 7:12). In het verbond met Abraham liet Hij zien dat Hij trouw is – wat Hij belooft, doet Hij ook (Genesis 12:2–3; Romeinen 4:20–21).

In het kruis van Christus werd Gods liefde zichtbaar – maar ook Zijn rechtvaardigheid: zonde moest wel gestraft worden, en dat deed Hij door Jezus als plaatsvervanger te geven (Johannes 3:16; Romeinen 5:8). En als het Koninkrijk komt, zal iedereen zien dat Hij Koning is en alles regeert (Mattheüs 6:10; Zacharia 14:9).

God openbaart Zich op verschillende manieren en in verschillende tijden. Niet omdat Hij verandert, maar omdat wij steeds meer van Hem mogen ontdekken. Zo wordt Zijn karakter steeds rijker zichtbaar – en leren wij Hem steeds dieper kennen.

Zijn er alternatieven?

Ja, die zijn er zeker. Maar ze roepen ook belangrijke vragen op – vragen die raken aan hoe we de Bijbel lezen en begrijpen. De meest gangbare alternatieve benadering is die van de verbondsleer (of ‘verbondstheologie’). Deze benadering gaat ervan uit dat God in wezen altijd op dezelfde manier met mensen omgaat, door middel van één doorgaand verbond van genade. Daarbij worden de verbonden met Abraham, Mozes en uiteindelijk de gemeente van Christus gezien als verschillende fasen binnen één overkoepelend verbond.

Op het eerste gezicht lijkt dat aantrekkelijk: het benadrukt Gods trouw en eenheid in Zijn handelen. Toch heeft deze visie ingrijpende gevolgen voor de uitleg van de Bijbel. In veel gevallen wordt Israël als volk van God vervangen door de kerk, en worden concrete beloften aan Israël vergeestelijkt of universeel toegepast op gelovigen in Christus. Dit heet ook wel vervangingstheologie. Daarbij verliezen landbeloften, koninkrijksbeloften en concrete profetieën hun letterlijke betekenis, en worden ze uitsluitend als geestelijke realiteiten geïnterpreteerd.

Maar dat roept ernstige vragen op. Want wat gebeurt er met beloften zoals die in Genesis 15:18, waarin God onomwonden zegt dat Hij het land Kanaän zal geven aan het nageslacht van Abraham? Als we zeggen dat ‘Kanaän’ eigenlijk ‘de hemel’ betekent, of dat ‘nageslacht’ in Christus alleen geestelijk moet worden opgevat, dan schuiven we de letterlijke betekenis opzij. Daarmee stellen we onszelf voor een gevaarlijke keuze: mag de lezer zelf bepalen wat God bedoelt? Of mogen we ervan uitgaan dat God zegt wat Hij bedoelt – en dat Hij dat ook zal doen?

Het grootste probleem van deze benadering is dan ook niet een onbegrip van de profetieën zelf, maar een subtiel verschuiven van het gezag van Gods Woord. Als de Bijbel niet betekent wat hij letterlijk zegt, wie bepaalt dan wél wat hij betekent? En als Gods duidelijke beloften aan Israël niet letterlijk worden opgevat, wat zegt dat dan over Zijn betrouwbaarheid? Kunnen we dan nog zeker zijn van Zijn beloften aan ons?

Deze manier van geestelijk interpreteren – hoe goedbedoeld ook – maakt de lezer uiteindelijk tot beoordelaar van de Schrift, in plaats van ondergeschikt aan het Woord van God. Als Gods spreken niet meer op zichzelf staat, maar afhankelijk wordt van onze uitleg, raakt het fundament van vertrouwen ondermijnd. Wat blijft er dan over van de zekerheid dat God doet wat Hij belooft?

Voor wie verlangt naar duidelijkheid, naar eerlijke trouw aan wat er geschreven staat, en naar een diepe eerbied voor het Woord van God, biedt het denken in tijdperken – zoals dat binnen de bedelingenleer gebeurt – geen gemakkelijkere weg, maar wel een betrouwbaardere. Het probeert recht te doen aan de verscheidenheid in Gods handelen door de tijd heen, zonder Zijn karakter of beloften geweld aan te doen.

Deze benadering erkent dat God Zichzelf in fasen openbaart – elk met een eigen doel en accent – maar altijd met Christus als het middelpunt. Het helpt ons te zien hoe Gods plan zich ontvouwt: stap voor stap, van belofte naar vervulling, van verwachting naar openbaring. En het houdt ons bij de kern: het reddingsplan van God in Jezus Christus – geopenbaard door de tijd heen, volbracht op Zijn tijd, en uiteindelijk tot lof van Zijn heerlijkheid (Efeze 1:10–12).

Hoofdstuk 3: Andere tijden

Andere tijden...
Is er eigenlijk wel zoiets als een duidelijke verandering in hoe God met mensen omgaat in de Bijbel? Tot nu toe hebben we vooral gedacht dat God zulke momenten van verandering in Zijn Woord heeft verborgen, en dat wie de Bijbel eerlijk leest daar vanzelf achter komt. Nu is het tijd om dat ook echt te laten zien.

Om iets te ontkrachten heb je soms maar één voorbeeld nodig. Dus om te bewijzen dat zulke veranderingen er echt zijn, zou één vers dat laat zien al genoeg zijn. Toch noemen we een aantal teksten en leggen we kort uit waarom ze belangrijk zijn. Zo wordt het bewijs sterker en kun je de Bijbel beter bekijken aan de hand van deze voorbeelden.

Wie het Nieuwe Testament leest, merkt snel dat er veel stukken zijn waarin God laat zien dat er belangrijke momenten zijn. Momenten waarop Hij ingrijpt en dingen echt verandert. Bijvoorbeeld:

  • In Mattheüs 5:17 zegt Jezus: “Meent niet dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten af te schaffen; Ik ben niet gekomen om af te schaffen, maar om te vervullen.” Hier wordt duidelijk dat er een nieuw begin is, maar wel voortbouwend op wat eerder was.

  • In Romeinen 6:14 staat: “U bent namelijk niet onder de wet, maar onder genade.” Dit laat zien dat de relatie tussen God en mensen anders wordt door Christus.

  • In Hebreeën 8:13 lezen we: “Als Hij zegt: een nieuwe verbond, heeft Hij het eerste oud gemaakt; wat oud is, raakt op zijn einde.” Dit geeft aan dat God met Zijn volk op een nieuwe manier omgaat.

  • In 2 Korintiërs 3:6 schrijft Paulus: “Hij heeft ons bekwaam gemaakt tot dienaren van een nieuw verbond.” Dit toont aan dat er een andere tijd is gekomen waarin Gods omgang met mensen verandert.

Zo zien we dat de Bijbel meerdere keren spreekt over duidelijke overgangen waarin God anders handelt. Het is geen losse theorie, maar een thema dat door het hele Woord heen loopt.

Van Abraham tot Christus: De Dynamiek van Gods Verbond

In de voorbeelden die volgen, wordt duidelijk hoe God op een voortschrijdende manier Zelf openbaart, van Abraham tot Mozes, van de wet naar de genade van Christus, en van het oude priesterschap naar het geestelijke priesterschap van alle gelovigen. Deze overgangsmomenten laten zien dat Gods handelen met Zijn volk niet statisch is, maar dynamisch en doelgericht, steeds meer toewerkend naar de volheid van Zijn heil in Jezus Christus.

Elk voorbeeld belicht een specifiek aspect van deze heilshistorische veranderingen — of het nu gaat om het roepen van een individu, het sluiten van een nieuw verbond, de overgang van slaven naar kinderen, of de verandering van de manier van aanbidden. Zo wordt duidelijk dat Gods openbaring zich ontvouwt in fasen, die samen het grote verhaal van Zijn genade en trouw vormen.

Voorbeeld 1: God roept Abraham
God zei tegen Abraham: “Ga weg uit je land, uit je familie, naar het land dat Ik je zal wijzen. Ik zal je groot maken, je zegenen en je naam groot maken. Jij zult een zegen zijn” (Genesis 12:1-2).
Dit was iets nieuws: God koos niet een heel volk, maar één persoon en zijn familie. Hij stuurde Abraham weg naar een onbekend land en beloofde hem een zegen zonder voorwaarden. Vanaf dat moment gaat het verhaal van de Bijbel steeds meer over Abraham en zijn kinderen.

Voorbeeld 2: God laat zich steeds meer zien
God zei tegen Mozes: “Ik ben aan Abraham, Isaak en Jakob verschenen als God de Almachtige, maar Mijn naam HEERE kende men toen nog niet zoals nu” (Exodus 6:2).
God was altijd hetzelfde, maar Hij liet mensen steeds meer van zichzelf zien. Eerst alleen als Almachtige, later ook als HEERE, de eeuwige God die een bijzondere relatie wil met Israël.

Voorbeeld 3: Het nieuwe verbond
God zei door Jeremia: “Er komen dagen dat Ik een nieuw verbond sluit met Israël en Juda, niet zoals het oude toen Ik hen uit Egypte leidde” (Jeremia 31:31-32).
Het oude verbond was voorwaardelijk: als Israël gehoorzaamde, kreeg het zegen. Het nieuwe verbond is anders: God belooft onvoorwaardelijke zegen. Het Nieuwe Testament zegt hierover: “Als Hij een nieuw verbond noemt, wordt het oude oud en bijna voorbij” (Hebreeën 8:13).

Voorbeeld 4: Wet en genade
“De wet werd gegeven door Mozes, de genade en waarheid kwamen door Jezus Christus” (Johannes 1:17).
Hier zie je een groot verschil: Mozes bracht de wet, Jezus bracht genade. Door Jezus zei Paulus: “U bent niet meer onder de wet, maar onder de genade” (Romeinen 6:14). Dat was nieuw voor de mensen.
“De wet werd gegeven door Mozes, de genade en waarheid kwamen door Jezus Christus” (Johannes 1:17).
Hier zie je een groot verschil: Mozes bracht de wet, Jezus bracht genade. Door Jezus zei Paulus: “U bent niet meer onder de wet, maar onder de genade” (Romeinen 6:14). Dat was nieuw voor de mensen.

Toch betekent dit niet dat een gelovige nu zomaar kan doen wat hij wil. Paulus voorziet deze misvatting en stelt direct de tegenvraag: “Wat dan? Zullen wij zondigen omdat wij niet onder de wet maar onder de genade zijn? Volstrekt niet!” (Romeinen 6:15). Genade is geen vrijbrief voor zonde, maar juist de kracht om vrij te komen van zonde. “Want de zonde zal over u niet heersen,” schrijft Paulus, “omdat u niet onder de wet bent, maar onder de genade” (Romeinen 6:14). Genade bevrijdt niet van Gods wil, maar van de macht van de zonde.

Paulus vergelijkt het leven onder de genade met het dienen van een nieuwe meester: “U bent dienstbaar geworden aan de gerechtigheid” (Romeinen 6:18). In plaats van slaven van de zonde zijn we nu geroepen om in de Geest te wandelen (Galaten 5:16) en de vruchten van een heilig leven voort te brengen (Romeinen 6:22).

De genade van God “onderwijst ons […] de goddeloosheid en wereldse begeerten te verloochenen, en in deze tegenwoordige wereld bezonnen, rechtvaardig en godvruchtig te leven” (Titus 2:11-12). Wie werkelijk leeft onder de genade van Christus, verlangt er niet naar om te zondigen, maar naar een leven dat Hem eert in vrijheid en gehoorzaamheid.

Voorbeeld 5: Het einde van de eeuwen
“Deze dingen zijn hun overkomen tot een voorbeeld voor ons, en zijn beschreven tot waarschuwing voor ons, over wie het einde van de eeuwen gekomen is” (1 Korinthe 10:11).
Paulus laat zien dat de geschiedenis van Israël in de woestijn niet alleen een verhaal uit het verleden is, maar een geestelijke les voor de mensen in zijn eigen tijd. De gebeurtenissen zijn opgeschreven als waarschuwing, omdat er iets fundamenteels veranderd is: het ‘einde van de eeuwen’ is aangebroken. Daarmee bedoelt Paulus dat met de komst van Jezus Christus de beslissende fase van Gods plan begonnen is. Wat lang verborgen was, is nu geopenbaard (Romeinen 16:25-26). De periode van verwachting is vervangen door vervulling. De Messias is gekomen en de oude gebruiken die vooruitwezen naar Hem zijn niet langer nodig (Kolossenzen 2:16-17). Het volk moest in het verleden leren door schaduwbeelden, maar nu spreekt God rechtstreeks door Zijn Zoon (Hebreeën 1:1-2).

Voorbeeld 6: Schaduw en werkelijkheid
“Deze is een afbeelding voor de tegenwoordige tijd en betekent dat er zowel gaven als slachtoffers geofferd worden die hem die de dienst verricht, wat zijn geweten betreft, niet tot volmaaktheid kunnen brengen. Het zijn slechts bepalingen voor eten en drinken en allerlei wassingen, opgelegd tot de tijd van de betere orde” (Hebreeën 9:9-10).
De eredienst in de tabernakel en later in de tempel bevatte talloze voorschriften en symbolische handelingen. Deze rituelen hadden hun plaats, maar konden het diepste probleem van de mens – de verontreiniging van het geweten – niet oplossen (Hebreeën 10:1-2). De offers herinnerden telkens weer aan zonde, maar namen die zonde niet werkelijk weg (Hebreeën 10:3-4). Ze waren bedoeld als voorafschaduwing van iets groters: de komst van Christus, Die met Zijn bloed het binnenste van de mens reinigt (Hebreeën 9:14). Nu Hij gekomen is, is die symbolische dienst verleden tijd. Wat tijdelijk was, heeft plaatsgemaakt voor wat blijvend en werkelijk krachtig is.

Voorbeeld 7: Van verbond naar Lichaam van Christus
In het Oude Testament werd het volk Israël verbonden door het verbond, een heilige overeenkomst tussen God en Zijn volk (Exodus 19:5-6). Dit verbond bepaalde de relatie tussen God en Israël, met wetten, offers en voorschriften die het leven en de aanbidding reguleerden (Deuteronomium 5). Israël was het uitverkoren volk, verbonden door de wet.

In het Nieuwe Testament spreekt Paulus over een nieuwe realiteit: de gemeente als het Lichaam van Christus. Dit gaat verder dan het verbond met Israël, want in Christus worden gelovigen uit alle volken samengebracht tot één nieuw geestelijk lichaam (Efeziërs 1:22-23). Paulus schrijft aan de Korintiërs: “Want zoals het lichaam één is en vele leden heeft, en alle leden van dat ene lichaam, hoewel het er vele zijn, toch één lichaam zijn, zo ook Christus” (1 Korintiërs 12:12).

Dit betekent dat het geestelijke verbond nu niet alleen gaat over een volk of natie, maar over een levende gemeenschap van gelovigen die door de Geest verbonden zijn met Christus zelf (Romeinen 12:4-5).

Voorbeeld 8: Tijden waarin alle dingen worden hersteld
“Hem moet de hemel ontvangen tot de tijden waarin alle dingen worden hersteld, waarover God gesproken heeft bij monde van al Zijn heilige profeten door de eeuwen heen” (Handelingen 3:21).
Petrus spreekt hier over de hemelvaart van Jezus Christus. Hij benadrukt dat de vervulling van de profetieën nog uitstaat. Jezus is nu in de hemel, maar niet voorgoed: Hij blijft daar tot het moment dat alle dingen hersteld zullen worden. Dat herstel is beloofd door de profeten – het gaat om een toekomstig rijk van vrede, gerechtigheid en herstel van Gods orde op aarde. Deze uitspraak maakt duidelijk dat er nog iets komt wat in Gods plan besloten ligt, iets dat nog niet in deze tijd is aangebroken. De profeten van Israël wezen er al op, en Petrus bevestigt dat deze beloften nog niet hun voltooiing hebben bereikt. De hemel ontvangt Hem, totdat...

