Inleiding
Het boek Psalmen kan worden onderverdeeld in lofzangen, gebeden en deels in wijsheidsliteratuur. In deze dichtbundel worden de Heere God en Zijn relatie met Zijn uitverkoren volk Israël bezongen en beschreven in poëtische vormen.
Enerzijds vinden we lof en gebed tot de Allerhoogste, zoals onder andere verwoord in Psalm 50:14-15:
“Offer dank aan God en kom aan de Allerhoogste uw geloften na. Roep Mij aan in de dag van benauwdheid; Ik zal u eruit helpen en u zult Mij eren.”
Anderzijds geven de Psalmen ook stem aan diep menselijke ervaringen, zoals het rauwe verdriet om het verlies van een moeder. In Psalm 35:14 lezen we:
“Alsof het mijn vriend was, of mijn broeder, zo liep ik steeds rond; ik ging gebukt, in het zwart gehuld, als iemand die om zijn moeder treurt.”
Wat de Psalmen uniek maakt binnen het Oude Testament, is dat zij vooral bestaan uit woorden van mensen tot God. In de andere boeken van de Tenach – de Wet en de Profeten – is het doorgaans de Heere God die tot de mens spreekt, of wordt er verslag gedaan van historische gebeurtenissen.
Hoewel duizenden jaren oud, weerspiegelen de Psalmen nog altijd op indrukwekkende wijze onze eigen strijd en vreugde. Elke psalm raakt aan de werkelijkheid van ons leven. Sommige Psalmen getuigen van vrede en vertrouwen wanneer we Gods aanwezigheid ervaren in moeilijke omstandigheden. Andere drukken intense gevoelens van woede of verdriet uit, geboren uit het onbegrip waarom God niet handelde zoals we hoopten of verwachtten. Soms spreekt God in een Psalm, soms blijft Hij zwijgend. De ene Psalm brengt verlichting en hoop, de andere laat ons achter met onze vragen.
De Heere Jezus zelf zei tegen de Emmaüsgangers:
“En Hij begon bij Mozes en al de profeten en legde hun uit wat in al de Schriften over Hem geschreven was.” (Lukas 24:27).
En even verderop lezen we:
“En Hij zei tegen hen: Dit zijn de woorden die Ik tot u sprak toen Ik nog bij u was, dat alles vervuld moest worden wat over Mij geschreven staat in de Wet van Mozes en in de Profeten en in de Psalmen. Toen opende Hij hun verstand zodat zij de Schriften begrepen.” (Lukas 24:44-45).
Daarom is het goed om telkens wanneer we de Psalmen lezen, onszelf af te vragen: wat zegt deze tekst over Christus, de Messias? In de Psalmen ontdekken we de Zoon van God, het volmaakte Offer voor onze zonden, de grote Hogepriester die uit de dood is opgestaan.
Uit de evangeliën weten we dat de Heere Jezus een leven van gebed leidde. Veel van wat Hij bad, is terug te vinden in de Psalmen. Deze zijn geschreven met het oog op Christus. Hun boodschap is van toepassing op allen die zich bewust zijn van hun nood en erkennen dat zij een Redder nodig hebben.
In de Psalmen vinden we ook een scherp contrast tussen de ware en de valse Messias. De valse Messias wordt “de man van de aarde” genoemd (Psalm 10:18, SV), de ware Messias daarentegen “de welgelukzalige Man” (Psalm 1:1). De Psalmen verkondigen de ondergang van de valse Messias en zijn volgelingen, en de heerlijkheid van de ware Messias en allen die Hem toebehoren. Zij getuigen dat de wraak aan God toebehoort en dat de uitvoering ervan – Gods toorn over de goddeloosheid – in handen ligt van de ware Messias.
Met onderscheid lezen
Om deze reden mogen we de Psalmen ook lezen met het oog op Zijn wederkomst – een gebeurtenis die ook voor de gelovigen vandaag nog toekomst is. Zoals Corrie ten Boom het zo treffend zei: “Het beste komt nog.” Toch moeten we beseffen dat de Psalmen niet de toekomst van de Gemeente – het Lichaam van Christus – beschrijven. Die Gemeente was ten tijde van de Psalmen nog een verborgenheid.
Hoite Slagter schrijft hierover in Gods Woord wijst ons de weg (blz. 97, Uitg. Everread, Morgenrood):
“Een belangrijk, zo niet het voornaamste onderscheid dat in de Bijbel naar voren komt, is dat tussen profetie en verborgenheid.”
Wij leven nu in een periode die de Bijbel omschrijft als “de bedeling van het geheimenis” (Efeze 3:9). In de NBG-vertaling staat hier ‘bediening’, maar het Griekse woord ‘oikonomia’ betekent letterlijk ‘huishouding’ – een begrip dat beter aansluit bij het woord ‘bedeling’, zoals de Statenvertaling weergeeft. Het geheimenis betreft dat verborgen aspect van Gods wil “dat in andere geslachten (ten tijde van de Psalmen – noot schrijver) niet bekend is gemaakt aan de mensen, zoals het nu (einde van het boek Handelingen – noot schrijver) door de Geest geopenbaard is” (Efeze 3:5).
Tegenover deze verborgenheid staat de profetie. De Psalmen zijn grotendeels profetisch. De schrijvers beschrijven een zichtbaar volk – Israël – dat Gods eerste aandacht geniet in Zijn handelen met de wereld. In de Psalmen lezen we over een zichtbaar heiligdom (de tempel), over een zichtbare Koning en een zichtbaar koninkrijk op aarde. Er wordt uitgezien naar een toekomstige periode van oordeel – de zogenaamde “Dag des Heren” (vgl. Psalm 2). De zegeningen die in de Psalmen worden bezongen zijn aards van aard en hebben betrekking op welzijn op aarde. Israël wordt daarin voorgesteld als de Bruid van de Koning (vgl. Psalm 45). De hoop van Israël is gericht op de aarde, waar het zijn roeping en opdracht zal vervullen.
Maar in de huidige fase van Gods heilsplan – door Paulus aangeduid als de “huishouding van het geheimenis” – gaat het om een onzichtbaar volk: het Lichaam van Christus. In deze tijd is er geen onderscheid meer tussen Jood en heiden. Er is geen zichtbaar heiligdom meer, want God woont door Zijn Geest in ons hart. Het Koninkrijk is verborgen. Onze hoop is gericht op de verschijning van Christus, met wie wij zullen verschijnen in heerlijkheid (Kolossenzen 3:4; Titus 2:13). Paulus beschrijft de Gemeente als het Lichaam van Christus, dat reeds nu – door geloof – mag genieten van de hemelse zegeningen, met het oog op een toekomst in de hemel.
Hoofdstuk 1: Veiligheid en vrede in nood
Misschien kent u het boek ‘The Eye of the Storm’ van Max Lucado waarin hij het verhaal beschrijft van Chippie de parkiet wiens eigenaar per ongeluk de vogel opzoog terwijl hij de bodem van de kooi schoonmaakte.
De geschokte eigenaar zette de stofzuiger uit, scheurde de zak open en vond een verdoofde en smerige Chippie. Ze rende met hem naar de badkamer en overgoot hem met water. Toen ze zag dat de nu schone vogel koud was en bibberde, pakte ze een föhn en droogde hem. Toen haar later werd gevraagd hoe het met Chippie ging nadat hij was opgezogen, gewassen en drooggeblazen, antwoordde de eigenaar dat Chippie niet veel meer zingt. Hij zit alleen nog maar voor zich uit te staren.
Moraal van het verhaal is dat we misschien allemaal wel eens ervaring hebben met het gevoel dat je je op een bepaald helemaal ’senang’ voelt en het volgende moment dat je je opgezogen, weggespoeld en omvergeblazen voelt. Een huwelijk dat in liefde is gesloten en door geloof is ontstaan, maar toch in bitterheid en wanhoop belandt. Mensen die ooit gezond waren, worden geconfronteerd met chronische aandoeningen en kunnen daar maar niet vanaf komen. Misschien bent u een eigen onderneming, heeft er hard voor gewerkt, maar uiteindelijk moet u toch het onderspit moeten delven. De dood scheidt echtgenoten van elkaar. Ouders verliezen hun kinderen door het overlijden. God lijkt in de ellende en pijn stil te zijn...
De dichter van Psalm 4, David, de Geliefde, laat zien dat het leven hard en meedogenloos kan zijn en dat, zelfs of misschien wel juist wanneer je de Heere God lief hebt, je een bliksemafleider kunt worden voor de woede en frustratie van mensen. Goede vrienden veranderen in een oogwenk. De schrijver van het boek Spreuken wist er ook van wanneer hij schrijft ”Een arme wordt zelfs door zijn vriend gehaat, maar de vrienden van een rijke zijn talrijk.” (Spr. 14:20).
Plotseling word je opzij geschoven. Mensen van wie je houdt, wijzen je af, misschien verachten ze je zelfs. Sommigen verlaten hun kerk voor een andere. Sommigen verlaten de kerk omdat het geloof voor hen niet meer ‘werkt’.
Het zou zomaar kunnen dat koning David zich zou herkennen in Chippie, opgezogen, weggespoeld en omvergeblazen. Want hoe lang was het geleden dat de vrouwen huppelden, in beurtzang zongen: “Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tienduizenden!” (1 Sam. 18:7).
In Psalm 4 bevindt David zich echter midden in een storm van gemopper en bittere beschuldigingen tegen hem. De ‘aanzienlijken’, de hooggeplaatsten maken Davids eer te schande en hebben het lege lief en zoeken de leugen.
We ‘proeven’ als het ware de nood waarin David verkeert in de woorden van het eerste vers: ‘Als ik roep, verhoor mij,o God van mijn gerechtigheid! In de benauwdheid hebt U ruimte voor mij gemaakt. Wees mij genadig en luister naar mijn gebed.”
En misschien is dat ook wel uw of mijn ervaring. Je hebt een diep verlangen, maar God heeft niet geantwoord. Je klopt bij wijze van spreken op Zijn deur tot je knokkels er van bloeden, maar het lijkt alsof alle lichten uit zijn en er niemand thuis is. Vroeger zeiden de ouden dan wel eens, en misschien ken je de uitspraak wel: .’de hemel lijkt wel van koper’. Dit is een veelvoorkomend thema in de Psalmen. Psalm 13 is slechts een voorbeeld van dit thema. We lezen daar de woorden van eveneens David: “Hoelang zult U Uw aangezicht nog voor mij verbergen? Hoelang zal ik nog plannen maken in mijn ziel, verdriet hebben in mijn hart, dag na dag? Hoelang zal mijn vijand zich nog boven mij verheffen? Zie mij aan, verhoor mij, HEERE, mijn God! Verlicht mijn ogen, anders ontslaap ik in de
dood, anders zegt mijn vijand: Ik heb hem overwonnen, en verheugen mijn tegenstanders zich, wanneer ik wankel.”
Door deze woorden uit Psalm 13, maar eveneens Psalm 4 horen we als het ware de woorden van de Heere Jezus. Hij identificeert Zich als het ware met David, maar eveneens met uw en mijn worstelingen. Aan het kruis riep Hij uit: “Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?.” Hij wist waarom de Vader Zijn rug moest toekeren naar Hem die zonde werd omwille van Zijn volk. Omwille van u en mij... De apostel Paulus beschrijft het heel kernachtig zo in 2 Korinthe 5:2: “Want Hem Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem.”
Paulus schrijft in Romeinen 5:2-5: “Door Hem hebben wij ook de toegang verkregen door het geloof tot deze genade waarin wij staan, en wij roemen in de hoop op de heerlijkheid van God. En dit niet alleen, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, omdat wij weten dat de verdrukking volharding teweegbrengt, en de volharding ondervinding en de ondervinding hoop.En de hoop beschaamt niet, omdat de liefde van God in onze harten uitgestort is door de Heilige Geest, Die ons gegeven is.”
De Messias moest lijden en sterven, bevrijd worden van de banden van de dood en opstijgen naar eeuwige glorie (Hand. 17:3).
Gods rechtvaardigheid Te midden van de schijnbaar uitzichtloze situatie waarin David zich bevindt spreekt David de Heere in vers 1 aan als de ‘God van mijn gerechtigheid’. Het Hebreeuwse woord dat hier gebruikt wordt is ‘tsedeq’.
Rechtvaardigheid/rechtvaardiging of gerechtigheid heeft een zeer belangrijke plaats in de Schrift. Het begrip ‘gerechtigheid’ heeft een verstrekkende, veelomvattende betekenis , die ons bepaalt bij de rijkdom en diepgang van Gods Woord. In de Oudtestamentische tekst komt meer dan vijfhonderd maal een vorm van de Hebreeuwse stam ‘tsadaq’ voor, waarvan de oorspronkelijke grondbetekenis is: recht, juist zijn overeenkomstig een vaststaande norm. Deze basisbetekenis is aanwezig in de verschillende verwante woorden die tot deze stam behoren ‘Tsedeq’ duidt op wat in overeenstemming is met de normen en bepalingen die uitdrukking zijn van Gods aard en wil. De Heere God Zelf is de norm van alle ‘tsedeq’, gerechtigheid. fundament van Gods troon. Der dichter van Psalm 89 zegt het in vers 15 zo heel kernachtig: “Gerechtigheid en recht zijn het fundament van Uw troon, goedertierenheid en trouw gaan voor Uw aangezicht uit.” En in Psalm 97:2 lezen we: “Wolken en donkerheid zijn rondom Hem, gerechtigheid en recht zijn het fundament van Zijn troon.”
Maar er is hoop! Die gerechtigheid hoeven wij niet aan te brengen of te verdienen, want we lezen In het Nieuwe Testament in het briefje van Paulus aan Titus in hoofdstuk 3:4-7: “Maar toen de goedertierenheid van God, onze Zaligmaker, en Zijn liefde tot de mensen verschenen is, maakte Hij ons zalig, niet op grond van de werken van rechtvaardigheid die wij gedaan hadden, maar vanwege Zijn barmhartigheid, door het bad van de wedergeboorte en de vernieuwing door de Heilige Geest. Die heeft Hij in rijke mate over ons uitgegoten door Jezus Christus, onze Zaligmaker, opdat wij, gerechtvaardigd door Zijn genade, erfgenamen zouden worden, overeenkomstig de hoop van het eeuwige leven.” De gelovige mag weten gerechtvaardigd te zijn door Jezus Christus, onze Zaligmaker op grond van Zijn genade. Wat een onvoorstelbaar mooi nieuws is dat! Wonderlijk!
Vertrouwen Vervolgens drukt David zijn vertrouwen uit in God door ‘de aanzienlijken’ te vermanen die zich van de Heere God hebben afgekeerd. We lezen in dit gedeelte de woorden: “Aanzienlijken, hoelang zult u mijn eer te schande maken? Hoelang zult u het lege liefhebben, de leugen zoeken? Sela. Weet toch: de HEERE heeft Zich een gunsteling afgezonderd; de HEERE hoort als ik tot Hem roep. Wees ontzet, maar zondig niet; spreek in uw hart wanneer u op uw slaapplaats ligt, en wees stil. Sela. Breng offers van gerechtigheid en vertrouw op de HEERE.”
Hij geeft zeven geboden: weet(4);ontzet en zondig niet (5a); onderzoek uw harten en wees stil (5b); breng offers en vertrouw (6).