Voorbeeld 9: De komende eeuwen
“... opdat Hij in de komende eeuwen de allesovertreffende rijkdom van Zijn genade zou bewijzen, door de goedertierenheid over ons in Christus Jezus” (Efeze 2:7).
Na het beschrijven van Gods genadige redding van mensen die geestelijk dood waren (Efeze 2:1-6), wijst Paulus vooruit. Wat God nu al in ons heeft gedaan, is slechts het begin. De grote openbaring van Zijn genade komt nog. Hij wil ons – mensen die door genade zijn gered – tentoonstellen als levende bewijzen van Zijn goedheid en liefde. En wanneer gebeurt dat? Niet nu, maar in de komende eeuwen. Dit duidt op een tijd na deze, waarin Gods plannen verder tot uitdrukking zullen komen. Die tijden zijn nog toekomstig. Ze vormen een nieuwe fase waarin Gods rijkdom zichtbaar zal worden op een manier die wij nu nog niet kunnen bevatten.

Voorbeeld 10: De tussenmuur is afgebroken
“Want Hij is onze vrede, Die beiden één gemaakt heeft. En door de tussenmuur, die scheiding maakte, af te breken, heeft Hij de vijandschap in Zijn vlees tenietgedaan, namelijk de wet van de geboden, die uit bepalingen bestond, opdat Hij die twee in Zichzelf tot één nieuwe mens zou scheppen en zo vrede maken” (Efeze 2:14-15).
In deze woorden van Paulus ligt een diepe overgang besloten. Voorheen stond er een scheiding tussen Jood en heiden – een muur van wetten, bepalingen en rituelen. Jezus heeft die muur neergehaald. Niet door alles zomaar opzij te schuiven, maar door zelf de vervulling van de wet te zijn en door Zijn lichaam te geven als offer. Wat daaruit voortkomt, is iets nieuws: één nieuwe mens, één lichaam, de gemeente. De oude tegenstelling is verdwenen, een nieuwe eenheid is ontstaan in Christus. Deze verandering wijst op een duidelijke verschuiving in Gods handelen met mensen: waar er eerst scheiding en onderscheid was, is er nu vrede en eenheid in Hem.

Afsluitend: Eén Heer, één Weg – in verschillende tijden
Door al deze teksten heen zien we dat Gods weg met de mens zich in fasen heeft ontvouwd. Eerst gaf Hij de wet via Mozes, toen kwam Jezus met genade en waarheid. Eerst waren er rituelen, offers, scheiding en verwachtingen – daarna kwam het volmaakte offer, de afbraak van de muur, en de oprichting van een nieuw lichaam: de gemeente. Wat eerst verborgen was, is nu geopenbaard (Kolossenzen 1:26). Toch is dit nog niet het einde: de profeten spraken van toekomstige tijden van herstel, en Paulus wijst op komende eeuwen waarin Gods genade verder zichtbaar zal worden. Wij leven in een bijzondere tijd waarin genade regeert (Romeinen 6:14), maar we zien ook uit naar wat nog komt. Want God is nog niet klaar. Zijn plannen reiken verder dan deze tijd. Hij werkt toe naar een toekomst waarin alles wordt hersteld en Jezus zichtbaar zal heersen – tot lof van Zijn genade, tot vrede voor de wereld, en tot eer van Zijn Naam.

Hoofdstuk 4: De Onveranderlijke

In een wereld waarin alles voortdurend in beweging is, waarin tijden wisselen, ideeën verschuiven, en mensen veranderen, dringt één vraag zich op: blijft God altijd Dezelfde?

Het is een vraag die niet alleen uit nieuwsgierigheid geboren wordt, maar ook uit een diep menselijke behoefte aan houvast. Want als zelfs de geschiedenis van Gods handelen met de mensheid tekenen van verandering vertoont — van de hof tot de profeten, van wet tot genade — hoe kunnen wij dan geloven in een God Die zegt: “Ik ben de HEERE, Ik verander niet”? (Maleachi 3:6).

Sommigen zien hierin een tegenspraak. Anderen gebruiken het als argument om twijfel te zaaien aan Gods betrouwbaarheid of aan de structuur van de Schrift. Maar wie zich verdiept in het Woord, ontdekt een verrassend antwoord: God verandert niet in Zijn wezen, Zijn karakter of Zijn beloften — maar Hij openbaart Zich in fasen, met een doel dat van eeuwigheid vastligt.

De weg tot verlossing is nooit anders geweest. De roep tot geloof klinkt door alle tijden heen. Maar God, in Zijn wijsheid, heeft besloten om zo Zijn plan in liefde en rechtvaardigheid ten uitvoer te brengen.

Het nodigt uit tot verwondering: over een God Die Zich diep buigt tot mensen, een God Die Zich laat kennen in steeds diepere lagen, en Die toch altijd Dezelfde blijft.

En de vraag dringt zich op: Durven wij mee te groeien in het besef dat Gods trouw juist blijkt in Zijn veranderende handelen — niet ondanks, maar dankzij Zijn onveranderlijke liefde?

Is God soms veranderd?

Een veelgehoorde vraag is of God soms veranderd is omdat Zijn handelen in de Bijbel van het ene tijdperk naar het andere lijkt te verschillen. Sommige mensen zeggen dan: als God anders handelt, moet God zelf wel veranderd zijn. Maar deze conclusie klopt niet en is theologisch onjuist.

Waarom God wel kan “veranderen” in handelen zonder wezenlijk te veranderen

We onderscheiden hier het wezen van God van Zijn handelen. Gods wezen — wie Hij in Zijn diepste wezen is — is volmaakt, eeuwig en onveranderlijk (Mal. 3:6: “Ik ben de HEERE, Ik verander niet”). Zijn karakter, liefde, rechtvaardigheid, trouw en heiligheid blijven altijd hetzelfde (Jakobus 1:17). Dit is een fundamenteel kenmerk van God.

Toch kunnen Gods handelingen wel veranderen zonder dat Zijn wezen verandert. Denk aan mensen: een kind verandert in een volwassene (1 Kor. 13:11), en hun gedrag verandert daardoor mee. Maar ook kunnen mensen van gedrag veranderen zonder dat hun wezen verandert, bijvoorbeeld door nieuwe omstandigheden of door interactie met anderen. Dat is ook mogelijk voor God in relatie tot mensen.

God past Zijn handelen aan aan de situatie, de tijd en het plan dat Hij uitvoert, zonder zelf te veranderen. Dit is te vergelijken met een meester die zijn aanpak verandert afhankelijk van de leerling, terwijl zijn kennis en intenties hetzelfde blijven.

De Bijbel benadrukt op verschillende plaatsen de onveranderlijkheid van God. Zo lezen we in Jakobus 1:17 dat God de “Vader der lichten” is, bij Wie geen verandering is, noch schaduw van omkeer. Dit betekent dat Gods wezen en karakter volmaakt en constant zijn. Hij is altijd betrouwbaar, trouw en consistent in Zijn liefde en gerechtigheid. Deze onveranderlijkheid toont Zijn eeuwige stabiliteit en betrouwbaarheid: wat God is, blijft Hij altijd, zonder enige afwijking.

Ook in Jesaja 41:4 spreekt God over Zichzelf als degene die het begin en het einde is: “Ik, de HEERE, die het begin ben, en die bij de laatsten ben; Ik ben het.” Hiermee onderstreept Hij dat Hij tijdloos en eeuwig is, niet onderhevig aan verandering of ontwikkeling zoals mensen dat zijn. Zijn bestaan reikt voorbij tijd en ruimte, waardoor Hij onveranderlijk is.

Jesaja 43:10 roept mensen op om dit te beseffen en te geloven: “opdat u het weet en Mij gelooft, en begrijpt dat Ik de HEERE ben, die geen verandering is.” Geloof in de onveranderlijkheid van God is dan ook een fundament voor vertrouwen en zekerheid in het leven van gelovigen.

De psalmist drukt deze waarheid op een indringende manier uit in Psalm 102:27: “Maar Gij zijt dezelfde, en Uw jaren zullen nooit ophouden.” Dit vers laat zien dat God altijd dezelfde blijft, terwijl alles om ons heen verandert en vergankelijk is.

Tegelijkertijd laat de Bijbel ook zien dat Gods wegen en Zijn handelen aan verandering onderhevig kunnen zijn, afhankelijk van de tijd, plaats en omstandigheden. Psalm 33:11 verklaart: “Het plan van de HEERE staat vast voor eeuwig, het werk van Zijn handen zal zijn stand houden.” Dit vers maakt duidelijk dat Gods diepste plan en doel onveranderlijk zijn en standhouden voor altijd.

Maar hoe Hij Zijn plan in de tijd uitvoert, kan veranderen. Dat zien we in Prediker 3:1, waar staat: “Voor alles is er een tijd, en een tijd voor elke zaak onder de hemel.” Deze tekst wijst op de verschillende seizoenen en momenten in de geschiedenis waarin God op passende wijze handelt. Zijn aanpak kan dus variëren afhankelijk van de situatie, zonder dat Zijn wezen verandert.

Samenvattend blijkt uit deze Schriftgedeelten dat God in Zijn wezen, karakter en ultieme plan onveranderlijk is. Tegelijkertijd past Hij Zijn handelen flexibel aan binnen de tijd en omstandigheden waarin Hij werkt. Zo is God betrouwbaar en standvastig, maar ook dynamisch en relationeel in Zijn omgang met de mensheid.

 

Heeft God soms Zijn plan moeten veranderen?

Vaak denken mensen dat God van gedachten verandert zoals mensen dat doen: snel, wispelturig en onstabiel. Maar dit is een onjuist beeld van wie God is. God is volmaakt in wijsheid en kennis; Zijn plannen zijn doordacht en eeuwig betrouwbaar. Daarom verandert God niet zomaar, zoals mensen dat kunnen.

Waarom God nooit zomaar willekeurig verandert

De Bijbel maakt duidelijk dat God geen mens is die van gedachten verandert of berouw krijgt zoals mensen dat kennen. In Numeri 23:19 staat: “God is geen mens, dat Hij liegen zou, noch een mensenkind, dat Hij berouw zou hebben.” Dit betekent dat God altijd trouw is aan Zijn woord en plannen. Zijn handelen is niet impulsief of onvoorbereid, maar juist perfect en betrouwbaar.

Psalm 33:11 zegt: “Het plan van de HEERE staat vast voor eeuwig, het werk van Zijn handen zal zijn stand houden.” Dit laat zien dat Gods doel en bedoelingen onveranderlijk zijn, omdat Hij de Almachtige en alwetende Schepper is.

Wanneer spreekt de Bijbel dan over ‘berouw’ van God?

Toch vinden we in de Bijbel teksten waarin God spreekt van ‘berouw’ of ‘spijt’ over bepaalde gebeurtenissen (zoals Genesis 6:6 en 1 Samuël 15:35). Dit betekent echter niet dat God onwetend is of onverwacht reageert. God houdt rekening met de keuzes en het gedrag van mensen en past Zijn handelen daar op aan.

Bijvoorbeeld:

  • Genesis 6:6: “De HEERE had berouw dat Hij de mens gemaakt had op de aarde.”

  • Exodus 32:14: “De HEERE had berouw over het kwaad dat Hij tegen Zijn volk had gesproken.”

Deze uitingen zijn geen teken van onvolmaaktheid in God, maar tonen Zijn rechtvaardige omgang met mensen. Ze laten zien dat God op een relatiegerichte manier met mensen omgaat en dat Zijn plannen ruimte laten voor menselijke vrijheid zonder Zijn ultieme doel los te laten.

Overgangen in Gods manier van handelen

Door de geschiedenis heen past God Zijn manier van handelen aan om mensen te leiden en te beproeven. Bijvoorbeeld, na de periode waarin de wet centraal stond, kwam er een nieuwe fase waarin genade en geloof in Jezus Christus centraal kwamen te staan. Ook de focus op het volk Israël veranderde met de komst van de Gemeente, die wereldwijd is.

Romeinen 9:20-21 benadrukt Gods soevereiniteit: “Wie bent u dan, mens, dat u tegen God zou toornen? Zal het gemaakte tegen hem zeggen: Waarom hebt u mij zo gemaakt?” Dit laat zien dat God het recht heeft om Zijn plannen te bepalen, ongeacht menselijke opvattingen.

In 2 Korintiërs 12:9 lezen we hoe Gods kracht zichtbaar wordt in zwakheid en beproevingen: “Mijn genade is u genoeg, want mijn kracht wordt in zwakheid volbracht.” Dit laat zien dat Gods handelen rekening houdt met menselijke ervaringen en toch Zijn doel blijft nastreven.

Conclusie

Gods plan is betrouwbaar en staat vast voor eeuwig. Hoewel God Zijn handelen aanpast aan de situatie en reageert op de keuzes van mensen, verandert Hij niet zoals mensen dat doen. Zijn wezen blijft onveranderlijk en Zijn doel staat vast. Dit maakt het mogelijk dat God zowel soeverein als relationeel is: Hij houdt van mensen en betrekt hen in Zijn plan, terwijl Hij alles perfect regelt naar Zijn wijsheid en trouw.

Is de weg tot behoud veranderd?


Deze bedenking berust op een verwisseling – namelijk van beproeving en zalig worden. Dat is niet hetzelfde. Dat kan eenvoudig aan de hand van een voorbeeld duidelijk gemaakt worden: God beproefde het volk Israël door de wet van de Sinaï, maar deze wet was niet de weg tot behoud – dan was geen Israëliet gered, maar zouden allen van Mozes tot Maleachi verloren zijn (Gal. 3,10-12; Rom. 3,20).

De weg tot behoud is altijd het geloof geweest. Abraham geloofde dat God hem zegenen zou, en het werd hem tot gerechtigheid gerekend (Rom. 4,3). David werd eveneens uit geloof gerechtvaardigd (Rom. 4,5-8). En tot nu toe worden we “uit het geloof gerechtvaardigd” (Rom. 5,1).
Wat er veranderd is, is de inhoud van de openbaring, want God heeft Zich, zoals eerder opgemerkt, progressief geopenbaard (Hebr. 1,1-2). De weg om gered te worden, was en is dat de mens de openbaring van God gelooft:

  • Abel geloofde, wat hij ongetwijfeld van zijn ouders gehoord had, dat de dood van een plaatsvervanger noodzakelijk is als een zondaar tot God nadert (vgl. Hebr. 11,4).

  • Abraham geloofde dat God hem veel nageslacht geven zou (Gen. 15,6). Hij kende het kruis niet. Desondanks is het kruis het fundament van de verlossing voor alle mensen van alle tijden (Rom. 3,25-26).

Noot: In Leviticus 18,5 staat: “Mijn verordeningen en Mijn bepalingen moet u in acht nemen. De mens die ze houdt, zal erdoor leven”, maar hier gaat het om de belofte van een leven op aarde, niet om eeuwig leven of het heil van de ziel.

De cipier in Filippi daarentegen leefde in een latere tijd. Ondertussen was Christus gekomen en gestorven. Daarom moest deze man, om gered te worden, in Hem geloven (Hand. 16,31).

De gelovigen in het Oude Testament geloofden in God – en Hij rekende hun het werk van Christus toe. Wij daarentegen geloven in Christus. In beide gevallen gebeurt de rechtvaardiging uit geloof en in beide gevallen is de dood van Christus het fundament (Rom. 4,24-25).

De inhoud van het geloof komt elke keer overeen met de inhoud van de tot dusver gegeven openbaring. De weg tot redding is altijd dezelfde gebleven: door het geloof.

Wist God niet van tevoren dat de mens zou falen?

Soms wordt gedacht dat God niet wist dat de mens zou falen, alsof Hij eerst een experiment moest uitvoeren om te ontdekken wat er zou gebeuren. Dit is echter een verkeerd beeld en past niet bij wie God werkelijk is. Mensen leren vaak door ervaring en uitproberen, maar God is alwetend en kent van tevoren alles wat zal gebeuren. Jesaja zegt het duidelijk: “Gedenk het vroeger gebeurde van lang geleden, dat Ik God ben, en er is geen ander, die het einde zegt van tevoren en van het begin het vroegere bekendmaakt” (Jesaja 46:9-10). Dit laat zien dat God niet alleen het begin kent, maar ook het einde en alles wat daartussen gebeurt.

Psalm 139 bevestigt dit diepe kennen van God over onze gedachten en handelingen: “Al mijn woorden zijn U bekend, voordat er één woord op mijn tong is” (Psalm 139:4). Dit benadrukt dat niets van ons ontsnapt aan Gods zicht, ook onze toekomstige fouten niet.

Het falen van de mens is dus niet onverwacht voor God. De Bijbel spreekt helder: “Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God” (Romeinen 3:23). Dit universele falen was voor God bekend vanaf het begin. Paulus wijst ons hier op de realiteit van de menselijke zonde en tekortkoming.

Toch betekent Gods kennis van onze keuzes niet dat wij geen verantwoordelijkheid dragen. Wij handelen vrij, maar onze vrijheid staat binnen de grenzen van Gods soevereiniteit. Deze paradox, dat God alles weet en toch mensen vrij laat kiezen, blijft een mysterie (Jesaja 55:8-9). Paulus schrijft hierover in Romeinen 9:20-21 dat mensen Gods plan niet mogen betwisten, omdat God als Schepper het recht heeft Zijn wil te volbrengen.

Daarnaast is het opvallend dat mensen ondanks het duidelijke bewijs van hun zonde vaak niet willen erkennen dat ze tekortschieten. Romeinen 1:21 waarschuwt: “Hoewel zij God kenden, hebben zij Hem niet verheerlijkt als God, noch Zijn dankbaarheid betoond.” Dit toont de diepgewortelde menselijke trots en het zelfbedrog.

God heeft Zijn Woord gegeven om ons deze waarheid te laten zien, en door de eeuwen heen Zijn profeten en uiteindelijk Zijn Zoon gezonden als antwoord op ons falen (Hebreeën 1:1-2). Dit getuigt van Zijn liefdevolle plan om zondaren te redden, ondanks hun tekortkomingen.

Kortom, de gedachte dat God niet van tevoren wist dat de mens zou falen, is niet alleen onjuist maar ook oneervol voor God. Zijn almacht en alwetendheid omvatten alles, ook onze fouten, en toch blijft Hij trouw en vol liefde (Jakobus 1:17). Gods plan is perfect, omdat het zowel onze verantwoordelijkheid erkent als Zijn genade en redding mogelijk maakt.

Is Gods plan soms op niets uitgelopen?

Is Gods plan soms op niets uitgelopen?

Vaak wordt deze vraag gesteld vanuit een misverstand over hoe God met de wereld en de mens omgaat. Soms lijkt het alsof na de zondeval het oorspronkelijke plan van God volledig mislukt is en Hij noodgedwongen een nieuw plan moest bedenken – een plan dat ook weer niet slaagde. Dit beeld klopt echter niet met wat de Bijbel ons leert over Gods karakter en Zijn eeuwige plannen.

Allereerst is het belangrijk om te begrijpen dat Gods plan niet afhankelijk is van de mens, maar dat de mens deel uitmaakt van Zijn plan. Zoals Jesaja zegt: “Want Mijn gedachten zijn niet uw gedachten, en uw wegen zijn niet Mijn wegen, spreekt de HEERE. Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn ook Mijn wegen hoger dan uw wegen, en Mijn gedachten dan uw gedachten” (Jesaja 55:8-9). Dit vers benadrukt dat Gods wijsheid en plannen ver boven ons begrip uitstijgen. Gods plan wordt niet doorkruist of tenietgedaan door menselijke fouten of zonden.

De zondeval was een diep ingrijpende gebeurtenis, maar deze betekent niet het falen van Gods plan. Integendeel, het laat juist zien waarom Gods verlossingswerk noodzakelijk is. Paulus legt uit: “Want zoals door de ongehoorzaamheid van één mens velen tot zondaars werden gemaakt, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één velen tot rechtvaardigen worden gemaakt” (Romeinen 5:19). Dit toont aan dat Gods plan van verlossing vanaf het begin aanwezig was, niet iets dat Hij achteraf moest bedenken.

Gods plan wordt bevestigd en vervuld door het werk van Jezus Christus. In Efeziërs 1:11 lezen we: “In Hem, die ook het plan werkt, naar het welbehagen van Zijn wil.” Hieruit blijkt dat God Zijn plan actief uitvoert en volledig onder controle heeft.

Wat mensen soms als mislukkingen ervaren – bijvoorbeeld het falen van Israël of eigen teleurstellingen – zijn in Gods ogen momenten waarin Hij werkt om Zijn doelen te bereiken. Jakob worstelde zijn hele leven, maar ontving toch de naam Israël, wat betekent: “Hij die met God strijdt en overwint” (Genesis 32:28). Dit illustreert dat God zelfs menselijke worstelingen gebruikt voor Zijn uiteindelijke overwinning.

Tegelijkertijd waarschuwt de Bijbel dat mensen Gods plan kunnen dwarsbomen door ongehoorzaamheid en ongeloof. “Opdat zij hun hart niet verharden zoals hun vaders, en niet ongehoorzaam zijn, zoals zij ongehoorzaam waren” (Psalm 78:8). Hoewel God trouw blijft, hebben mensen de vrijheid om wel of niet in Zijn plan mee te gaan, wat gevolgen heeft.

Gods plan ontvouwt zich in een relatie met mensen die een vrije wil hebben. Ondanks Zijn almacht respecteert God onze keuzes, waardoor het soms lijkt alsof dingen anders lopen dan verwacht. Toch staat dit binnen het grotere, eeuwige perspectief van Zijn soevereine leiding (Romeinen 8:28).

Gods trouw is onwankelbaar, ook wanneer menselijke plannen mislukken. “Mijn verbond zal Ik niet breken, noch zal Ik het veranderen wat uit Mijn lippen is gegaan” (Psalm 89:34). Gods beloften blijven overeind, ongeacht menselijke tekortkomingen.

Kortom: Gods plan is niet op niets uitgelopen. Het is de mens die faalt, niet God. Zijn plan omvat ook onze fouten en gebruikt deze om Zijn glorie te openbaren en ons te leiden tot herstel en verzoening.

Conclusie

Gods wezen en karakter zijn absoluut onveranderlijk. Hij is eeuwig trouw, rechtvaardig, en betrouwbaar, zonder enige verandering of schaduw van omkeer (Jakobus 1:17). Zoals Jesaja zegt: “Ik, de HEERE, die het begin ben, en die bij de laatsten ben; Ik ben het, en er is geen God bij Mij” (Jesaja 41:4). Dit betekent dat Zijn liefde, heiligheid, en gerechtigheid altijd hetzelfde blijven, wat ons het vertrouwen geeft dat Zijn beloften standhouden (Psalm 102:27).

Toch is God niet een passief wezen dat slechts toekijkt. Hij handelt actief en relationeel in de geschiedenis van de mensheid. Dit illustreert dat God Zijn plannen en aanpak in de tijd ontvouwt op wijze die aansluit bij de situatie van Zijn schepping.

We zien in de Schrift dat God op verschillende manieren met mensen omgaat, afhankelijk van hun houding en de tijd waarin ze leven. Bijvoorbeeld, in het Oude Testament gaf Hij de Wet aan Israël (Galaten 3:24) en later bracht Hij genade door Jezus Christus (Romeinen 6:14). Paulus schrijft dat God werkt in alles ten goede voor hen die Hem liefhebben en volgens Zijn voornemen geroepen zijn (Romeinen 8:28). Dit laat zien dat Gods plan flexibel is in uitvoering, zonder dat Zijn doel verandert.

Gods plan voor de mensheid is daarom geen mislukking. Integendeel, het is een zorgvuldig opgebouwd plan waarin Hij steeds weer uitnodigt tot herstel en verzoening. Ondanks de zondeval blijft Gods liefde onwankelbaar (Romeinen 5:8), en Hij blijft werken aan de redding van mensen door geloof (Efeziërs 2:8-9). De mens kan falen (Romeinen 3:23), maar Gods trouw blijft standvastig (2 Timoteüs 2:13).

Het geloof in God en Zijn werk is de onwrikbare weg tot behoud, zoals Jezus zegt: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij” (Johannes 14:6). Deze waarheid staat vast, ook als God in Zijn wijsheid Zijn handelen aanpast aan menselijke omstandigheden en reacties (Exodus 32:14).

Samengevat: God blijft altijd dezelfde, ook al verandert de manier waarop Hij met ons handelt. Zijn onveranderlijkheid is de garantie voor onze hoop en ons vertrouwen (Hebreeën 13:8). In Zijn soevereiniteit nodigt Hij ons steeds opnieuw uit om tot Hem te komen, zodat wij deel krijgen aan het leven dat Hij ons in Christus heeft beloofd (2 Korintiërs 5:17). Dit is de prachtige waarheid waarin Gods trouw en genade samenkomen.

 

Hoofdstuk 5: Hoe God Zijn ‘huis’ beheert: Een inleiding

Wanneer we spreken over hoe God met mensen omgaat, horen we vaak woorden zoals ‘tijdperk’, ‘bedeling’ of in het Engels ‘dispensation’. Maar wat bedoelen we precies met zo’n tijdperk? Hoe weten we wanneer het begint en wanneer het eindigt? En wat maakt het ene tijdperk anders dan het andere?

Het woord ‘bedeling’ komt uit het Grieks: oikonomia, wat letterlijk ‘beheer van het huis’ betekent. Het is opgebouwd uit oikos (huis) en nomos (wet, regel of manier van besturen). Denk aan een gezin, een bedrijf of een organisatie die geleid wordt volgens bepaalde afspraken en regels. Zo werkt God ook met de mensheid: Hij ‘beheert’ ons, Zijn ‘huis’, op verschillende manieren in verschillende tijden, met elk hun eigen regels en aanpak.

De apostel Paulus gebruikt dit woord ‘bedeling’ meerdere keren in zijn brieven. Bijvoorbeeld in Efeziërs 1:10 spreekt hij over de ‘bedeling van de volheid van de tijden’, en in Kolossenzen 1:25 zegt hij dat hij dient volgens de ‘bedeling van God’ die aan hem gegeven is. Dit laat zien dat God Zijn omgang met mensen indeling in verschillende periodes, waarbij Hij op elk moment werkt volgens een bepaalde manier van handelen.

De Bijbel laat duidelijk zien dat God in verschillende tijden op verschillende manieren met mensen omgaat. In het Oude Testament gaf God Israël de Wet als richtlijn (Galaten 3:19). Maar in het Nieuwe Testament zien we dat genade en waarheid kwamen door Jezus Christus (Johannes 1:17). Paulus wijst in 2 Korintiërs 3:6 op het verschil tussen de bediening van de Wet en de bediening van de Geest. Dit laat zien dat God Zijn manier van handelen aanpast aan de situatie van mensen, zonder dat Hij zelf verandert.

In elk tijdperk of bedeling krijgen mensen een bepaalde mate van openbaring en verantwoordelijkheid. Voor de zondeval leefden mensen in directe relatie met God, zonder dat er een schriftelijke wet was, maar met de opdracht Zijn wil te gehoorzamen (Genesis 2). Na de zondeval gaf God de Wet om de zonde aan het licht te brengen en mensen te leiden (Romeinen 3:20). Na de komst van Jezus Christus werd geloof in Hem de weg tot gerechtigheid (Romeinen 3:28). Zo past God Zijn omgang met mensen aan aan hun situatie en de tijd waarin zij leven.

Je kunt het ook vergelijken met het bestuur van een huishouden of bedrijf. De regels en verantwoordelijkheden in een klein gezin zijn anders dan die in een groot bedrijf. En een startend bedrijf werkt anders dan een bedrijf dat al jaren bestaat. Op dezelfde manier past God Zijn manier van handelen aan, afhankelijk van de ‘bedeling’ waarin mensen leven.

De Bijbel onderscheidt verschillende periodes waarin God op een bepaalde manier met mensen omging, bijvoorbeeld:

  • De tijd van onschuld vóór de zondeval: Mensen leefden in directe gemeenschap met God, zonder geschreven wet, maar met de opdracht om Zijn wil te gehoorzamen (Genesis 1–3).

  • De tijd van de Wet: God gaf Israël de Wet en instructies om hen te leiden en heilig te maken (Exodus, Leviticus).

  • De tijd van genade na Jezus Christus: Het geloof in Christus werd de weg tot verlossing en gerechtigheid (Efeziërs 3:2).

  • De toekomstige tijd van volmaakte vervulling: Wanneer God alles in Christus samenvoegt en Zijn Koninkrijk volledig vestigt (Efeziërs 1:10).

Het idee van verschillende bedelingen helpt ons te begrijpen dat Gods openbaring en omgang met mensen zich ontvouwt in verschillende fasen, maar dat Zijn karakter en doel altijd hetzelfde blijven. Jakobus 1:17 zegt duidelijk dat God “geen verandering is, noch schaduw van omkeer” kent. Dat betekent dat God altijd trouw is, ook al verandert Zijn manier van handelen.

Gods wijsheid en soevereiniteit zijn zichtbaar in deze perioden. Paulus zegt in Romeinen 9:20-21 dat niemand zich tegen Gods plan mag verzetten, want Hij is de Schepper en beheerder. Elke bedeling laat Gods wijsheid en liefde zien, waarin Hij mensen leidt en beproeft (2 Korintiërs 12:9). Zo is Zijn plan flexibel in de aanpak, maar nooit onvoorspelbaar of mislukt.

De overgang tussen deze periodes verloopt soms geleidelijk, niet altijd plotseling. Jezus zegt in Lucas 16:16 dat “de Wet en de profeten waren tot Johannes toe”, en vanaf dat moment wordt het evangelie van het Koninkrijk verkondigd. Dat betekent dat nieuwe tijden kunnen beginnen terwijl oude tradities nog bestaan, een vloeiende overgang waarin God Zijn plan uitwerkt.

Kortom, het begrip ‘bedelingen’ helpt ons te begrijpen hoe God in verschillende tijden met mensen omgaat, zonder Zijn wezen te veranderen. We leven nu onder de bedeling van genade, waarin geloof in Jezus Christus de weg is tot behoud (Romeinen 5:1). Dit geeft hoop, want het laat zien dat Gods plan zich ontvouwt volgens Zijn tijd en wijsheid, met het doel ons tot Zich te trekken

Wat is een tijdperk of bedeling?

In de Bijbel ontdekken we dat God Zijn plan met de mensheid uitvoert in verschillende opeenvolgende fasen. Deze fasen worden vaak aangeduid als 'tijdperken' of 'bedelingen'. Daarmee bedoelen we specifieke periodes waarin God op een bepaalde manier met mensen omgaat, hen specifieke verantwoordelijkheden geeft en Zijn wil op unieke wijze openbaart. Dit roept direct een aantal vragen op: Wat bedoelen we precies met zo’n tijdperk? Hoe herkennen we het begin en einde ervan? En wat onderscheidt het ene tijdperk van het andere?

Wat betekent 'bedeling' eigenlijk?