David beveelt de aanzienlijken om hun koning te (er) kennen. We lezen: “Weet toch: de HEERE heeft Zich een gunsteling afgezonderd; de HEERE hoort als ik tot Hem roep (…) Breng offers van gerechtigheid en vertrouw op de HEERE.”
Het woordje ‘vertrouwen’ dat hier gebruikt wordt komt van het Hebreeuwse woord ‘batach’ en komt 120 keer voor in de Bijbel en wordt vertaald met vertrouwen, zekerheid, stoutmoedig, zorgeloos en hoop. ‘Batach’ is een van de twee woorden die in het Oude Testament worden gebruikt om vertrouwen of afhankelijkheid van iets of iemand uit te drukken.
Het andere Hebreeuwse woord voor vertrouwen is chasah en verwijst naar ‘toevlucht nemen’. Het is een meer overhaaste actie. ‘Batach’ drukt het gevoel van welzijn en veiligheid uit dat voortkomt uit het hebben van iets of iemand waarin men vertrouwen kan stellen. Het is veelzeggend dat de Septuagint dit woord nooit vertaalt met ‘pisteuo’, geloven, maar met ‘elpizo’ hopen. Dit lijkt erop te wijzen dat ‘batach’ niet de volledige verstandelijke en wilskrachtige reactie op openbaring impliceert die betrokken is bij ‘geloof’, maar eerder de nadruk legt op het gevoel van veilig of zeker zijn. Op dezelfde manier hebben alle afgeleiden dezelfde betekenis ‘zich veilig voelen’, ‘onbezorgd zijn’ zoals we lezen in 1 Kronieken 5:19-20: “Zij voerden oorlog tegen de Hagrieten en tegen Jetur, Nafis en Nodab. Maar zij werden in de strijd tegen hen geholpen: de Hagrieten, en allen die met hen waren, werden in hun hand gegeven. Want in de strijd riepen zij tot God en Hij liet Zich door hen verbidden, want zij vertrouwden (batach) op Hem. Ps. 22:5: Psalm 22:5 Op U hebben onze vaderen vertrouwd (batach), zij hebben vertrouwd (batach) en U hebt hen bevrijd.” We lezen hiervan eveneens in Spreuken 3:5: “Vertrouw (batach) op de HEERE met heel je hart, en steun op je eigen inzicht niet.”
Vandaar de herhaalde vermaning om op de HEERE te vertrouwen: “Wie verstandig omgaat met het woord, zal het goede vinden, en wie op de HEERE vertrouwt: welzalig is hij.” Spr.16:20.
En in Jeremia 17:7 lezen we: “Gezegend is de man die op de HEERE vertrouwt, wiens vertrouwen de HEERE is.”
De reden voor hoop niet ligt in iemands verdienste bij God of in een soort van ‘tit-for-tat’-regeling, maar op grond van Gods genade, Zijn onwankelbare loyaliteit, Zijn genadige vriendelijkheid. Deze hoop op God is geen soort wensen, maar een verzekerde verwachting. In tegenstelling tot heidense religies waar onophoudelijke angst de regel was (en is), kennen wij een God wiens voornaamste kenmerk trouw en betrouwbaarheid is. In Deuteronomium 33:28-29 lezen we ten aanzien van Zijn volk Israël immers: “Israël zal veilig (betach) wonen en alleen; het oog van Jakob zal gericht zijn op een land van koren en nieuwe wijn; ja, zijn hemel zal dauw laten neerdruppelen. Welzalig bent u, Israël! Wie is zoals u? U bent een volk dat door de HEERE verlost is. Hij is een schild en een hulp voor u, Hij is uw majesteitelijke zwaard; daarom zullen uw vijanden zich geveinsd aan u onderwerpen, en ú zult hun hoogten betreden!”
En voor de gelovige in deze tijd mag gelden wat we lezen in Efeze 1:11-12: “In Hem zijn wij ook een erfdeel geworden, wij, die daartoe voorbestemd waren, naar het voornemen van Hem Die alle dingen werkt overeenkomstig de raad van Zijn wil, opdat wij tot lof van Zijn heerlijkheid zouden zijn, wij, die al eerder onze hoop op Christus gevestigd hadden.”
Het is altijd verstandiger om volledig te vertrouwen op een genadige en betrouwbare God, dan je te laten beïnvloeden door een poel van (hedendaagse) onvoorspelbare goden, wraakzuchtige demonen en onduidelijke magische krachten.
Door de woorden van David in Psalm 4 ‘proeven’ we als het ware zijn vertrouwen en hoop op de HEERE Zijn God en raad hij ‘de aanzienlijken’ aan hun vertrouwen op de HEERE te stellen (vers 6).
Hoofdstuk 2: De God van mijn gerechtigheid
Er zijn nogal wat ‘goden’ in deze wereld die zich tooien met eigenschappen als gerechtigheid, recht of rechtvaardigheid. Zo wordt Forseti de god van rechtvaardigheid in de Noorse mythologie genoemd, is Zeus god van rechtvaardigheid in de Griekse mythologie en Jupiter de god van rechtvaardigheid in de Romeinse mythologie. En dit rijtje goden sluiten we af met Marduk de god van rechtvaardigheid in de Babylonische mythologie.
Maar voor al deze goden is het Woord van de Heere God van toepassing zoals we dat lezen in Psalm 115: 4-9-: “Hun afgoden zijn zilver en goud, het werk van mensenhanden: zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet; zij hebben oren, maar horen niet; zij hebben een neus, maar ruiken niet; hun handen, die tasten niet; hun voeten, die gaan niet; er komt geen geluid uit hun keel.” En wanneer Paulus Athene bezoekt raakt zijn geest in hem geprikkeld, want hij zag dat de stad vol afgodsbeelden stond. (Hand. 17:16).
Een heilige verontwaardiging maakte zich van Paulus meester. Het leek wel of er op elke hoek van de straat een afgodsbeeld stond. Waarom geprikkeld? We kunnen het raden. Een afgodsbeeld (Gr. eidolos → idool) is eigenlijk niets en tegelijk heel veel. In 1 Korinthe 8 schrijft hij over het eten van vlees dat aan afgoden gewijd is, een veelvoorkomend fenomeen in die tijd in bepaalde culturen. Hij zegt: “Wat dus het eten van afgodenoffers betreft: wij weten dat een afgod niets is in de wereld en dat er geen andere God is dan Eén. Want al zijn er ook die goden genoemd worden, hetzij in de hemel, hetzij op de aarde (zoals er vele goden en vele heren zijn) toch is er voor ons maar één God: de Vader, uit Wie alle dingen zijn, en wij voor Hem, en één Heere: Jezus Christus, door Wie alle dingen zijn en wij door Hem.” (vs. 4-6). Het wemelt in de wereld waarin wij leven van afgoden. Vanzelfsprekend is er niemand die zegt dat hij of zij een afgod dient, dus voor velen zijn het ‘goden’.
Echter, er is maar één God: de Schepper van hemel en aarde en één Heere: Jezus Christus. Daarmee is de kous af, zou je denken. Maar zo simpel ligt het voor velen niet. Ja, voor hen die tot het geloof in de Heere Jezus Christus gekomen zijn wel, maar mensen om ons heen zien ook ‘onze’ God als ‘een van de velen’. Zij hebben geen oog voor Zijn majesteit en heerlijkheid (vgl. Jes. 26:11a).
Zelfs in sommige christelijke kringen wordt beweerd dat Allah, de god van de islam, dezelfde is als de God van de Bijbel, maar de Bijbel zelf is daar heel duidelijk over: “Psalm 96:4 Want de HEERE is groot en zeer te prijzen, Hij is ontzagwekkend boven alle goden. Want al de goden van de volken zijn afgoden,maar de HEERE heeft de hemel gemaakt.” (Ps. 96:4-5).