Het begrip ‘bedeling’ komt van het Griekse woord oikonomia, dat letterlijk betekent: het beheer van een huis of huishouden. Het bestaat uit de woorden oikos (huis) en nomos (wet of regel). In de context van de Bijbel gaat het om de manier waarop God Zijn huis – oftewel Zijn schepping en Zijn volk – bestuurt in verschillende periodes van de geschiedenis. Net zoals een bedrijf of huishouden verandert onder een andere leiding of bij gewijzigde omstandigheden, zo zien we dat God in verschillende tijden op verschillende manieren met mensen omgaat, afhankelijk van wat Hij in die tijd wil bereiken.

Hoewel het woord 'bedeling' niet altijd direct op een tijdperk wijst, vinden we in het Nieuwe Testament verschillende toepassingen:

  • In Lucas 16:2-4 gebruikt Jezus het woord in een gelijkenis over een rentmeester die verantwoordelijk is voor het beheer van de bezittingen van zijn meester.

  • In Efeziërs 3:2 noemt Paulus "de bedeling van Gods genade" die hem is toevertrouwd voor de heidenen.

  • In Kolossenzen 1:25 spreekt hij over zijn taak als een beheerder die Gods woord volledig moet verkondigen.

  • In 1 Korintiërs 9:17 gebruikt Paulus het woord voor zijn bediening, die hem als opdracht gegeven is.

  • Efeziërs 1:10 is een sleutelvers waarin gesproken wordt over "de bedeling van de volheid van de tijden" – een tijd waarin alles in Christus onder één hoofd bijeen zal worden gebracht.

Tijdperken in de Bijbel

De Bijbel laat ons verschillende periodes zien waarin God op unieke wijze met de mensheid handelt. Deze tijdperken zijn geen willekeurige indelingen, maar duidelijk te herkennen fasen die beginnen met openbaring van Gods wil, gevolgd worden door menselijke verantwoordelijkheid, falen, oordeel en uiteindelijk: genade.

1. De tijd van onschuld (Genesis 1–3) Adam en Eva leefden in een staat van onschuld in de hof van Eden. Ze kenden God persoonlijk en hadden slechts één gebod: niet eten van de boom van kennis van goed en kwaad. Toen ze hierin faalden, leidde dit tot de zondeval en werden ze uit de hof verdreven.

2. De tijd van het geweten (Genesis 4–8) Na de zondeval moesten mensen naar hun geweten leven, dat hen vertelde wat goed en kwaad was. Deze periode eindigde met de zondvloed, omdat de aarde vol was van verdorvenheid en geweld (Genesis 6:5-7).

3. De tijd van menselijk bestuur (Genesis 9–11) Na de zondvloed gaf God aan Noach en zijn nakomelingen het gezag om recht te spreken over het leven, inclusief het instellen van straf voor moord (Genesis 9:6). Ook gaf Hij het verbond van de regenboog als teken dat Hij de aarde niet opnieuw zou vernietigen met water.

4. De tijd van de belofte (Genesis 12–Exodus 19) Met Abraham begon God een nieuw hoofdstuk. Hij riep Abraham uit Ur en beloofde hem een land, een nageslacht en een zegen voor alle volken (Genesis 12:1-3). De relatie met God was gebaseerd op geloof en vertrouwen in Zijn beloften (Genesis 15:6).

5. De tijd van de wet (Exodus 20–Handelingen 2) Op de berg Sinaï gaf God de wet aan Mozes en sloot Hij een verbond met het volk Israël. Dit omvatte ceremoniële, civiele en morele wetten die het volk moesten helpen in heiligheid en gehoorzaamheid te leven. De geschiedenis laat echter zien dat het volk herhaaldelijk faalde, ondanks waarschuwingen van profeten.

6. De tijd van genade (Handelingen 2–heden) Met de komst van de Heilige Geest op Pinksteren begint een nieuwe periode waarin de verkondiging van het evangelie centraal staat. Nu worden mensen niet op basis van wet, afkomst of rituelen behouden, maar door geloof in Jezus Christus (Efeziërs 2:8-9). Dit tijdperk wordt ook wel het 'nu' genoemd waarin God Zijn genade aanbiedt aan alle mensen.

7. Het toekomstige koninkrijk (Openbaring 20) De Bijbel spreekt over een komende tijd waarin Jezus als Koning zal regeren op aarde – het zogenaamde duizendjarig rijk. Dit wordt gekenmerkt door rechtvaardigheid, vrede en universele erkenning van Christus als Heer.

Wat deze tijdperken ons leren

In elk van deze tijdperken zien we een consistent patroon:

  1. God openbaart Zijn wil – Hij maakt duidelijk wat Hij van de mens verwacht.

  2. De mens krijgt verantwoordelijkheid – de mens moet antwoorden in geloof en gehoorzaamheid.

  3. De mens faalt – ondanks Gods goedheid en leiding schiet de mens tekort.

  4. God oordeelt – falen leidt tot oordeel en verlies van zegen.

  5. God biedt genade aan – telkens opnieuw toont God Zijn genade en bereidheid tot herstel.

Deze cycli zijn geen toeval, maar laten iets zien van Gods onderwijs aan de mens. Ze tonen aan dat de mens uit zichzelf niet in staat is om Gods standaard te halen, en dat hij afhankelijk is van Gods genade. Zoals Romeinen 3:23 zegt: "Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God."

Waarom deze tijdperken belangrijk zijn

Het inzicht in deze verschillende periodes helpt ons om de Bijbel beter te begrijpen. Zonder dit onderscheid raken we snel in verwarring: waarom mogen we vandaag wel varkensvlees eten, terwijl dat in Leviticus verboden werd? Waarom offeren we geen dieren meer? Waarom staat in Mattheüs 10:5-6 dat Jezus zijn discipelen alleen naar de verloren schapen van Israël stuurt, terwijl in Mattheüs 28:19-20 gezegd wordt dat ze naar alle volken moeten gaan?

Zonder onderscheid van tijdperken mengen we geboden die niet voor ons bedoeld zijn met aanwijzingen die juist wel op ons slaan. Dit kan leiden tot wetticisme of juist tot losbandigheid. Als we echter zien hoe God in elke tijdperk Zijn plan uitwerkt, begrijpen we ook beter hoe trouw, rechtvaardig en liefdevol Hij is. Hij is onveranderlijk in Zijn karakter (Maleachi 3:6), maar flexibel in Zijn aanpak – om de mens te bereiken en tot redding te brengen.

Vandaag: leven in de tijd van genade

Vandaag leven wij in een periode waarin Gods aanbod van verzoening en vergeving vrij beschikbaar is voor iedereen die gelooft in Jezus Christus. Dat betekent niet dat alles vrijblijvend is, maar dat onze redding niet gebaseerd is op prestaties, maar op genade. Dit vraagt om geloof, bekering en een leven dat gericht is op Hem (Titus 2:11-13).

Door de tijdperken te herkennen, zien we Gods grote lijn en plan voor de mensheid – een plan dat niet is mislukt, maar stap voor stap tot zijn vervulling komt. Elk hoofdstuk van die geschiedenis draagt bij aan het grote doel: alles onder Christus samenbrengen (Efeziërs 1:10).

Laat de Bijbel zien dat Gods aanpak door de tijd verandert?

Deze vraag raakt aan het hart van hoe we Gods plan door de eeuwen heen begrijpen. Wie de Bijbel zorgvuldig leest, merkt al snel dat God zich niet op elke bladzijde op dezelfde manier openbaart. Er is geen statische goddelijke relatie, maar juist een zich ontvouwend proces waarin God Zich stap voor stap laat kennen. Telkens als er een nieuw hoofdstuk begint, zien we hoe Hij Zich op een andere wijze met de mens verbindt, aangepast aan de omstandigheden, de mate van openbaring en de geestelijke toestand van de mens.

God opent steeds weer een nieuw hoofdstuk

De Bijbel toont een duidelijke structuur waarin God niet op identieke wijze met alle mensen in alle tijden omgaat. Dit is geen teken van willekeur, maar van goddelijke wijsheid en pedagogiek: God past Zijn handelen aan zonder ooit Zijn karakter of doelen te veranderen. Elk nieuw tijdperk begint met een specifieke openbaring waarin Hij nieuwe beloften, verantwoordelijkheden of opdrachten geeft, waaraan ook een passende manier van leven beantwoordt.

Een tijdperk is dus niet zomaar een fase in de geschiedenis, maar een door God gestuurde huishouding waarin Hij op een bijzondere wijze met mensen omgaat. Elk tijdperk kent:

  1. Een duidelijke openbaring van God – een moment waarop Hij spreekt of handelt op een manier die Zijn plan een nieuwe richting geeft.

  2. Specifieke verantwoordelijkheden voor de mens – afhankelijk van die openbaring moeten mensen op een bepaalde manier leven of reageren.

  3. De beproeving van de mens – hoe gaat de mens om met deze nieuwe opdracht?

  4. De uitkomst: falen of gehoorzaamheid – vaak blijkt dat de mens tekortschiet.

  5. Gods reactie – dit kan oordeel zijn, maar vaak ook genade, met de inleiding van een nieuwe fase.

Voorbeelden van zulke tijdperken in de Bijbel

1. Na de zondvloed: Noach
Na het oordeel over de oude wereld, begint God opnieuw met Noach. In Genesis 9 geeft Hij nieuwe richtlijnen: vlees mag gegeten worden (vs. 3), maar bloed blijft verboden (vs. 4), en het menselijke leven wordt met strengheid beschermd: wie bloed vergiet, diens bloed zal vergoten worden (vs. 6). Hier ontstaat een nieuwe orde in het samenleven, waarin rechtspraak en verantwoordelijkheid voor het leven een belangrijke rol spelen. Ook sluit God een nieuw verbond: nooit meer zal Hij de aarde door een vloed vernietigen (Genesis 9:11-13).

2. Abraham: Het verbond van geloof
In Genesis 12:1-3 roept God Abraham met de belofte van een land, een groot nageslacht en zegen voor alle volken. Hier ontstaat een nieuwe fase waarin persoonlijke relatie, geloof en belofte centraal staan. In Genesis 15:6 wordt gezegd: "En hij geloofde in de HEERE, en Die rekende hem dat tot gerechtigheid." In deze bedeling staat vertrouwen op Gods belofte centraal boven rituelen of wetten.

3. Mozes: De wet op Sinaï
Met de roeping van het volk Israël en de uittocht uit Egypte breekt een nieuwe tijd aan. In Exodus 20 geeft God Zijn wet, inclusief de tien geboden. God sluit een verbond met het volk waarin zegen volgt op gehoorzaamheid, en vloek op ongehoorzaamheid (Deuteronomium 28). In deze fase staat gehoorzaamheid aan geschreven regels centraal, niet als middel tot redding, maar als manier om binnen het verbond te blijven en Gods zegen te ervaren.

Deze opeenvolging toont dat Gods omgang met mensen zich ontwikkelt in fasen, waarbij Hij steeds aansluit op het moment, de ontvankelijkheid van de mens en de vooruitgang in Zijn plan. Daarbij blijft Gods wezen onveranderlijk: rechtvaardig, barmhartig en trouw.

Waarom dit belangrijk is

Als we deze verschillende tijdperken herkennen, voorkomen we dat we Bijbelteksten uit hun verband halen. We gaan de geboden en beloften beter begrijpen, omdat we zien in welke context ze gegeven zijn. We kunnen onderscheiden waarom God tegen Adam iets anders zegt dan tegen Abraham, Mozes of de apostel Paulus. Tegelijk zien we de eenheid: God is altijd bezig mensen tot Zich te trekken, op manieren die passen bij het moment in de geschiedenis. Zijn doel is verzoening, redding, herstel van wat gebroken is.

Vandaag
Vandaag leven wij in het tijdperk waarin God spreekt door Zijn Zoon (Hebreeën 1:1-2). De wet is vervuld in Christus (Mattheüs 5:17), en het evangelie is universeel: geloof in Jezus brengt vergeving van zonden, niet door offers of werken, maar uit genade (Efeziërs 2:8-9). Ook dit is een tijdperk met zijn eigen roeping en genade.

De erkenning van deze goddelijke fasering maakt de Bijbel niet ingewikkelder, maar juist rijker. Ze toont hoe geduldig, wijs en liefdevol God is: Hij werkt stap voor stap naar het herstel van alles onder het hoofdschap van Christus (Efeziërs 1:10).

Patronen van menselijk falen en genade

Een terugkerend patroon in de Bijbel is dat de mens keer op keer faalt in zijn verantwoordelijkheid tegenover God. In elk tijdperk, elk verbond en elke nieuwe kans zien we hoe de mens uiteindelijk tekortschiet. God geeft duidelijke richtlijnen, verbonden en beloften, maar telkens blijkt dat de mens niet in staat is deze roeping op eigen kracht vol te houden. Toch is dat niet het einde van het verhaal. Steeds weer zien we dat Gods genade het oordeel overstijgt. Zijn plannen gaan verder dan het falen van mensen. Hij gebruikt zelfs het falen als een moment van onderwijzing, beproeving en voorbereiding op iets groters.

Menselijk falen als rode draad

Vanaf het begin van de Bijbel zien we hoe de mens niet in staat is om aan Gods standaard te voldoen, zelfs niet na een frisse start of duidelijke openbaring. Dit falen is niet een uitzondering, maar een patroon:

  • Na Noach: God had de aarde gereinigd met de zondvloed, en Noach kreeg duidelijke richtlijnen (Genesis 9). Maar al snel zien we opnieuw hoe de mens in hoogmoed handelt. In Genesis 11 bouwen mensen de toren van Babel, niet om God te eren, maar om een naam voor zichzelf te maken. Ze willen de hemel bereiken op eigen kracht. Het gevolg is spraakverwarring en verspreiding: opnieuw oordeel vanwege ongehoorzaamheid.

  • Na Abraham: Hoewel Abraham in geloof gehoorzaamde, bleken zijn nakomelingen niet altijd trouw aan het verbond. In Exodus 32, nog geen veertig dagen nadat God Zijn verbond met Israël bevestigde op de berg Sinaï, maakt het volk een gouden kalf en buigt zich daarvoor neer. Dit is een pijnlijk snel verval, midden in een periode van directe openbaring. Mozes moet zelfs bemiddelen om Gods oordeel niet totaal te laten zijn.

  • Onder de Wet: Door heel het Oude Testament zien we Israël steeds opnieuw falen om Gods geboden te gehoorzamen. In de tijd van de Richteren leefde ieder “zoals goed was in eigen ogen” (Richteren 21:25). Tijdens de koninkrijken vielen ze steeds weer in afgoderij, en de profeten moesten herhaaldelijk oproepen tot bekering. Uiteindelijk kwam het oordeel in de vorm van ballingschap: eerst het noordelijke rijk (Assyrië), later Juda (Babylon).

Dit alles toont ons dat het falen van de mens structureel is. Niet omdat God Zijn eisen te hoog stelt, maar omdat de mens in zichzelf niet bij machte is om God trouw te blijven. Elk tijdperk bevestigt de noodzaak van genade. De wet en het oordeel maken zichtbaar wat al in het hart leeft: de mens heeft iets beters, iets diepers nodig — namelijk een nieuwe natuur.

Maar Gods genade blijft overwinnen

Het prachtige van Gods handelen is dat Hij niet stopt bij het oordeel. Waar wij zouden afwijzen en afsluiten, opent God juist een nieuwe deur. Na elk moment van verval komt Hij met een nieuwe uitweg, een nieuw verbond, een belofte van herstel. Zijn genade is geen bijzaak, maar het kloppende hart van Zijn plan.

  • Na de zondvloed spreekt God niet alleen oordeel uit, maar Hij sluit ook een verbond van stabiliteit en belofte: “Nooit meer zal al wat leeft door het water van een vloed uitgeroeid worden” (Genesis 9:11). Hij bevestigt dit met het teken van de regenboog. Ondanks het falen van de mens, toont God Zijn trouw aan de schepping.