Onzin dus om zoiets te beweren alsof Allah dezelfde is als de God van de Bijbel. Er is maar één ware God en alle andere ‘goden’ zijn wat de Bijbel noemt: afgoden. Punt.
Tegen de Korinthiërs zei Paulus: “U weet dat u heidenen was, weggetrokken naar de stomme afgoden. Zo liet u zich meevoeren.” (1 Kor. 12:2).
Mensen worden beïnvloed door de waanzin van afgoderij en creëren beelden van zogenaamde goden, die in werkelijkheid niets zijn, wat zich afspiegelt in de gedachten van de makers zelf.: “Jesaja 44:9 De makers van beelden, allen zijn zij leegheid, hun geliefde voorwerpen doen geen nut. Ja, zijzelf zijn hun getuigen: zij zien niet en zij weten niet. Daarom zullen zij beschaamd worden. Wie maakt er nu een god en giet een beeld dat geen nut doet?” (Jes. 44:9-10).
Paulus was in de geest geprikkeld schreven we zojuist. Wanneer hij in het vlees geprikkeld zou zijn dan zou hij wellicht de beelden willen kapotslaan, een soort beeldenstorm willen ontketenen. Maar nee, het zien van zoveel afgoderij was voor Paulus geen aanleiding tot agressief optreden, maar om in gesprek te gaan met de mensen die hij ontmoette. Hij wilde zodoende een weg vinden om te (kunnen) getuigen van Zijn God
Abraham David noemt zijn God, de God van zijn gerechtigheid. Zo was het ook met Abram. Er was geen reden in hem waarom God hem zou hebben geroepen en uitgekozen! Er was geen reden waarom God een onvoorwaardelijk verbond met hem en zijn zaad voor altijd zou hebben gesloten. Daarom zal het getal vijf, (het getal van de genade) op dit verbond worden gestempeld door het te laten maken met vijf offers: een vaars, een geit, een ram, een duif en een jonge duif. (Gen. 15:9).
Het is ook opmerkelijk dat toen God later de naam van Abram veranderde in Abraham (Gen. 17:5), de verandering heel eenvoudig werd gemaakt, maar heel veelbetekenend, door in het midden de vijfde (!) letter van het alfabet in te voegen, ‘h’(he), het symbool van het getal vijf, en (Mrb), Abram, werd Mhrb AbraHam (Gen. 17:5). Dit alles was uit genade , en het is met deze betekenis gestempeld. Het is opmerkelijk dat deze verandering op een bepaald moment werd gemaakt. Het was toen Abraham werd geroepen om op een heel speciale manier ‘voor God te wandelen’. Hij moest op zoek naar het beloofde ‘zaad’ niet uit een aardse bron, en dus moest hij ‘wandelen door geloof en niet door zicht.’ Het was op dit moment dat de Heere God Zich voor het eerst openbaarde door Zijn naam ‘El Shaddai’, dat wil zeggen de Almachtige! In staat om in al Abrahams behoeften te voorzien; in staat om in al zijn behoeften te voorzien; in staat om alles voor hem te doen wat hij nodig had. Hoe genadig! Het is hetzelfde in 2 Korinthe 6:17, 18, wanneer wij, net als Abraham, geroepen worden om ‘uit te gaan’, om ‘afgescheiden te zijn’ en in geloof met God te wandelen. Hij openbaart Zichzelf (voor het eerst in het Nieuwe Testament) met dezelfde wonderlijke naam in 2 Korinthe 6:18; "… en Ik zal u tot een Vader zijn, en u zult Mij tot zonen en dochters zijn, zegt de Heere, de Almachtige." Wat een genade!
Gerechtvaardigd Stel je voor: je wordt voor het Hooggerechtshof gedaagd, voor een misdaad waar de doodstraf op staat. Je wacht op de uitspraak en uiteindelijk hoor je het ‘onschuldig’ door de hele rechtbank heen klinken. Je zou door het dolle heen zijn! Je zou vast niet rustig naar voren lopen, de rechter de hand schudden en zeggen: ‘Dank u, edelachtbare, dat was een fijne boodschap.’ Ook tegen je familie en vrienden zou je niet zeggen: ‘We hadden fijne zitting vanmorgen.’ Je zou de mensen om je heen omhelzen, je vrienden op de rug slaan, op en neer springen van blijdschap en uitroepen: ‘Ik ben onschuldig verklaard! Ik ben een vrij mens! Ik ben vrij’' Een loden last zou van je schouders glijden.
Nu ik dit zo schrijf moet ik denken aan de beelden die zojuist binnen kwamen uit Damascus. Koning Assad, de grote verdrukker en dictator is gevlucht naar Rusland. Zij die gevangen zaten onder zijn regiem zijn vrijgelaten en zijn werkelijk door dolle heen vanwege hun verkregen vrijheid. Ik denk aan die ene man, geïnterviewd door de journalist. De volgende dag zou hij samen met 54 andere gevangen geëxecuteerd worden. Maar nu, zomaar op eens, vanuit het niets is hij in vrijheid gesteld. Zonder reden, zomaar… Wie zou er niet van vreugde opspringen?
Hoe is het met u en mij gesteld? Wij die schuldig zijn, de dood verdiend hebben, maar… de heerlijke Boodschap van Gods mateloze genade ontvangen hebben van eeuwig leven…? Moeten we niet heel, heel eerlijk zijn, dat we in onze dankbaarheid vaak schromelijk te kort komen?
Mijn zaak moest voorkomen in het Hooggerechtshof van het universum en de Rechter heeft zich uitgesproken: Onschuldig! Ik ben vrijgesproken, niet schuldig, ge-recht-vaardigd, alsof ik alleen maar 'recht gevaren' heb!... Er is niets meer waar de duivel met de vinger naar kan wijzen en beweren dat ik schuldig ben. Hallelujah! Alleen de Heere God de eer!
Toen ik in mijn jeugd in kerk kwam, leek het voor mij met mijn kritische blik alsof de mensen die daar zaten en zongen, niet werkelijk geloofden wat ze zeiden. Velen waren somber gekleed, van blijdschap was geen sprake. Ik zie nog voor me hoe één van deze keurige dames bij het verlaten van de kerk haar zijden zakdoekje liet vallen. Ik rende achter haar aan en zei: ‘Mevrouw, hier is uw zakdoek! U hebt het laten vallen.’ Ze leek enthousiaster over het feit dat ze haar zakdoekje terugkreeg, dan over de verlossing die in Christus is!. Waarom was dat? Was dat omdat de dingen die ze hoorde en uitsprak niet echt voor haar leefden?
Daarom wil ik de realiteit van het feit dat je gerechtvaardigd bent, wanneer je de Heere God hebt leren kennen, hier en nu levend voor je maken! Laat alsjeblieft goed tot je doordringen dat er niets meer is in de hemelse boeken dat tegen je getuigt. De Heere God zegt het nota bene Zelf in Zijn Woord in Kolossensen 2: 13-14: “En Hij heeft u, toen u dood was in de overtredingen en het onbesneden zijn van uw vlees, samen met Hem levend gemaakt door u al uw overtredingen te vergeven, en het handschrift dat tegen ons getuigde, uit te wissen. Dit handschrift was met zijn bepalingen tegen ons gericht, en Hij heeft dat uit het midden weggenomen door het aan het kruis te nagelen.”
Eigen gerechtigheid is een illusie
Omdat alleen de Heere God iemand rechtvaardig kan verklaren, hebben pogingen om te bewijzen dat de mens op grond van zijn eigen verdienste rechtvaardig is, geen enkele waarde. Job werd terechtgewezen omdat hij, hoewel hij God niets verkeerds toeschreef, “...in zijn eigen ogen rechtvaardig was voor God’(Job 32:1).
De wetgeleerde die aan Hem vroeg op welke wijze men eeuwig leven kon verwerven, werd indirect door Jezus terechtgewezen omdat hij probeerde aan te tonen dat hij rechtvaardig was (Luc. 10:25-37).
Jezus veroordeelde de Farizeeën omdat zij eropuit waren zichzelf rechtvaardig te verklaren voor de mensen. Zijn oordeel over zelfrechtvaardiging is over duidelijk: “En Hij zei tegen hen: U bent het die uzelf rechtvaardigt voor de mensen, maar God kent uw hart. Want wat hoog is onder de mensen, is een gruwel voor God.” (Luc. 16:15).
Over zijn eigen volksgenoten schrijft de apostel Paulus in Romeinen 10:3, “Omdat zij immers de gerechtigheid van God niet kennen en een eigen gerechtigheid tot stand proberen te brengen, hebben zij zich niet aan de gerechtigheid van God onderworpen.” Paulus is er achter gekomen, niet in het minst door zijn eigen ervaring, dat het onmogelijk is voor de mens om eigen gerechtigheid tot stand te brengen. (Rom. 8:3).
Maar juist omdat hij daarvan doordrongen was geraakt, was ook zijn vreugde in Christus zo groot geworden. Evangelieprediking heeft alleen waarde als het falen van de menselijke gerechtigheid en het allesovertreffende vermogen van de gerechtigheid van Christus daarin tot uiting komen.
Dezelfde Paulus getuigd: “Wij weten nu dat alles wat de wet zegt, zij dat spreekt tot hen die onder de wet zijn, opdat elke mond gestopt wordt en de hele wereld doemwaardig wordt voor God. Daarom zal uit werken van de wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd worden. Door de wet is immers kennis van zonde. Maar nu is zonder de wet gerechtigheid van God geopenbaard, waarvan door de Wet en de Profeten is getuigd: namelijk gerechtigheid van God door het geloof in Jezus Christus, tot allen en over allen die geloven, want er is geen onderscheid. Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God, en worden om niet gerechtvaardigd door Zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus. Hem heeft God openlijk aangewezen als middel tot verzoening, door het geloof in Zijn bloed. Dit was om Zijn rechtvaardigheid te bewijzen vanwege het voorbijgaan aan de zonden die eertijds hadden plaatsgevonden onder de verdraagzaamheid van God. Hij deed dit om Zijn rechtvaardigheid te bewijzen nu in deze tijd, zodat Hijzelf rechtvaardig is én rechtvaardigt degene die uit het geloof in Jezus is. Waar is dan de roem? Hij is uitgesloten. Door welke wet? Van de werken? Nee, maar door de wet van het geloof. Wij komen dus tot de slotsom dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt zonder werken van de wet. Of is God alleen de God van Joden? En niet ook van heidenen? Ja, ook van heidenen. Het is toch immers één en dezelfde God, Die besnedenen rechtvaardigen zal uit het geloof en onbesnedenen door het geloof. Doen wij dan door het geloof de wet teniet? Volstrekt niet, maar wij bevestigen de wet.” (Rom. 3:19-31).
Geen enkele van onze daden is ooit zo heilig geweest dat ze aannemelijk voor de Heere God zouden zijn. Daarom kan ook een gelovige niet door werken in het reine met God komen. Er is maar één Weg om rechtvaardig te zijn voor God, dat is door Zijn gerechtigheid. Als je tot in het diepst van je wezen begrijpt dat je eigen gerechtigheden zijn als een bezoedeld kleed (Jes. 64:6) dan neem je je toevlucht tot de Heere Jezus Christus en onderwerp je je aan de gerechtigheid van God, die je wordt geschonken als gelovige in Christus.
Dan realiseer je je dat je het nooit zult kunnen verdienen, maar ook dat je het nooit zult hoeven te doen. Dan realiseer je je dat die andere gerechtigheid, die van Jezus Christus Zelf afkomstig is, voldoende groot is voor elk moment van je leven. Dan leer je om je voortdurend in de Heere te verblijden. Wanneer je het einde van je eigen rechtvaardigheid begrijpt en beseft dat je eigen rechtvaardigheid een schijn is, ontstaat er vreugde over de onverdiende liefde van God in Christus Jezus.
Waakzaam tegen schuld
Een belangrijk wapen van satan tegen de mensheid is schuld(-gevoel). Ronald Lammers schrijft2: ‘God nodigt in Zijn Woord voortdurend uit om in Zijn nabijheid te komen. Voortdurend word je eraan herinnerd dat de weg tot Zijn hart open ligt. Er zijn geen rituelen meer waaraan de mens moet voldoen om in Gods nabijheid te kunnen komen. Wanneer de Here Jezus woning gemaakt heeft in je hart, ligt die weg open!
Dit weten is één ding, dit toepassen is wat anders. Want waarom ben ik dan dikwijls niet zo gericht op de nabijheid van God? Eén van de eerste redenen die in mijn gedachte kwam, was: ik voel mij schuldig. Ik werd bijvoorbeeld aangesproken door een illustratie waarin het vermoeid zijn door het kijken naar de televisie een reden was om geen stille tijd te houden. De televisie zou ik ook kunnen vervangen door de computer, door de DVD-speler, door de CD-speler of de muziekbestanden in mijn computer. Hoeveel tijd besteed ik per week aan deze media? Ik ontdekte dat in mijn bezig zijn met deze dingen ook diepe verlangens verborgen liggen. Ik zoek naar het mooie, naar iets dat mij helemaal pakt, iets waarvan ik uit mijn dak kan gaan of iets waar ik zo door in beslag kan worden genomen, dat mij het een heleboel pijn en onrust doet vergeten. Maar God kent dit verlangen van mij. Precies op het juiste moment las ik een citaat van C.S. Lewis:
‘Levende wezens worden niet geboren met verlangens als er geen bevrediging bestaat voor deze verlangens. Een baby voelt honger: er is zoiets als voedsel. Een jong eendje wil zwemmen: er is zoiets als water. Mensen hebben seksuele verlangens: er is zoiets als seks. Als ik in mijzelf een verlangen vind, dat door geen enkele ervaring op deze wereld kan worden bevredigd, dan is de meest voor de hand liggende verklaring dat ik gemaakt ben voor een andere wereld.
Ik moet er gewoon steeds weer aan herinnerd worden dat als ik God er niet in betrek, ik nooit een vervulling van mijn verlangens zal ervaren. Tegelijk moet ik eraan herinnerd worden dat de volkomen vervulling in die andere wereld zal zijn, in Gods Koninkrijk.’ Einde citaat.
We schreven het hierboven al. Een belangrijk wapen van satan tegen de mensheid is schuld(-gevoel). Gelovigen zijn betrokken bij een groot conflict dat het gehele universum omvat, van de hemel tot de aarde. De strijd bestaat tussen God en de duivel. De duivel heeft een opstandig en concurrerend koninkrijk gesticht. In de Bijbel wordt hij beschreven als een draak, een slang, een moordenaar, een
bedrieger, een leugenaar en een dief. Satan verzet zich tegen God, Zijn doelen en Zijn mensen, en in tegenstelling tot ons heeft hij drie doelen: stelen, doden en vernietigen.
Het goede nieuws van het Evangelie is dat Jezus op twee cruciale manieren satan heeft overwonnen door Zijn dood aan het kruis. Allereerst stelde Hij ons in staat om vergeving te verkrijgen voor de zonden die we hebben begaan. Daarnaast stelde Hij ons in staat om Gods rechtvaardigheid te ontvangen door middel van geloof, in plaats van ons aan de wet te houden. Hierdoor ontnam Jezus satan zijn voornaamste wapen tegen ons: schuld.