  • Aan Abraham geeft God een eenzijdige belofte: "In u zullen alle geslachten van de aarde gezegend worden" (Genesis 12:3). Zelfs toen Abraham fouten maakte (zoals in Egypte of met Hagar), bleef Gods verbond krachtig. In Genesis 17 bevestigt God opnieuw dat Zijn verbond eeuwig is en niet afhankelijk van de volmaaktheid van mensen, maar van Zijn trouw.

  • Na Israëls falen onder de Wet zond God profeten met woorden van hoop en herstel: “Ik zal u een nieuw hart geven en een nieuwe geest in uw binnenste geven” (Ezechiël 36:26). Gods genade bereidt de weg voor een nieuw verbond, niet gebaseerd op stenen tafelen, maar op harten die vernieuwd zijn.

  • In Jezus Christus wordt Gods genade ten volle zichtbaar. De Hebreeënschrijver noemt Hem de middelaar van een beter verbond, gevestigd op betere beloften (Hebreeën 8:6). Door Zijn leven, dood en opstanding komt er een volkomen verzoening tot stand — niet tijdelijk, maar eeuwig. “Ik zal hun ongerechtigheden vergeven en aan hun zonden niet meer denken” (Hebreeën 8:12)

Falen is niet het einde – genade schrijft het laatste woord

Wat we in al deze tijdperken leren, is dat het falen van de mens nooit het laatste woord heeft. In Gods plan is oordeel niet het doel, maar een doorgang. Hij laat toe dat de mens faalt, juist om te laten zien dat redding alleen uit genade mogelijk is. Elk tijdperk bereidt de weg voor de volgende, en elk oordeel maakt duidelijk hoe noodzakelijk Gods genade is.

Uiteindelijk zien we dit het duidelijkst in het evangelie van Jezus Christus. Daar wordt niet langer gekeken naar afkomst, wet of werk, maar telt alleen het geloof in wat Hij volbracht heeft. In Hem zien we de genade die sterker is dan elk menselijk tekort.

Zoals Paulus schrijft:

“Maar waar de zonde is toegenomen, is de genade meer dan overvloedig geweest” (Romeinen 5:20).

Daarom kunnen we met zekerheid zeggen: Gods plan stopt nooit bij het falen van mensen. Het eindigt altijd in genade, herstel en hoop.

Waarom het begrijpen van Gods tijdperken onmisbaar is

De Bijbel is geen losstaande verzameling verhalen of morele lessen, maar een door God geïnspireerde openbaring die zich stapsgewijs ontvouwt door de tijd heen. Elk tijdperk – of ‘bedeling’ – laat ons iets unieks zien van Gods handelen met mensen. Het herkennen van deze verschillende tijdperken is van groot belang voor een juist begrip van de Schrift. Het opent ons oog voor de structuur van Gods plan, laat de samenhang van de Bijbel zien en helpt ons om Gods Woord niet te verwarren of verkeerd toe te passen.

Gods trouw én Zijn aanpassing aan de mens
In het herkennen van de tijdperken zien we een wonderlijke balans in Gods karakter: Hij verandert nooit in wezen of bedoeling, maar past Zijn manier van handelen aan op het geestelijk niveau van de mens, op het moment in de geschiedenis en op de voortgang van Zijn plan. Zo openbaart Hij Zich in de hof van Eden op een andere manier dan bij de Sinaï of op Golgotha. Hij spreekt tot Adam in onschuld, tot Israël onder de Wet, en tot de wereld vandaag in genade door Christus.

Als we dit niet onderscheiden, lopen we het gevaar om teksten te mengen die onder verschillende voorwaarden zijn gegeven. Bijvoorbeeld:

  • Als iemand vandaag letterlijk probeert te leven naar de wetten van Leviticus, zonder te begrijpen dat deze verbonden waren aan het oude verbond met Israël, dan ontstaat verwarring of zelfs wetticisme.

  • Als we de belofte van land en aardse zegen uit Genesis 12 zomaar toepassen op de gemeente vandaag, missen we de geestelijke zegen die in Christus gegeven is (Efeze 1:3).

  • Als we niet beseffen dat Jezus in de evangeliën vaak sprak binnen de context van het koninkrijk voor Israël (Matteüs 10:5-6), kunnen we Zijn woorden uit hun oorspronkelijke bedoeling halen.

Het onderscheiden van tijdperken helpt ons dus om de Bijbel zuiver en in haar context te lezen. We leren niet alleen wat God gezegd heeft, maar ook aan wie Hij het zei, wanneer, en waarom.

De rode draad: genade in elk tijdperk
Hoewel de voorwaarden per tijdperk kunnen verschillen, blijft de kern van Gods hart onveranderd: Hij zoekt de mens, roept hem terug tot Zichzelf en biedt altijd een weg tot herstel. Zelfs als mensen falen – en dat gebeurt in elk tijdperk – is Gods reactie niet enkel oordeel, maar juist ook genade, geduld en belofte.

Vanaf Adam tot aan Christus zien we deze constante liefdevolle beweging van God naar de mens toe:

  • In de hof van Eden: Na de zondeval komt God niet met directe vernietiging, maar met de belofte van een Verlosser (Genesis 3:15).

  • Na de zondvloed: God geeft Noach een nieuw begin, met duidelijke richtlijnen en het verbond van de regenboog als teken van Zijn blijvende trouw (Genesis 9).

  • Onder de Wet: Ondanks Israëls herhaaldelijke ongehoorzaamheid, stuurt God profeten om hen te roepen tot bekering en belooft Hij een nieuw verbond op harten geschreven (Jeremia 31:31-34).

  • In Jezus Christus: God Zelf komt in het vlees om het verloren te zoeken en te redden, en brengt door Zijn kruis een weg van vergeving die niet afhankelijk is van menselijke prestaties, maar van geloof.

Het tijdperk van genade – onze huidige roeping
Vandaag leven wij in een heel bijzonder tijdperk: de tijd van de genade, ook wel het tijdperk van het Lichaam van Christus genoemd. Paulus maakt in zijn brieven duidelijk dat deze periode gekenmerkt wordt door universele toegang tot God – voor Jood en heiden – op basis van geloof in Jezus Christus, zonder onderscheid, zonder offers, zonder Tempel, en buiten de Wet om (Romeinen 3:21-24; Galaten 3:26-28).

“God was in Christus de wereld met Zichzelf aan het verzoenen, door hun overtredingen hun niet toe te rekenen” (2 Korinthe 5:19).

“Uit genade bent u zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is de gave van God” (Efeze 2:8).

In deze tijd gaat het niet om uiterlijke rituelen, maar om een nieuwe geestelijke werkelijkheid: wij zijn deel van het Lichaam van Christus, geroepen om te wandelen in de kracht van de Heilige Geest. Dit vraagt van ons om te leven in afhankelijkheid, gehoorzaamheid aan het evangelie van genade, en een levensstijl die past bij onze roeping (Efeze 4:1).

Gevolgen voor ons Bijbellezen en geloofsleven
Als we begrijpen in welk tijdperk wij leven, kunnen we de Bijbel op de juiste manier toepassen:

  • We erkennen dat wij niet onder de Wet zijn, maar onder de genade (Romeinen 6:14).

  • We begrijpen waarom Paulus spreekt over geheimenissen (Efeze 3:1-9) die eerder niet geopenbaard waren: deze boodschap van een hemels Lichaam was nieuw.

  • We zien dat onze redding niet is gebaseerd op werken, offerdiensten of verbondsgetrouwheid, maar enkel op het volbrachte werk van Christus.

  • En bovenal worden we vrijgemaakt van verwarring en religieuze krampachtigheid, omdat we weten: God werkt ordelijk, met een doel, en met liefdevolle consistentie door de eeuwen heen.

Samenvattend
Het onderscheid tussen Gods tijdperken is geen academisch systeem, maar een sleutel om Gods Woord te verstaan en Zijn liefdevolle plan helder te zien. Het leert ons wie God is: trouw, geduldig, rechtvaardig én vol genade. En het toont ons wie wij zijn: afhankelijk, geroepen tot geloof, en levend in een tijdperk van ongekende genade.

Door dit te begrijpen, leren we niet alleen de Bijbel beter kennen – we leren ook Gods hart beter kennen.

Hoofdstuk 6: Reis door de tijd: Een inleiding tot Gods grote plan

De Bijbel vertelt één groot verhaal: het verhaal van God en de mensheid. Dit verhaal ontvouwt zich in verschillende tijdperken, waarin God stap voor stap Zijn plan openbaart. Elk tijdperk laat ons zien hoe God handelt, hoe de mens reageert, en hoe Gods reddingswerk steeds verder vorm krijgt. Door deze hoofdstukken te volgen, kunnen we beter begrijpen wie God is, wat Hij wil met de wereld, en welke plaats wij daarin innemen.

Vanaf het allereerste begin, toen Adam en Eva zonder zonde en schuld leefden in het paradijs, tot aan de toekomst waarin alles vernieuwd zal zijn in de nieuwe hemel en nieuwe aarde – deze reis toont de kern van Gods liefde en rechtvaardigheid. Het is een reis van hoop, strijd en verlossing, waarin God telkens opnieuw ingrijpt om Zijn schepping te herstellen.

In het begin leefden mensen in onschuld, dicht bij God, maar door zonde kwam er breuk en lijden. Toch verlost God niet zomaar een paar mensen, maar wil Hij de hele wereld terugbrengen in een rechtvaardige, liefdevolle relatie met Hem. Daarom werkt Hij in verschillende tijdperken, die we ook wel bedelingen noemen, waarin telkens nieuwe aspecten van Zijn plan zichtbaar worden. Deze bedelingen laten ons zien hoe God met mensen omgaat: van het schenken van vrijheid en verantwoordelijkheid, via het geven van wetten, tot het brengen van verlossing door Jezus Christus.

Tussen de tijdperken door zien we ook de voortdurende strijd van de mens: zijn neiging tot rebellie, zijn worsteling met zonde, maar ook het ongelooflijke geduld en de trouw van God. Het plan dat in de eerste dagen van de schepping begon, krijgt zo steeds meer gestalte en nadert zijn voltooing.

Uiteindelijk wijst alles vooruit naar een toekomst van vrede en rust, waarin God zelf bij de mensen woont, zonde en verdriet verdwenen zijn, en de schepping in volle harmonie leeft. Deze toekomst is het hoogtepunt van Gods plan: de nieuwe hemel en nieuwe aarde, waar de boom des levens staat en het eeuwige leven begint.

Door deze tijdperken te leren kennen, ontdekken we niet alleen de geschiedenis van de mensheid, maar ook de diepere betekenis van ons eigen leven. We zien hoe God ons roept om te vertrouwen, gehoorzaam te zijn en deel te nemen aan Zijn grote plan. Zo wordt onze eigen levensreis een voorbereiding op het eeuwige leven bij God.

Jesaja zegt het treffend:
“Want Mijn gedachten zijn niet jullie gedachten, en jullie wegen zijn niet Mijn wegen, spreekt de HEER. Want zoals de hemel hoger is dan de aarde, zo zijn ook Mijn wegen hoger dan jullie wegen en Mijn gedachten dan jullie gedachten.” (Jesaja 55:8-9)

Met deze woorden worden we uitgenodigd om niet alleen te kijken naar wat wij zien, maar ons te openen voor Gods grotere plan en Zijn liefdevolle leiding door de geschiedenis heen.

1. De periode van de onschuld – Het begin van alles

Gods schepping in volmaakte harmonie
In het allereerste hoofdstuk van de menselijke geschiedenis lezen we hoe God de wereld schiep in volmaaktheid. Alles wat Hij maakte was “zeer goed” (Genesis 1:31). Binnen deze volmaakte schepping plaatste Hij de mens als kroon op Zijn werk – geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis (Genesis 1:26-27). Adam en Eva leefden in een staat van volkomen onschuld. Ze kenden geen zonde, geen schaamte, geen dood. Ze genoten van open gemeenschap met God, wandelend met Hem in de hof in de avondkoelte (Genesis 3:8). Hun bestaan was eenvoudig, puur en vol vrede – een weerspiegeling van de oorspronkelijke bedoeling van God met de mensheid.

Een vrijheid met grenzen
Toch was deze toestand van onschuld niet zonder verantwoordelijkheid. God gaf Adam en Eva een opdracht: “Wees vruchtbaar, word talrijk, vervul de aarde en onderwerp haar” (Genesis 1:28). Daarnaast stelde Hij één duidelijke grens: “Van alle bomen in de hof mag je vrij eten, maar van de boom van de kennis van goed en kwaad, daarvan mag je niet eten, want op de dag dat je daarvan eet, zul je zeker sterven” (Genesis 2:16-17). Deze gebod was niet willekeurig, maar bedoeld als test van liefde, vertrouwen en gehoorzaamheid. God gaf hen geen zware last of religieus systeem, maar een eenvoudige regel die hun vrije wil en hun verhouding tot hun Schepper zou toetsen.

De bedoeling van de proef
De boom van kennis van goed en kwaad was het middel waardoor de mens de kans kreeg om bewust voor God te kiezen. In hun onschuld kenden Adam en Eva goed en kwaad nog niet zoals wij dat nu kennen – ze leefden in een staat van kinderlijke zuiverheid, zonder morele ervaring van rebellie. Door gehoorzaamheid zouden ze leven in voortdurende gemeenschap met God. Door ongehoorzaamheid zouden ze de dood, breuk en oordeel ondergaan.

Deze situatie onderstreept een belangrijk principe dat in alle tijdperken terugkomt: vrijheid is niet de afwezigheid van regels, maar het juiste gebruik van verantwoordelijkheid onder Gods gezag. Ware vrijheid bestaat in het gehoorzamen van de Schepper, niet in onafhankelijkheid van Hem.

De zondeval: het kantelpunt van de geschiedenis
De bekende tragedie volgt al snel in Genesis 3. De slang, listig en leugenachtig, zaait twijfel over Gods goedheid en betrouwbaarheid. Eva wordt misleid, Adam volgt haar in bewust ongehoorzaam handelen. Daarmee breekt de mens door de God-gegeven grens heen, in een poging om zelfstandig te bepalen wat goed en kwaad is. Het resultaat is onmiddellijk en vernietigend:

  • Hun ogen gaan open, maar in plaats van wijsheid ervaren ze schaamte (Genesis 3:7).

  • De gemeenschap met God wordt verstoord – ze verbergen zich voor Zijn aangezicht (Genesis 3:8).

  • De harmonie tussen mens en schepping wordt verbroken – er komt vijandschap, zwoegen, pijn en uiteindelijk de dood (Genesis 3:16-19).

  • Adam en Eva worden uit de hof verdreven (Genesis 3:23-24), afgesneden van de boom des levens.

Gevolgen voor de mensheid
Deze ene daad van ongehoorzaamheid bracht een vloek over de hele schepping (Romeinen 5:12; 8:20-22). De toestand van onschuld werd vervangen door een toestand van verlorenheid. Vanaf dit moment leeft de mens met een zondige natuur en is de dood een universele realiteit. Wat begon in glorie, eindigt in scheiding. Toch is het niet het einde.

Genade na het oordeel
In dezelfde hoofdstuk waarin het oordeel wordt uitgesproken, klinkt ook de eerste profetie van hoop – het ‘proto-evangelie’. God belooft dat het zaad van de vrouw de kop van de slang zal vermorzelen (Genesis 3:15). Deze belofte wijst vooruit naar Jezus Christus, die uiteindelijk de macht van zonde en dood zal breken. God maakt ook kleding voor Adam en Eva van dierenvellen (Genesis 3:21) – een vroege aanwijzing dat verzoening bloed zal kosten, een thema dat zich door heel de Bijbel heen zal ontvouwen.

Wat deze bedeling ons leert
De bedeling van onschuld laat een aantal diepe waarheden zien:

  1. De mens is geschapen met verantwoordelijkheid, zelfs in een toestand van onschuld. Vrijheid vraagt gehoorzaamheid aan God.

  2. Zonde komt voort uit ongeloof in Gods goedheid. De wortel van de zonde is de gedachte dat God iets goeds zou achterhouden.

  3. Oordeel is onvermijdelijk bij ongehoorzaamheid, maar zelfs dan blijft God genadig en belooft Hij herstel.

  4. Onschuld is niet genoeg – wat nodig is, is een hart dat kiest voor God. En dat zal, zoals later blijkt, alleen mogelijk zijn door wedergeboorte.

Toepassing voor vandaag
Ook al leven wij niet meer in de hof van Eden, de les van dit tijdperk blijft actueel. Veel mensen zoeken naar een soort natuurlijke onschuld of innerlijke goedheid als basis voor hun relatie met God. Maar de realiteit is: wij zijn gevallen wezens. Het probleem van de mens is niet onwetendheid, maar ongehoorzaamheid. De enige weg terug naar gemeenschap met God is door het offer van Christus, het beloofde Zaad dat gekomen is om de gevolgen van de zondeval ongedaan te maken.

2. De periode van het Geweten – Leven met kennis van goed en kwaad

Van onschuld naar verantwoordelijkheid

Na de zondeval van Adam en Eva eindigde de bedeling van onschuld. De directe en onbelemmerde gemeenschap met God was verbroken, en de mens leefde niet langer in een paradijselijke harmonie. Maar hoewel God de mens uit de hof verdreef, liet Hij hem niet zonder richting of hoop achter. In plaats van een nieuwe externe wet, schonk God iets wat diep persoonlijk is: het geweten – een innerlijk besef van goed en kwaad, ingeprent in het hart van elk mens (vgl. Romeinen 2:14-15).

Dit geweten werd gegeven als een moreel kompas, een innerlijke spiegel die reageert op daden en intenties. Het was een genadegift van God in een gebroken wereld – een middel waardoor de mens zichzelf kon toetsen aan het besef van wat juist is. Daarmee begon een nieuwe fase in Gods handelen: leven onder het geweten.

Een eerste glimp van verlossing

Gods handelen in deze fase laat zien dat oordeel nooit het laatste woord heeft. Hoewel Adam en Eva ongehoorzaam waren, kleedde God hen met dierenvellen (Genesis 3:21). Deze daad is veelzeggend: er sterft een dier om de naaktheid van de mens te bedekken. Hiermee tekent God een vroeg typebeeld van het toekomstige offer van Christus – de rechtvaardige Die zal sterven voor de onrechtvaardigen (1 Petrus 3:18). Bedekking van zonde door het bloed is een thema dat vanaf hier steeds terugkomt in Gods plan.

Het falen van het geweten zichtbaar in de eerste generatie

Het eerste bewijs van het onvermogen van het geweten om het hart te veranderen, zien we al in het volgende hoofdstuk. Kaïn en Abel brengen beiden offers aan God (Genesis 4). God accepteert Abels offer, niet dat van Kaïn. In plaats van tot inkeer te komen, kiest Kaïn voor jaloezie en geweld – hij doodt zijn broer. Deze daad laat zien dat het geweten wel kan waarschuwen, maar niet kan vernieuwen. De zondige natuur die Adam en Eva op hun nageslacht hebben overgedragen, is krachtiger dan het innerlijke morele besef. Het kwaad komt van binnenuit (vgl. Markus 7:21-23).

Toch spreekt God opnieuw. Hij vraagt Kaïn rekenschap en zegt: “Als je het goede doet, zul je dan niet aangenomen worden?” (Genesis 4:7). God wijst op de mogelijkheid van verantwoorde keuzes, maar Kaïn wijst het af. Zijn weg wordt een illustratie van het misbruik van vrijheid en het negeren van het geweten.

Morele achteruitgang en sociale chaos

De lijn van Kaïn zet zich voort in zijn nageslacht, dat wordt gekenmerkt door menselijke vooruitgang – stedenbouw, muziek, metaalbewerking – maar tegelijk door toenemende verdorvenheid. Lamech, een van Kaïns afstammelingen, beroemt zich openlijk op geweld en wraak (Genesis 4:23-24). De cultuur ontwikkelt zich technologisch, maar moreel en geestelijk zakt ze weg in duisternis. Het laat zien dat vooruitgang zonder God leidt tot moreel verval.

Tegelijk bouwt God een andere lijn op via Seth, de ‘vervangende’ zoon van Adam en Eva (Genesis 4:25). Deze lijn bevat mannen als Henoch, die met God wandelde (Genesis 5:24), en Noach, die rechtvaardig was in zijn geslacht (Genesis 6:9). Deze mensen tonen dat gehoorzaamheid aan het geweten en wandelen met God mogelijk is – maar uitzonderlijk blijft.

De climax van het kwaad: het oordeel van de zondvloed

Naarmate de generaties verstrijken, neemt de verdorvenheid op aarde hand over hand toe. In Genesis 6 lezen we dat “de slechtheid van de mens op de aarde groot was, en al de gedachten van zijn hart te allen tijde alleen maar slecht waren” (Genesis 6:5). Hierin zien we de diepste les van dit tijdperk: het geweten maakt de mens verantwoordelijk, maar het geeft hem niet de kracht om zich van binnenuit te vernieuwen. De innerlijke kennis van goed en kwaad is niet voldoende om het hart van de mens te transformeren.

Gods oordeel wordt onvermijdelijk: Hij kondigt aan dat Hij de mensheid zal wegvagen door een zondvloed. Toch is er weer genade. Noach vindt genade in de ogen van de HEERE (Genesis 6:8). Hij wordt geroepen om een ark te bouwen, een weg van redding temidden van het oordeel. Dit maakt duidelijk dat God nooit oordeelt zonder tegelijk ook een uitweg te bieden.

Geestelijke lessen uit deze periode

  1. Het geweten is een gave, maar geen redding
    God gaf het geweten als een morele gids, maar het is geen volmaakte vervanger voor directe openbaring of een vernieuwd hart. De zonde zit dieper dan het bewustzijn – ze leeft in het hart, de wil, de verlangens. Daarom zien we vanaf het begin al dat mensen ondanks hun geweten kiezen voor kwaad.

  2. Verantwoordelijkheid blijft, ook zonder externe wet
    De mens had geen Mozaische Wet of geschreven geboden, maar was wél rekenschap verschuldigd aan God. Kaïn wordt verantwoordelijk gehouden. De generatie voor de zondvloed wordt verantwoordelijk gehouden. Dat onderstreept een kernpunt: God oordeelt altijd op basis van wat mensen wel wisten, niet op basis van wat ze niet wisten (vgl. Romeinen 1:20-21).

  3. Gods oordeel is rechtvaardig, maar Zijn genade blijft
    Zelfs in de zondvloed, een wereldwijd oordeel, blijft er hoop. In Noach werkt God verder aan Zijn plan van herstel. Het oordeel zuivert de aarde, maar het doel is altijd vernieuwing, niet vernietiging.

Toepassing voor vandaag

Wij leven niet meer onder het geweten als enige richtlijn, maar de lessen van deze periode zijn nog steeds van toepassing. Veel mensen leven alsof hun geweten genoeg is – “als ik maar een goed mens ben”. Maar de Bijbel laat zien dat het geweten ons schuldig stelt, niet redt. Alleen door wedergeboorte en de inwoning van de Heilige Geest kan het hart vernieuwd worden.

Bovendien roept deze periode ons op om waakzaam te zijn: als het geweten langdurig genegeerd wordt, raakt het afgestompt (1 Timoteüs 4:2). God roept ons niet alleen tot moreel besef, maar tot bekering en geloof in het evangelie van Jezus Christus.

3. De periode van de heerschappij – De verantwoordelijkheid om recht en orde te bewaren

Een nieuw begin na het oordeel

Na de wereldwijde oordeelsvloed die het gewetenstijdperk beëindigde, begint God opnieuw met de mensheid via Noach en zijn familie. De aarde is letterlijk gezuiverd van moreel verval, en wat volgt is een nieuwe fase in Gods handelen. Niet langer slechts geleid door het innerlijke geweten, krijgt de mens nu een aangestelde verantwoordelijkheid: het handhaven van recht en het beschermen van het leven.

God bevestigt deze verantwoordelijkheid met duidelijke woorden: “Wie mensenbloed vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden; want naar het beeld van God heeft Hij de mens gemaakt” (Genesis 9:6). Daarmee introduceert God een principe dat essentieel is voor elke samenleving: gezag om rechtvaardig te oordelen en kwaad te beteugelen.

De instelling van menselijke overheid

Voor het eerst in de geschiedenis krijgt de mens de goddelijke opdracht om autoriteit uit te oefenen over anderen. Dit is het begin van menselijke overheid. In tegenstelling tot eerdere tijdperken, waarin God zelf direct sprak of via het geweten leidde, wordt hier een collectieve, maatschappelijke structuur geboren waarin mensen elkaar verantwoordelijk houden.

Deze overgang is belangrijk, want het leert dat God niet tegen overheid of rechtssysteem is, maar het juist instelt als een middel tegen chaos. Het geweld vóór de zondvloed (Genesis 6:11-13) had laten zien wat er gebeurt als mensen zonder gezag en grenzen leven. Nu moet orde hersteld worden – niet alleen moreel, maar ook maatschappelijk.

De basis van deze nieuwe orde is het besef dat elk mens waardevol is. Waarom? Omdat hij is geschapen naar Gods beeld. Dit beeld, hoewel beschadigd door de zondeval, draagt nog steeds een unieke waardigheid die bescherming verdient. God stelt dan ook strenge grenzen aan geweld en moord. Het doden van een mens is niet zomaar een daad tegen een ander, het is een aanval op het beeld van God zelf.

Zegen, belofte en falen van Noach

Samen met deze opdracht ontvangt Noach ook zegen en belofte. God zegt: “Wees vruchtbaar, word talrijk en vervul de aarde” (Genesis 9:1). Dit herhaalt de oorspronkelijke opdracht aan Adam, en bevestigt dat Gods plan met de mensheid doorgaat. Bovendien sluit God een verbond met Noach – inclusief de dieren en de aarde – dat Hij nooit meer een vloed zal zenden om alles te vernietigen (Genesis 9:11-17). De regenboog is het zichtbare teken van dit verbond: een herinnering aan Gods trouw ondanks het falen van de mens.

Toch blijft ook in dit vernieuwde begin de gebrokenheid van de mens zichtbaar. Noach – de man die als rechtvaardige werd omschreven (Genesis 6:9) – plant een wijngaard, drinkt te veel wijn, en wordt naakt en kwetsbaar gevonden door zijn zoon Cham (Genesis 9:20-25). Deze gebeurtenis laat zien: zelfs de beste mensen blijven vatbaar voor zwakte. Zelfs een ‘nieuwe start’ verandert niet de diepgewortelde zondigheid van de menselijke natuur. De verantwoordelijkheid om te regeren en te beschermen komt dus met grote risico’s – zonder zelfbeheersing en afhankelijkheid van God leidt gezag makkelijk tot misbruik of schaamte.

De toren van Babel – menselijke eenheid zonder God

De climax van dit tijdperk komt in Genesis 11 met het verhaal van de toren van Babel. In plaats van de aarde te vullen zoals God had bevolen, kiest de mens om samen te blijven en een monument voor zichzelf te bouwen. “Laten wij voor onszelf een naam maken” (Genesis 11:4) is de drijvende motivatie – hoogmoed, onafhankelijkheid, rebellie tegen Gods opdracht.

De toren symboliseert meer dan architectuur: het is de uitdrukking van menselijke autonomie, een samenleving die haar eenheid gebruikt om zich van God los te maken. Ironisch genoeg is het niet hun zonde die hen uit elkaar drijft, maar Gods ingrijpen in hun eenheid zonder Hem. Door de spraakverwarring zorgt God ervoor dat ze verspreid worden over de aarde – precies zoals Hij van het begin had bedoeld.

Dit ingrijpen is zowel oordeel als bescherming. Het voorkomt dat de mens zichzelf volledig ruïneert door collectieve hoogmoed. De verdeeldheid van talen is dus geen wraak, maar een genadevol middel van God om de mens terug te brengen tot afhankelijkheid.

Geestelijke lessen uit het tijdperk van heerschappij

  1. Gezag komt van God, maar moet verantwoord worden uitgeoefend
    God stelt menselijke overheid in, maar het is altijd gezag onder God. Wanneer leiders hun positie misbruiken of mensen zichzelf centraal stellen (zoals in Babel), zal God ingrijpen. Paulus bevestigt later in Romeinen 13 dat overheid een dienares van God is om het kwaad te straffen en het goede te beschermen.

  2. De menselijke natuur is na de zondvloed niet veranderd
    Zelfs met nieuwe kansen, beloften en structuren blijft de mens worstelen met dezelfde zonden: trots, geweld, schaamte en rebellie. Dit tijdperk onderstreept dat structuur alleen het probleem van het hart niet oplost.

  3. God is geduldig, maar rechtvaardig
    God begint opnieuw, maakt beloften, zegent de mens en stelt regels in, maar treedt ook op wanneer mensen zich tegen Hem keren. Zijn plan gaat verder, maar nooit zonder heiligheid.

  4. Eenheid zonder God is gevaarlijk
    De toren van Babel laat zien dat menselijke samenwerking zonder goddelijke onderwerping tot grote problemen leidt. Vandaag de dag zien we dezelfde neiging in seculiere globalisering of ideologieën die God buitensluiten. De les blijft: échte eenheid kan alleen bestaan in onderwerping aan Gods wil.

Toepassing voor ons vandaag

Hoewel wij nu leven in het tijdperk van genade, blijft het principe van overheid actueel. De Bijbel leert dat gezag van God komt en gerespecteerd moet worden (1 Petrus 2:13-14), zolang het niet ingaat tegen Gods Woord. We mogen overheid en rechtssystemen zien als een instrument van God om orde te bewaren. Tegelijk blijven we alert: geen enkel menselijk systeem is volmaakt, en uiteindelijk is onze hoogste gehoorzaamheid aan God (Handelingen 5:29).

4. De Periode van de belofte – Gods roeping van Abraham

Een nieuw begin met een man en een belofte

Na de verspreiding van de mensheid bij Babel en het toenemende morele verval begint God opnieuw—maar dit keer niet met de hele wereld tegelijk, maar met één man: Abraham (toen nog Abram). Hierin zien we een verschuiving in Gods aanpak: Hij kiest niet langer een algemene mensheid, maar richt Zich op een specifiek volk, geboren uit een specifieke belofte.

God roept Abram uit Ur der Chaldeeën, een heidense omgeving vol afgoderij (Jozua 24:2), en zegt:
“Ga uit uw land, uit uw familiekring en uit het huis van uw vader, naar het land dat Ik u wijzen zal” (Genesis 12:1).
Met deze roeping komt een verbazingwekkende belofte, die alles zou veranderen:

  • Een groot nageslacht (Genesis 12:2)

  • Een land als erfdeel (Genesis 12:7)

  • En zegen voor alle volken van de aarde (Genesis 12:3)

Deze belofte vormt een hoeksteen in Gods plan, niet alleen voor Israël, maar uiteindelijk voor de hele mensheid. Paulus noemt dit later het evangelie dat van tevoren aan Abraham verkondigd werd (Galaten 3:8).

Het verbond met Abraham – onvoorwaardelijk en blijvend

God bevestigt Zijn belofte aan Abraham met een formeel verbond (Genesis 15), waarbij God Zelf als enige partij tussen de stukken dieren doorgaat—aangevend dat dit verbond éénzijdig gedragen wordt door God. Het nageslacht van Abraham zal talrijk zijn als de sterren aan de hemel (Genesis 15:5), en het land van Kanaän zal hen toebehoren.