Jezus heeft ons ook geestelijke wapens in handen gegeven waarmee we Zijn overwinning over satan kunnen toepassen. In 2 Kor. 10:4-5 lezen we: “Want wij breken valse redeneringen af en elke hoogte die zich verheft tegen de kennis van God, en wij nemen elke gedachte gevangen om die te brengen tot de gehoorzaamheid aan Christus, en wij staan gereed om elke ongehoorzaamheid te bestraffen, zodra uw gehoorzaamheid volkomen zal zijn.” We hoeven niet passief blijven. Sommigen zijn geneigd te denken: Ach, ik ben zo zwak… zo onwaardig… wat kan ik nou uitrichten? Hoe kan ik geestelijk strijden? Besef dan dat het de duivel is die ons deze gedachten te binnen brengt. In zekere zin zijn wij inderdaad zwak, maar luister eens naar Paulus’ woorden in 1 Korinthiërs 1:27-31: “Maar het dwaze van de wereld heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en het zwakke van de wereld heeft God uitverkoren om het sterke te beschamen. En het onaanzienlijke van de wereld en het verachte heeft God uitverkoren, en wat niets is, om wat iets is teniet te doen, opdat geen vlees voor Hem zou roemen. Maar uit Hem bent u in Christus Jezus, Die voor ons is geworden wijsheid van God en gerechtigheid, heiliging en verlossing, opdat het zal zijn zoals geschreven staat: Wie roemt, laat hij roemen in de Heere.”
De Heilige Geest overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel (Joh. 16:8), maar dat is iets anders dan schuld. De schuld voor je zonde heeft de Heiland voor je gedragen op het kruis, en de Heilige Geest overtuigt je dat je naar Gods gerechtigheid in principe onder het oordeel valt, maar Jezus heeft je schuld gedragen en daardoor heeft de Vader jou vrijgesproken van het oordeel en word je beschouwd als een rechtvaardige zoon of dochter van je hemelse Vader! O, diepte van rijkdom, zowel van wijsheid als van kennis van God, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen! (Rom. 11:33).
Rechtvaardig verklaren Psalm 11 spreekt een aantal malen over ‘de rechtvaardige’ (vers 3 en 5) En in vers 7 lezen we: “Want de HEERE is rechtvaardig, Hij heeft rechtvaardige daden lief.”
Zoals we eerder gezien hebben betekend het Hebreeuwse werkwoord tsa·dheq ‘rechtvaardigheid’ en wordt soms met ‘rechtvaardig verklaren’ (Ex. 23:7, Deut. 25:1) weergegeven. Deze Bijbelse uitdrukking kan ook met ‘rechtvaardigen’ vertaald worden en de verwante zelfstandige naamwoorden met ‘rechtvaardiging’. De oorspronkelijke woorden in het Grieks in het Nieuwe Testament dragen in de grond de gedachte over van vrijspreken of van beschuldiging zuiveren, als onschuldig beschouwen en derhalve vrijspreken of rechtvaardig verklaren en als rechtvaardig behandelen of erkennen.
Zo spreekt de apostel Paulus erover dat God in Zijn woorden ’rechtvaardig’ blijkt en het wint wanneer hij door lasteraars wordt geoordeeld. (Rom. 3:4).
De Heere Jezus zei dat ’de wijsheid wordt gerechtvaardigd door haar werken’ en dat de mensen, wanneer zij rekenschap moeten afleggen, op grond van hun woorden ‘rechtvaardig worden verklaard’ of veroordeeld worden (Matth. 11:19, 12: 36-37).
In dat opzicht kunnen we de gebeurtenis die we in Lucas 18: 9-14 lezen als illustratief beschouwen: “En Hij sprak ook met het oog op sommigen die van zichzelf overtuigd waren dat zij rechtvaardig waren en alle anderen minachtten, deze gelijkenis: Twee mensen gingen naar de tempel om te bidden. De één was een Farizeeër en de ander een tollenaar. De Farizeeër stond daar en bad dit bij
zichzelf: O God, ik dank U dat ik niet ben zoals de andere mensen: rovers, onrechtvaardigen, overspelers of ook als deze tollenaar. Ik vast tweemaal per week. Ik geef tienden van alles wat ik bezit. En de tollenaar bleef op een afstand staan en wilde ook zelfs zijn ogen niet naar de hemel opheffen, maar sloeg op zijn borst en zei: O God, wees mij, de zondaar, genadig .Ik zeg u: Deze man ging gerechtvaardigd terug naar zijn huis, in tegenstelling tot die andere. Want ieder die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden en wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden.”
In Romeinen 6:6-7 lezen we dat wanneer iemand sterft hij ‘van zijn zonde vrijgesproken’ is, aangezien hij met zijn leven de straf op de zonde heeft betaald: “Dit weten wij toch, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam van de zonde tenietgedaan zou worden en wij niet meer als slaaf de zonde zouden dienen. Want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde.”
In Handelingen 13: 38-39 lezen we: “Laat het u dan bekend zijn, mannenbroeders, dat door Hem aan u vergeving van de zonden verkondigd wordt en dat ieder die gelooft, door Hem gerechtvaardigd wordt van alles waarvan u door de wet van Mozes niet gerechtvaardigd kon worden.”
Weet u, ik hoop zo dat u deze woorden van de Heere God als het ware zult omhelzen diep in uw hart zal opbergen, en wanneer de tegenstander u besluipt met zijn leugen en twijfels u deze geweldige Waarheid voor de dag zult halen.
Rechtvaardigheid wordt ‘toegerekend’
In de tijd van de Bijbel werd het Griekse werkwoord ‘lo·giʹzo·mai’, dat 'toerekenen' betekent, doorgaans ingezet voor berekeningen of calculaties, zoals bij het voeren van een boekhouding, en stond het voor zowel inkomsten als uitgaven in een kasboek.
In de Bijbel verwijst het naar „rekenen, te goed houden, toekennen of aanrekenen”. Zo lezen we in 1 Korinthe 13:5 dat de liefde ’het kwade niet aanrekent’: En in Romeinen 4:7-8 worden de woorden van David uit Psalm 32:1 door Paulus geciteerd: “Romeinen 4:7 Welzalig zijn zij van wie de ongerechtigheden vergeven, en van wie de zonden bedekt zijn, welzalig is de man aan wie de Heere de zonde niet toerekent.”
Wat een onvoorstelbaar geweldige boodschap vind u ook niet. Je wordt door de Heere God in eigen Persoon welzalig, dat wil zeggen ‘eeuwig gelukkig’ genoemd wanneer je ongerechtigheden vergeven zijn, je zonden bedekt zijn, en je bent eeuwig gelukkig wanneer Heere je de zonde niet toerekent.’ Kan het mooier, kan het nog beter? Eeuwig gelukkig! Lieve mensen, een groter geluk is er niet op deze wereld te krijgen. En het kost je niets. Gratis! Het wordt je gratis en voor niets aangeboden op grond van Zijn genade. Iemand anders heeft betaald. Dit eeuwig geluk ligt nota bene binnen handbereik voor iedere mens. God reikt u, jou en mij de hand. De hand van de Heere God pakken, en Hem vol vertrouwen is een ontzettend grote stap. Gelukkig hoef je niet zelf de eerste stap te zetten, God reikt ook naar jou uit: “Want Ik ben de HEERE, uw God, Die uw rechterhand vastgrijpt en tegen u zegt: Wees niet bevreesd,Ik help u..” Jes. 41:13.