In Genesis 17 openbaart God Zich als El Shaddai, de Almachtige, en stelt Hij de besnijdenis in als het uiterlijke teken van dit verbond. Dit laat zien dat Gods verbond zowel spirituele als lichamelijke dimensies heeft: het raakt zowel de identiteit als het gedrag van het volk dat uit Abraham zal voortkomen.

De belofte is bovendien eeuwig en onherroepelijk. God verbindt Zijn eigen Naam aan deze belofte, en die betrouwbaarheid vormt de basis voor het hele verdere Bijbelse verhaal.

Menselijke zwakte binnen een goddelijk plan

Toch zien we ook in Abraham – net als in de voorgaande tijdperken – dat de mens faalt, zelfs wanneer hij geroepen is. Abraham gelooft Gods belofte (Genesis 15:6) – en dit wordt hem tot gerechtigheid gerekend – maar hij worstelt met het toepassen van dat geloof in het dagelijks leven.

Enkele voorbeelden:

  • In Genesis 12:10-20 vlucht hij naar Egypte vanwege hongersnood en liegt over Sara, zijn vrouw.

  • In Genesis 16 probeert hij Gods belofte zelf te vervullen door met Hagar een kind te verwekken, wat leidt tot de geboorte van Ismaël – met vergaande gevolgen tot op heden.

Toch blijft God trouw. Hij verwerpt Abraham niet, maar bevestigt Zijn belofte opnieuw, zelfs als Abraham al oud is en het menselijk gezien onmogelijk lijkt. Hierin zien we een belangrijke geestelijke les: de vervulling van Gods plan hangt niet af van menselijke perfectie, maar van goddelijke trouw en genade.

Isaak, Jakob en het groeiende nageslacht

De belofte aan Abraham wordt later doorgegeven aan Isaak (Genesis 26:3-5) en vervolgens aan Jakob (Genesis 28:13-15). Ondanks hun persoonlijke gebreken en familieruzies zien we dat Gods belofte standhoudt. Jakob wordt zelfs hernoemd tot Israël, de stamvader van het volk dat uiteindelijk uit Egypte zal uittrekken.

Deze generaties laten een groeiend bewustzijn van roeping zien, maar ook een groeiende spanning: ze zijn nog steeds vreemdelingen in het beloofde land, vaak omgeven door vijandige volken, afhankelijk van Gods leiding.

Van belofte naar slavernij – Gods plan lijkt stil te staan… maar is actief

Het tijdperk van de belofte eindigt ogenschijnlijk in een tragedie: het nageslacht van Abraham belandt in slavernij in Egypte (Exodus 1). Wat begon als hoop en groei (onder Jozef) keert om in onderdrukking en lijden. Toch is dit geen bewijs van Gods afwezigheid – integendeel. God had dit al aangekondigd aan Abraham (Genesis 15:13-14):
“Weet voorzeker dat uw nageslacht vreemdeling zal zijn in een land dat niet van hen is… maar daarna zal Ik hen oordelen en zij zullen uittrekken met grote rijkdom.”

Deze fase van slavernij is dus niet het falen van de belofte, maar een voorbereiding op een nog grotere vervulling: de uittocht uit Egypte, het ontstaan van een volk, en de openbaring van de Wet via Mozes – het volgende tijdperk.

Geestelijke lessen uit het tijdperk van de belofte

  1. Gods plan begint met roeping en vertrouwen
    Abraham was geen volmaakt mens, maar hij gehoorzaamde Gods stem en ging op weg. Dit leert ons dat God werkt met mensen die bereid zijn te vertrouwen, ondanks onzekerheid.

  2. De belofte is krachtiger dan falen
    God bleef trouw, zelfs toen Abraham loog, faalde of twijfelde. Dat is de rode draad in heel de Bijbel: genade gaat voorop, en belofte houdt stand ondanks menselijke zwakte.

  3. Zegen is bedoeld om doorgegeven te worden
    De belofte aan Abraham was niet alleen voor hemzelf, maar “opdat in u alle geslachten van de aarde gezegend zouden worden” (Genesis 12:3). Gods plan is altijd inclusief, universeel, en gericht op herstel voor alle mensen.

  4. Voorbereiding op grotere vervulling
    Wat in Abraham klein begint, groeit uit tot een volk, een koninkrijk en uiteindelijk tot Christus Zelf (Galaten 3:16). Elk stadium van de belofte bereidt voor op iets groters dat nog komt.

Toepassing voor ons vandaag
Het tijdperk van de belofte herinnert ons eraan dat God werkt door geloof, niet door verdienste (Romeinen 4:13). Net als Abraham worden ook wij geroepen om op Gods Woord te vertrouwen, zelfs als vervulling uitblijft. Zijn beloften zijn zeker, ook als de omstandigheden onzeker lijken. Tegelijk mogen we weten: wie in Christus is, is erfgenaam van dezelfde zegen (Galaten 3:29). God is trouw, ook als wij tekortschieten – dat geeft rust én moed om te blijven wandelen in geloof.

5. De periode van de Wet - God openbaart Zijn heiligheid en stelt een verbond op

5. Wet – God openbaart Zijn heiligheid en stelt een verbond op

Na de wonderlijke uittocht uit Egypte leidt God het volk Israël naar de Sinaï, waar Hij hen tot stilstand brengt en iets nieuws begint: een nationaal verbond gebaseerd op Zijn wet. God spreekt, verschijnt in vuur en rook, en stelt Zichzelf niet slechts voor als de Bevrijder, maar als de Wetgever. “U hebt zelf gezien wat Ik met de Egyptenaren gedaan heb… nu dan, als u nauwgezet naar Mijn stem luistert… zult u voor Mij een kostbaar bezit zijn boven alle volken” (Exodus 19:4–5).

Gods bedoeling met Israël is diep en prachtig: het volk moet een afspiegeling zijn van Zijn heiligheid, een “koninkrijk van priesters” (Exodus 19:6), dat Hem vertegenwoordigt op aarde. Daarvoor geeft Hij hen niet alleen richtlijnen, maar een volledig levenssysteem. De wet omvat meer dan zedelijke geboden; het is een totaalpakket: moreel, civiel en ceremonieel.

De morele wet (zoals de Tien Geboden) legt Gods norm vast voor recht en liefde: geen afgoden, eerbied voor ouders, geen moord, geen overspel, geen leugen. De burgerlijke wetten regelen het leven als gemeenschap: omgang met bezit, schuld, vreemdelingen, en sociale gerechtigheid. De ceremoniële wetten voorzien in offerdiensten, reinigingsvoorschriften en het priesterschap – die alles wijzen naar verzoening met God en het belang van zuiverheid.

Het hart van de wet: Gods karakter geopenbaard

De wet laat in elk detail iets zien van Wie God is: heilig, rechtvaardig, zorgzaam, ordelijk. De nadruk op rechtvaardigheid en reinheid is geen last, maar een weerspiegeling van Zijn natuur. “Wees heilig, want Ik ben heilig” (Leviticus 11:44). Wie deze wet houdt, leeft in harmonie met God en zijn naaste.

Maar daarin ligt juist de confrontatie: hoe kan een zondig volk ooit werkelijk in overeenstemming leven met zo'n heilig God? Israël bevestigt aanvankelijk vol overtuiging: “Alles wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen” (Exodus 24:7), maar faalt al snel dramatisch.

De tragiek van het gouden kalf

Nog voordat de stenen tafelen goed en wel zijn ontvangen, keert het volk zich tot een zelfgemaakt beeld – het gouden kalf (Exodus 32). Het is een scherp contrast: terwijl God Zijn verbond aan het bevestigen is, begaat Israël geestelijk overspel. Mozes smeekt God om genade en vernietigt de eerste tafelen. God vernieuwt het verbond, maar de kwetsbaarheid ervan is pijnlijk zichtbaar.

Vanaf dat moment blijft het patroon zich herhalen: wetgeving – overtreding – oordeel – genade – herhaling. De hele geschiedenis van Israël, van de woestijn tot het beloofde land, van de richteren tot de koningen, laat zien dat de wet op zichzelf heilig is, maar dat de mens onmachtig is om haar volmaakt te houden.

De offers en de tabernakel zijn tijdelijke voorzieningen om het volk in Gods nabijheid te houden, maar geen blijvende oplossing. De profeten waarschuwen keer op keer voor het breken van het verbond, totdat het oordeel in de vorm van ballingschap werkelijkheid wordt (2 Koningen 17:7–20; 2 Kronieken 36:15–21).

Vooruitwijzing naar iets beters

Toch blijft de wet niet zonder hoop. Ze wijst niet alleen terug naar Gods heiligheid, maar vooruit naar iets groters. De profeten spreken over een nieuwe tijd waarin God Zelf de harten zal vernieuwen. Jeremia profeteert: “Ik zal Mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven” (Jeremia 31:33).

Ezechiël voegt eraan toe: “Ik zal Mijn Geest in uw binnenste geven” (Ezechiël 36:27). De wet legt zo de basis voor het besef van nood: de mens kan God niet op eigen kracht dienen. Daarom komt er een Vervuller – Jezus Christus – Die niet alleen de wet houdt, maar haar betekenis vervult en overstijgt (Mattheüs 5:17).

In Hem wordt duidelijk wat de wet altijd al liet zien: Gods norm is rechtvaardigheid, maar Zijn doel is verlossing. Christus draagt het oordeel van de wet aan het kruis (Galaten 3:13), zodat allen die geloven niet langer onder de vloek van de wet leven, maar in de vrijheid van genade.

Toepassing voor ons vandaag

De wet is heilig en goed – maar ze redt niet. Ze openbaart onze nood en wijst ons naar Christus (Galaten 3:24). Vandaag leven we niet meer onder het juk van de wet, maar onder de leiding van de Geest (Romeinen 6:14; Galaten 5:18). Toch leren we uit de wet nog steeds wat God liefheeft en wat Hij haat. Zijn karakter verandert niet. Onze roeping is niet wettisch, maar geestelijk: leven uit genade, gehoorzaam in liefde, en heilig in onze wandel – door de kracht van Christus in ons.

6. De periode van de Genade – God openbaart het geheimenis van het Lichaam van Christus

6. Genade
Met de komst van Jezus Christus begint een nieuw tijdperk dat in alles het hart van Gods reddingsplan laat zien: genade voor zondaren, uit geloof, zonder werken van de wet. Waar eerdere tijdperken steeds faalden onder menselijke verantwoordelijkheid, openbaart dit tijdperk het antwoord van God in volheid. Het draait niet om wat de mens kan brengen, maar om wat God in Christus heeft volbracht.

De wet vervuld, de toegang geopend
Jezus zegt zelf: “Ik ben niet gekomen om de wet of de profeten af te schaffen, maar om die te vervullen” (Matteüs 5:17). Zijn leven volmaakte wat niemand vóór Hem kon doen: een leven in volledige gehoorzaamheid aan de wet. Maar méér nog: Zijn dood was een verzoenend offer voor alle zonde (Hebreeën 10:10-14). Het voorhangsel scheurt van boven naar beneden (Matteüs 27:51), als teken dat de toegang tot God nu openstaat voor iedereen die gelooft.

De wet wordt niet vernietigd, maar overstegen – niet langer als systeem van regels op stenen tafelen, maar als leven door de Geest in het hart van de gelovige (2 Korintiërs 3:3-6). Dit luidt een geheel nieuwe manier van leven in: niet onder tuchtmeesters (Galaten 3:24-25), maar als kinderen van God.

De geboorte van de Gemeente
In Handelingen 2 begint de vervulling van Jezus’ belofte: de Heilige Geest komt. Met Pinksteren wordt een nieuw volk gevormd, bestaand uit Jood én heiden, dat door geloof in Christus tot één lichaam wordt gedoopt (1 Korintiërs 12:13). Dit markeert het begin van de gemeente, het Lichaam van Christus.

De eerste hoofdstukken van Handelingen zijn nog sterk geworteld in het Joodse kader. Pas later, na de roeping van Paulus en de openbaring van het geheimenis (Efeze 3:1-10), wordt duidelijk dat Gods plan verder gaat dan Israël: het omvat de heidenen, volledig, op gelijke voet. Niet langer is het volk Israël de exclusieve drager van Gods openbaring – de Gemeente, een hemels lichaam, wordt de nieuwe uitdrukking van Gods aanwezigheid op aarde.

Het geheimenis onthuld
De diepste rijkdom van deze bedeling vinden we in de zogenoemde 'late brieven' van Paulus: Efeze, Filippensen, Kolossenzen, 1 en 2 Timotheüs en Titus. Hier openbaart God via Paulus wat voorheen verborgen was: dat er één Lichaam is, één Geest, één hoop, en dat Christus het Hoofd is van een hemels volk (Efeze 1:22-23; 4:4-6). Deze boodschap was een ‘geheimenis’, niet bekendgemaakt aan eerdere generaties, maar nu geopenbaard aan Paulus (Efeze 3:3-5).

Het onderscheid tussen Israël en de heidenen wordt opgeheven (Efeze 2:11-18), niet doordat Israël zijn identiteit verliest, maar omdat er een nieuw organisme wordt gevormd dat niet op nationaliteit of ritueel berust, maar op genade. Gods zegen is nu geestelijk van aard: "Gezegend met alle geestelijke zegen in de hemelse gewesten in Christus" (Efeze 1:3).

Leven in genade, niet onder de wet
De genade die ons in Christus wordt aangeboden, is geen vrijblijvende houding van God tegenover zonde. Integendeel: genade leert ons juist om de zonde te verwerpen en godvruchtig te leven (Titus 2:11-12). De heiliging van het leven komt niet door externe regels, maar door de inwoning van de Heilige Geest (Romeinen 8:1-4). Toch blijft het een strijd – niet met uiterlijke vijanden, maar met de oude mens en geestelijke machten (Efeze 6:10-18).

De apostel Paulus is hierin onze primaire leraar. Zijn brieven leren ons hoe we als leden van het Lichaam van Christus wandelen, elkaar liefhebben, dienen, strijden en volharden, allemaal in de kracht van de genade. Het is ook Paulus die het meest waarschuwt tegen het vervallen in wetticisme (Galaten), tegen afwijken van de gezonde leer (1 Timotheüs), en tegen religieuze schijn zonder kracht (2 Timotheüs 3:5).

De gemeente onder vuur
Hoewel de genade rijk is, blijkt ook de kwetsbaarheid van de Gemeente. In vrijwel elke brief van Paulus klinken vermaningen, waarschuwingen en correcties. Van verdeeldheid (1 Korintiërs) tot valse leer (Galaten, Kolossenzen), van moreel verval tot geestelijke lauwheid – de strijd in het Lichaam is echt. Toch is Gods doel met de Gemeente helder: zij is Zijn bruid, geroepen tot zuiverheid, tot liefde en tot dienst. Hij wil haar zonder vlek of rimpel aan Zich voorstellen (Efeze 5:27).

Toepassing voor ons vandaag
Dit is de tijd waarin wij leven – een tijd van genade, van toegang tot God zonder offerdienst of rituelen, op basis van geloof in Jezus Christus. Maar genade is geen reden tot gemakzucht. We zijn geroepen tot een leven dat past bij deze hoge roeping: waardig, nederig, dienstbaar en toegewijd. De Gemeente is Gods instrument om Zijn veelkleurige wijsheid bekend te maken aan de wereld (Efeze 3:10). Dat is een hoge, heilige roeping.

We mogen leven in zekerheid: onze redding is niet gebaseerd op werken, maar op Christus alleen. Maar ook in verwachting: Hij komt terug. Tot die tijd leven we niet voor onszelf, maar voor Hem die voor ons stierf en opstond (2 Korintiërs 5:15).