Het woord ’lo·giʹzo·mai’ kunnen we ook vertalen met ‘beschouwen, beoordelen, taxeren, rekenen of rekenen tot (een groep, klasse of soort)” (1 Kor. 4:1). De Heere Jezus zei bijvoorbeeld dat hij tot de misdadigers ‘gerekend’ werd. dat wil zeggen als een van hen gerekend zou worden (Luc 22:37). In zijn brief aan de Romeinen schrijft Paulus dat in het geval van de onbesnedene die de wet houdt, zijn ‘onbesnedenheid als besnijdenis [wordt] gerekend’, dat wil zeggen dat hij beoordeeld of bezien zal worden als iemand die besneden is (Rom. 2:26).
In Romeinen 6:11 lezen we met betrekking tot de gelovigen in Rome: “Zo dient ook u uzelf te rekenen als dood voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus, onze Heere.”
De rechtvaardiging door Christus
Het Woord leert ons dat de Heere Jezus volmaakt was: “En als u Hem als Vader aanroept Die zonder aanzien des persoons naar ieders werk oordeelt, wandel dan in de vreze des Heeren, gedurende de tijd van uw vreemdelingschap, in de wetenschap dat u niet met vergankelijke dingen, zilver of goud,
vrijgekocht bent van uw zinloze levenswandel, die u door de vaderen overgeleverd is,maar met het kostbaar bloed van Christus, als van een smetteloos en onbevlekt Lam, maar met het kostbaar bloed van Christus, als van een smetteloos en onbevlekt Lam.” (1 Petr. 1: 17-19)
Hij is de enige mens die, op grond van Zijn verdienste rechtvaardig voor Gods aangezicht stond. Door deze ’ene daad van rechtvaardiging’ (di·kaiʹo·ma), dat wil zeggen doordat de Heere Jezus Zich tijdens Zijn smetteloze leven, en zijn offerande, volmaakt rechtvaardig had betoond, verschafte hij de basis op grond waarvan zij die tot het geloof in de Heere Jezus Christus komen, rechtvaardig verklaard worden. We lezen in immers in Romeinen 5:17-19: “Want als door de overtreding van de ene de dood geregeerd heeft door de ene, veel meer zullen zij die de overvloed van de genade en van de gave van de gerechtigheid ontvangen, in het leven regeren door de Ene, namelijk Jezus Christus. Zoals dus door één overtreding de veroordeling gekomen is over alle mensen tot verdoemenis, zo komt ook door één rechtvaardigheid de genade over alle mensen tot rechtvaardiging van het leven. Want zoals door de ongehoorzaamheid van de ene mens velen als zondaars aangemerkt worden, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van de Ene velen als rechtvaardigen aangemerkt worden.”
Rechtvaardiging in onze tijd
We lezen in Efeze 4:20-24: “Maar u hebt Christus zo niet leren kennen, als u Hem tenminste gehoord hebt en door Hem bent onderwezen, zoals de waarheid in Jezus is, namelijk dat u, wat betreft de vroegere levenswandel, de oude mens aflegt, die te gronde gaat door de misleidende begeerten, en dat u vernieuwd wordt in de geest van uw denken, en u bekleedt met de nieuwe mens, die overeenkomstig het beeld van God geschapen is, in ware rechtvaardigheid en heiligheid.”
De Heere Jezus Christus, de Zoon van God, was volmaakt, schuldeloos, onbesmet, afgescheiden van de zondaars” (Hebr 7:26). Wanneer wij op grond van genade tot het geloof in de Heere Jezus Christus door ‘adoptie’ tot ‘aanneming als zonen’ aanvaard zijn, is Paulus daar heel duidelijk over in Romeinen Romeinen 8:15-17: “Want u hebt niet de Geest van slavernij ontvangen, die opnieuw tot angst leidt, maar u hebt de Geest van aanneming tot kinderen ontvangen, door Wie wij roepen: Abba, Vader! De Geest Zelf getuigt met onze geest dat wij kinderen van God zijn. En als wij kinderen zijn, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus; wanneer wij althans met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden.”
De Heere Jezus Zelf is het fundament waardoor de gelovigen door adoptie als zonen in Zijn gezin worden opgenomen op grond van de verdienste van Christus. (Rom. 5:1, 2, 8-11) Zij worden derhalve als volkomen rechtvaardige personen ’beschouwd’, want alle zonden zijn vergeven en worden niet aangerekend Rom. 4:6-8; 8:1-2; Hebr. 10: 12)
Zoonschap
Voor ons als gelovigen in deze tijd is het zo dat wij als vreemdelingen geadopteerd zijn in het zoonschap: ‘Maar thans in Christus Jezus zijt gij, die eertijds veraf waart, dichtbij gekomen door het bloed van Christus (…) Zo zijt gij dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods" (Efe. 2:13 en 19).
De uitwerking van het zoonschap voor ons is in veel opzichten hetzelfde als voor de gelovigen uit Israël (die uit de hemelse hoop van Romeinen en Galaten leven). Wij hebben het zoonschap ook nog enkel in geestelijke en niet in letterlijke zin ontvangen. Dit blijkt onder meer uit het feit dat wij fysiek nog niet bij de God, de Vader in de hemel zijn ingetrokken, maar nog ver van Hem vandaan in vernederde staat leven. Ook uit Efeze 1 blijkt duidelijk dat wij de uitwerking van het zoonschap geestelijk dienen op te vatten.
In Efeze 1:13-14 lezen wij dat gelovigen uit de heidenen ook zullen delen in de voorgaande beloften zoals we die in de voorgaande verzen kunnen lezen, waaronder het zoonschap. Als onderpand hiervoor hebben wij in Christus de verzegeling met heilige geest der belofte ontvangen. Deze woorden betekenen duidelijk dat het zoonschap iets is dat nog ontvangen gaat worden. Zo wordt in vers 3 van Efeze 1 gesproken over alle geestelijke zegen in de hemelse gewesten in Christus. Hiertoe
behoort ook het zoonschap. Daarmee wordt duidelijk aangegeven wat het zoonschap is en waar het zijn uitwerking heeft. Het is namelijk een geestelijke zegen die uitwerkt in de hemel waar Christus woont. Het is dus niet iets dat te maken heeft met ons fysieke leven op aarde. En als laatste lezen we in het vijfde vers van hetzelfde hoofdstuk dat staat dat: "… Hij ons tevoren bestemd tot in het Zoonschap door Jezus Christus tot in Hem…"
Hier wordt bedoeld dat God ons voorbestemd heeft om te delen in het Zoonschap van Jezus Christus, doordat wij in Hem geplaatst zijn. Feitelijk geldt voor ons als gelovigen in deze tijd dat wij niet zo zeer ieder apart een zoon van God worden, maar dat wij, in Jezus Christus geplaatst, aan Hem als Zoon van God gelijkgesteld zijn. Het is duidelijk dat dit op dit moment, hier op aarde, waar wij in een zondig lichaam leven, geen werkelijkheid kan zijn.
Wanneer we het eerder genoemde samenvatten, kunnen we concluderen dat het zoonschap een al toegezegde hemelse positie is die God ons in de toekomst zal geven. Bij onze dood zullen we onze verbinding met Christus in Zijn Zoonschap delen. In deze periode is zoonschap een geestelijke kwestie en heeft het geen fysieke of materiële impact op ons leven op aarde. Het zoonschap betreft ons leven in Christus en niet ons leven in de wereld. God richt zich niet op onze situatie in het vlees, maar op onze positie in Christus Jezus
Hoofdstuk 3: Genade
In vers 2 van de psalm lezen we: “Als ik roep, verhoor mij, o God van mijn gerechtigheid! In de benauwdheid hebt U ruimte voor mij gemaakt. Wees mij genadig en luister naar mijn gebed.
In het voorgaande hebben wij uitvoerig stilgestaan bij de rechtvaardigheid waar de dichter van de psalm over spreekt. Ik dit hoofdstuk maken we een stapje naar het tweede deel van vers 2 waar David vraagt om genade met de woorden: “Wees mij genadig en luister naar mijn gebed.”