7. De periode van het Vrederijk – Christus’ duizendjarige vrederijk op aarde

Het tijdperk van het Vrederijk, zoals beschreven in Openbaring 20, is het langverwachte toekomstige hoofdstuk in Gods heilshistorie waarin Jezus Christus persoonlijk en zichtbaar zal regeren over de aarde. Het is een periode van duizend jaar waarin Gods rechtvaardigheid, vrede en volkomen heerschappij op ongeëvenaarde wijze tot uiting zullen komen. Dit tijdperk onderscheidt zich fundamenteel van alle voorgaande tijdperken omdat het de uiteindelijke vervulling en herstel belooft van wat God van meet af aan had bedoeld: een wereld zonder zonde, conflict of lijden.

Christus’ rechtvaardige heerschappij
Centraal in het Vrederijk staat de rechtvaardige heerschappij van Christus. Efeziërs 1:10 spreekt van Gods plan om “alle dingen in Christus samen te brengen, de dingen in de hemel en op de aarde”. Dit is een compleet herstel waarin Gods wil volkomen en zichtbaar zal zijn. Christus regeert als Koning der koningen (Openbaring 19:16), Die recht spreekt en gerechtigheid brengt. Zijn heerschappij is niet gebaseerd op menselijke macht, maar op Zijn goddelijke autoriteit en volmaakte rechtvaardigheid.

De binding van Satan, beschreven in Openbaring 20:1-3, is essentieel voor deze tijd van vrede. Satan wordt gebonden zodat hij de volken niet meer kan misleiden of verleiden tot rebellie. Hierdoor wordt de bron van zonde en kwaad tijdelijk gestopt, wat mogelijk maakt dat het Vrederijk een periode van vrede, veiligheid en voorspoed is.

Herstel van de schepping en vrede onder de volken
Het Vrederijk betekent ook herstel van heel de schepping. Profetieën zoals Jesaja 11:6-9 schilderen een beeld van een wereld waarin de natuur en de dieren in perfecte harmonie leven: “de wolf zal bij het lam wonen, en de panter bij het bokje neerliggen”. Deze beelden symboliseren het herstel van de oorspronkelijke schepping zoals die was in Eden, vóór de zondeval.

De menselijke samenleving zal in vrede leven onder het bewind van Christus. Rechtvaardigheid zal heersen en onrecht zal verleden tijd zijn (Jesaja 2:2-4). Het volk van God, zowel Joden als heidenen, zal verenigd zijn in Zijn rijk en genieten van voorspoed en veiligheid. Dit zal een radicale breuk zijn met het huidige tijdperk, dat wordt gekenmerkt door conflicten en onrecht.

Het vervullen van profetieën en het verbond met Israël
Het Vrederijk zal ook de vervulling zijn van vele Bijbelse profetieën en het herstel van het verbond met Israël. De beloften aan Abraham en zijn nageslacht (Genesis 12, 15) krijgen een letterlijke vervulling wanneer Israël wordt hersteld in hun land en Christus als Koning wordt erkend (Zacharia 14:9). Dit tijdperk markeert de volledige verzoening tussen God en Zijn volk Israël, iets wat nu slechts gedeeltelijk is vervuld.

Tegelijkertijd zal het koninkrijk een plek zijn waar alle volken in vrede samenleven, want Gods heerschappij strekt zich uit over de gehele aarde, niet alleen Israël. Het is de vervulling van Gods oorspronkelijke plan om alle naties te zegenen via het nageslacht van Abraham.

De tijdelijke aard en de laatste opstand
Hoewel het Vrederijk duizend jaar duurt, is het niet het eindpunt van Gods plan. Aan het einde van deze periode wordt Satan nogmaals losgelaten (Openbaring 20:7-9), en probeert hij de volken opnieuw op te zwepen tot rebellie tegen God. Deze laatste opstand wordt echter vernietigd door het vuur uit de hemel, en Satan wordt voor altijd in de poel van vuur geworpen (Openbaring 20:10).

Deze gebeurtenis toont aan dat ondanks de langdurige vrede en gerechtigheid van het Vrederijk, de definitieve overwinning op het kwaad en de verlossing van de schepping pas komt bij de schepping van de nieuwe hemel en nieuwe aarde (Openbaring 21-22).

Theologische betekenis van het Vrederijk
Het Vrederijk is de tastbare manifestatie van Gods Koninkrijk op aarde, dat Jezus al aankondigde in Zijn prediking (Lucas 4:43; Matteüs 6:10). Het is het concreet worden van het Koninkrijk dat nu reeds geestelijk aanwezig is in het hart van gelovigen, maar straks zichtbaar zal zijn in heel de schepping.

Dit tijdperk benadrukt de rechtvaardigheid en heiligheid van God, die niet alleen in het hart van de mens regeert, maar ook in de hele schepping. Het toont Gods trouw aan Zijn beloften, want ondanks de zondeval en het lijden, wordt Gods oorspronkelijke plan van vrede en gemeenschap met de mensheid gerealiseerd.

Toepassing voor ons vandaag
Het Vrederijk geeft ons hoop dat Gods rechtvaardigheid en vrede uiteindelijk zullen zegevieren. Dit moedigt ons aan om nu al in gerechtigheid en liefde te leven. We worden opgeroepen om trouw te blijven in geloof en volhardend te zijn, ook in moeilijke tijden. Geestelijke waakzaamheid is belangrijk, omdat de strijd tussen goed en kwaad doorgaat.

Eeuwigheid – De nieuwe hemel en nieuwe aarde als vervulling van Gods scheppingsplan en de betekenis van de achtste dag

Na het vrederijk volgt het definitieve hoofdstuk in Gods heilsplan: de schepping van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, zoals beschreven in Openbaring 21-22. Dit is de voltooiing van Gods schepping en het einde van de tijdperken waarin zonde, dood en oordeel nog een rol spelen. Het is het eeuwige en volmaakte verblijf van God met Zijn volk, zonder enige vorm van gebrokenheid. Dit tijdperk overstijgt de eerdere scheppingscycli en roept een diepere theologische betekenis op, die verbonden is met het Bijbelse symbool van de ‘achtste dag’. In deze uitwerking verkennen we de inhoud en de betekenis van deze eeuwigheid en leggen we de verbanden met het concept van de achtste dag als teken van de nieuwe schepping.

Voltooiing van Gods scheppingsplan: een nieuwe hemel en nieuwe aarde

In Openbaring 21:1 lezen we: “En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee was niet meer.” Dit nieuwe scheppingswerk is geen herstel van het oude, maar een radicale vernieuwingsdaad van God, waarin het oude, gevallen universum definitief wordt vervangen door een volmaakte, heilige schepping. Hier is geen ruimte meer voor zonde, pijn, dood of oordeel, maar een eeuwige harmonie en gemeenschap met God zelf. Zoals Jesaja 65:17 en 66:22 voorspellen, is dit niet slechts een vernieuwing, maar een fundamentele transformatie van alle dingen.

De aanwezigheid van God wordt hierin uitermate concreet: “Zie, het tabernakel van God is bij de mensen, en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God zelf zal bij hen zijn” (Openbaring 21:3). Dit is de ultieme vervulling van de scheppingsorde: God is weer alles in allen (1 Korintiërs 15:28). Waar in de eerste schepping God op afstand was, verschijnt Hij nu permanent in nabijheid en volheid.

De boom des levens en het einde van de zonde

In deze nieuwe schepping staat de boom des levens centraal (Openbaring 22:2). Dit is dezelfde boom die in het paradijs stond, symbool van het eeuwige leven dat Adam en Eva kwijt raakten door de zondeval (Genesis 2:9; 3:22). Het feit dat deze boom nu weer verschijnt, betekent het herstel van het leven zoals het bedoeld was – onsterfelijk, ongeschonden en in directe verbinding met God. Tegelijk ontbreekt de boom van kennis van goed en kwaad: het symbool van zonde, scheiding en verantwoordelijkheid om het kwaad te vermijden. Dit betekent dat er geen zonde meer zal zijn en dus ook geen noodzaak meer om goed en kwaad te onderscheiden. De mens leeft dan in een staat van onvoorwaardelijke genade en vrede, vrij van de val en de gevolgen daarvan.

De achtste dag: symboliek en theologische betekenis

Het beeld van de ‘achtste dag’ is een diepgaand Bijbels symbool dat de nieuwe schepping en de eeuwigheid representeren. In de scheppingsorde lezen we van zeven dagen waarin God de wereld maakte, met de zevende dag als rustdag, de sabbat, waarin God Zijn werk voltooide (Genesis 1-2). De achtste dag is dus de dag buiten en voorbij de cyclus van zeven dagen, een dag van nieuw begin en eeuwigheid.

In de joodse traditie en de vroege kerk werd deze achtste dag een symbool voor het doorbreken van de oude schepping en de overgang naar het nieuwe leven in God. De achtste dag staat voor de schepping die niet eindigt, een tijd die losstaat van de tijd zoals wij die kennen, en daarom ook voor de opstanding en het eeuwige leven.

Deze gedachte vinden we ook in het Nieuwe Testament: Jezus’ opstanding op de eerste dag van de week (de dag na de sabbat) wordt gezien als de achtste dag — de dag waarop de nieuwe schepping begint. Door Zijn opstanding opent Christus de weg naar het eeuwige leven, het leven in de nieuwe hemel en nieuwe aarde.

Eeuwigheid als nieuwe schepping voorbij tijd en schuld

De eeuwigheid in de nieuwe hemel en aarde is daarmee geen herhaling van het verleden, maar een gloednieuwe werkelijkheid, waarin het verleden van zonde en dood voorgoed is afgesloten. Dit sluit aan bij de theologische uitleg van de achtste dag als het symbolische begin van een nieuwe schepping die geen einde kent, een werkelijkheid waarin tijd en vergankelijkheid worden overstegen.

In deze nieuwe schepping is het directe, persoonlijke contact met God een werkelijkheid geworden, waar wij nu alleen nog in geloof en verwachting naar kunnen verlangen. De gemeenschap met God is zonder scheiding, zonder zonde en zonder angst, en zo wordt de mens in zijn oorspronkelijke roeping hersteld en zelfs overtroffen.

Implicaties voor gelovigen vandaag

De hoop op deze nieuwe hemel en nieuwe aarde moet het christenleven fundamenteel kleuren. In een wereld die nog geteisterd wordt door zonde, lijden en onrecht, geeft het vooruitzicht van deze eeuwige schepping vertrouwen, kracht en motivatie om trouw te blijven. De ‘achtste dag’ als symbool van het nieuwe leven nodigt ons uit om te leven in het besef dat onze ware bestemming niet deze gebroken wereld is, maar het komende Koninkrijk van God.

Het biedt ook een perspectief van vrede en gerechtigheid, die niet van deze wereld zijn, en die ons oproepen om alvast tekenen van dat Koninkrijk te vertonen door recht te doen, liefde te praktiseren en ons toe te vertrouwen aan Gods beloften.

Samenvattend

De eeuwigheid met de nieuwe hemel en nieuwe aarde is de voltooiing van Gods scheppingsplan, waarin zonde, dood en lijden definitief verleden tijd zijn. Het concept van de ‘achtste dag’ helpt ons deze nieuwe werkelijkheid te begrijpen als een nieuwe schepping die tijd en vergankelijkheid overstijgt en ons de hoop schenkt op een leven in ononderbroken gemeenschap met God. Deze toekomst moet ons leven vandaag inspireren om met geloof, hoop en liefde te wandelen, terwijl we uitzien naar de vervulling van Gods beloften.

Hoofdstuk 7: Reflectie

De Wijsheid van de tijd en de trouw van God

Wanneer we overzien wat God heeft geopenbaard, ontvouwt zich een panoramisch uitzicht op Zijn handelen in de tijd. Van Adam tot Mozes, van Israël tot Christus, van Pinksteren tot de voleinding — telkens klinkt Gods stem, anders in klank, maar één in oorsprong. Hij Die sprak, is dezelfde: heilig, rechtvaardig, genadig. Maar Zijn spreken is aangepast aan mensen die groeien, struikelen, leren. Als een liefdevolle Vader past Hij Zich in Zijn openbaring aan onze ontvankelijkheid aan, zonder ooit Zichzelf te verloochenen.

In de onderscheiden bedelingen herkennen we geen verdeeld plan, maar een wijzerwordende weg. Niet alsof God Zijn koers telkens bijstelt, maar omdat Hij Zijn raad geleidelijk ontvouwt, als een leraar Die het hart van Zijn leerlingen kent. Wat verborgen was, wordt zichtbaar in Christus. Wat schaduw was, vindt vervulling in Hem. Wat eerst naar Israël kwam, wordt nu aan de volken verkondigd. En wat begonnen is in Genesis, wordt voltooid in Openbaring.

Christus is de sleutel. In Hem vallen de tijden samen, de beloften vinden hun 'ja' en 'amen' (2 Kor. 1:20). Hij is het beeld van de onzichtbare God, het centrum van Gods plan, de spil waar alles om draait (Kol. 1:15-20). Wie Hem ziet, ziet de Vader — en wie het Woord leest zonder Hem, mist het hart. Alles wat voorafging, wees naar Hem; alles wat nu is, leeft uit Hem; alles wat komt, wordt voltooid door Hem.

Daarom is het onderscheid in tijdperken geen schema voor kennis alleen, maar een uitnodiging tot verwondering: zie hoe geduldig God is. Zie hoe Hij Zich voegt naar het menselijk verstaan, hoe Hij niet alles tegelijk gaf, maar stap voor stap. Niet uit zwakte, maar uit wijsheid. Hij bereidt, onderwijst, leidt. Eerst als Schepper, dan als Wetgever, daarna als Verlosser in het vlees, nu als Hoofd van het Lichaam, straks als Rechter en Koning. Wie dat niet ziet, verwart wat God uiteenhoudt, en mist tegelijk de schoonheid van Zijn plan.

Dat vraagt om eerbiedig lezen. Niet alsof elk vers direct tot ons spreekt alsof er geen geschiedenis is geweest, maar met open ogen voor de context, voor het adres, voor het doel. Gods Woord is betrouwbaar, maar niet willekeurig. Het vraagt om onderscheiding, niet om wantrouwen; om toewijding, niet om oppervlakkigheid. Want elke bladzijde getuigt van Zijn trouw — maar niet elke bladzijde heeft dezelfde toepassing. We hebben Geest en verstand nodig, geloof én geduld.

Wat een voorrecht dat wij aan deze kant van het kruis leven. Wat velen slechts zagen in omtrekkende lijnen, mogen wij zien in het volle licht van het evangelie. En tegelijk: wat een verantwoordelijkheid. Want wie het Woord van waarheid recht wil snijden (2 Tim. 2:15), moet buigen onder het Woord, niet erboven staan. Niet alles is voor elke tijd. Maar alles is door God ingegeven en nuttig — mits juist verstaan.

Laat deze reis door Gods heilsgeschiedenis ons niet alleen kennis geven, maar ook aanbidding. Verwondering over Zijn plan. Ontzag voor Zijn trouw. En honger naar Zijn stem, vandaag. Want de God van de tijdperken is Dezelfde die tot ons spreekt, persoonlijk en krachtig, door Zijn Zoon. Wie Hem kent, kent de Vader. Wie Zijn Woord liefheeft, wandelt in het licht. En wie de tijden verstaat, zal het hart van God leren kennen.

Laten we dan groeien in inzicht, in geloof, in gehoorzaamheid. Laten we zoeken naar de eenheid van het Woord, zonder de verschillen weg te poetsen. En laten we rusten in de wetenschap dat Gods plan niet wankelt. Hij Die begon, zal ook voleindigen — in Christus, door de Geest, tot eer van de Vader.