Veel van onze diepste ervaringen spelen zich af in de natuur. We raken onder de indruk van een prachtige waterval, een besneeuwde bergtop, een vlinder die in onze achtertuin fladdert, de aanblik van een kalme zee bij ondergaande zon, een wandeling in de vroege morgen als er nog dauw ligt op het gras.
Veel van die natuurervaringen worden vastgelegd op foto’s. Wanneer ik op internet zoek naar mooie natuurfoto’s overvalt mij soms een gevoel van verwondering. Misschien herkent u het wel. Zulke beelden roepen gevoelens van verbazing op, van overweldigd worden en soms worden we er juist stil van.
Dat soort ervaringen kunnen natuurlijk ook plaats vinden buiten de natuur. Bijvoorbeeld in ontmoetingen tussen mensen, als je een prachtig boek aan het lezen bent, als je in een moeilijke tijd je verwondert over mensen die zo zorgzaam en liefdevol om je heen staan. En weet u, die ervaring, wil Gods Geest aan ons in versterkte mate geven wanneer we ons Gods genade ten volle realiseren. De tranen springen je als het ware in de ogen wanneer je soms onverwacht stilgezet wordt bij Zijn goedheid, liefde en trouw geschonken aan mensen, aan jou die het niet verdient.
Wanneer ik mijn laptop open en ‘Google’ de zoekopdracht ‘genade’ geef levert dat meer dan 240 zoekresultaten op in de Herziene Statenvertaling. Van Genesis tot en met het boek Openbaring. In het Nieuwe Testament wordt ruim 140 maal over de genade gesproken, waarvan zo’n 100 keer door de apostel Paulus (!). Wat betekent het dat zoveel verschillende de schrijvers van de Bijbel schrijven over Gods genade. Met recht zouden we kunnen zeggen dat ‘genade’ wel een of het centrale thema van het Woord van God mogen noemen. En daarbij dat tweederde van alle keren dat het woord genade in de Bijbel voorkomt, door één auteur wordt geschreven: Paulus. Geen wonder dat hij ook wel ‘de apostel van de genade’ wordt genoemd.
David begint Psalm vier met de woorden: “Als ik roep, verhoor mij, o God van mijn gerechtigheid! In de benauwdheid hebt U ruimte voor mij gemaakt. Wees mij genadig en luister naar mijn gebed.”
David noemt zijn God, de God van zijn gerechtigheid, er is sprake van benauwdheid, ruimte en genade. Allemaal voldoende aanleiding om bij dit centrale thema van Gods Woord eens stil te staan.
We beginnen met een paar verhalen. Het verhaal van Wilco en Herman, van Saulus, en van u en mij.
Wilco en Herman Wilco en Herman zaten al zeven jaar in de gevangenis. Ze waren onschuldig. Op basis van een gammele bewijsvoering zijn de mannen veroordeeld voor iets wat ze niet gedaan hebben. Nadat de Hoge Raad nog een keer naar het vonnis kijkt, worden de mannen alsnog vrijgesproken van schuld. Ze worden gerechtvaardigd, onschuldig verklaard. Maar inmiddels hebben ze wel al jaren onschuldig in de gevangenis gezeten. De zaak werd bekend als de Puttense moordzaak. Eén van de grootste gerechtelijke dwalingen in Nederland.
In de Bijbel is het andersom. Jezus was onschuldig, maar werd toch door de rechter (Pontius Pilatus) schuldig verklaard. Jezus liet zich schuldig verklaren. Hij droeg vrijwillig de straf voor iets wat Hij niet gedaan had. Hij stierf aan het kruis voor zonden die niet van Hemzelf waren. Zo had Johannes de
Doper het al gezegd: “Zie, het Lam van God Dat de zonden van de wereld wegneemt.” (Joh. 1:29) Jezus is als Rechtvaardige, voor onrechtvaardige mensen gestorven. Daarom worden schuldige, onrechtvaardige mensen door Gods genade vrijgesproken alsof ze niets gedaan hebben.
Saulus Zijn naam al was voldoende om de christenen in de eerste eeuw te doen schrikken. Hij was overal bekend als een onvermoeibare christenvervolger. Wie zou toen gedacht hebben dat Saulus van Tarsus ooit christen zou worden, laat staan Gods uitverkoren werktuig om de Boodschap te verkondigen, zowel aan de volkeren van zijn tijd als, via zijn geschriften, aan de volken van alle tijden? Maar, door Gods genade, werd hij de apostel Paulus die de opdracht kreeg “om het evangelie van de genade Gods” te verkondigen (Handelingen 20:24).
U en ik “Want ook wij waren voorheen onverstandig, ongehoorzaam, dwalend, verslaafd aan allerlei begeerten en hartstochten, levend in slechtheid en afgunst, hatelijk en elkaar hatend. Maar toen de goedertierenheid van God, onze Zaligmaker, en Zijn liefde tot de mensen verschenen is, maakte Hij ons zalig, niet op grond van de werken van rechtvaardigheid die wij gedaan hadden, maar vanwege Zijn barmhartigheid, door het bad van de wedergeboorte en de vernieuwing door de Heilige Geest. Die heeft Hij in rijke mate over ons uitgegoten door Jezus Christus, onze Zaligmaker, opdat wij, gerechtvaardigd door Zijn genade, erfgenamen zouden worden, overeenkomstig de hoop van het eeuwige leven.” (Titus 3:3-7).
Zelfreflectie
Misschien ben je hard aan het knokken om je leven er (enigszins) florissant uit te laten zien. Misschien kijk je naar anderen en denk je: ‘Waarom lukt het hen wel en mij niet?’ Je voelt jezelf steeds opnieuw tekort schieten. Misschien zakt de moed je in de schoenen omdat je alwéér in dezelfde fout trapt. En misschien komt de gedachte dan ook wel bij jou naar voren: ‘Houd het dan nooit op?’ En misschien vraag je je ook wel vertwijfeld af hoe God jou eigenlijk ziet? Herkenbaar? Of heb jij daar helemaal geen last van?
Genade
Genade betekent gunst. Maar wat voor soort gunst? Want gunst is er in vele soorten. Gunst getoond aan de ellendigen noemen we barmhartigheid; gunst getoond aan de armen noemen we medelijden; gunst getoond aan zij die lijden noemen we mededogen; gunst getoond aan zij die koppig zijn noemen wij geduld: maar gunst aan de onwaardigen betoond noemen wij genade!
Dit is inderdaad gunst; gunst die Goddelijk is in zijn bron en in zijn karakter. We lezen het in Romeinen 3:23-24, "Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God, en worden om niet gerechtvaardigd door Zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus." Het woord dat hier vertaald is met ‘om niet’ komt eveneens voor in Johannes 15:25, en wordt vertaald als ‘zonder reden’: Maar het woord moet vervuld worden dat in hun wet geschreven is: Zij hebben mij zonder reden gehaat.” Het wordt in de tegenwoordige tijd geschreven. Is er een werkelijke oorzaak waarom zij de Heere Jezus haatten? Nee! Zo is er eveneens geen enkele oorzaak in ons waarom God ons ooit zou rechtvaardigen. Zo zouden we Romeinen 3:23-24 als volgt kunnen lezen: "Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God, en worden om niet gerechtvaardigd door Zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus." Ja, dit is inderdaad genade,—gunst aan mensen zoals u, en ik die het totaal niet verdiend hebben.
Christus stierf niet in plaats van ons maar vóór ons. Opdat Hij door de dood, Overwinnaar over de dood zou worden. We lezen in Hebreen 2:14: “Omdat nu die kinderen van vlees en bloed zijn, heeft Hij eveneens daaraan deel gehad om door de dood hem die de macht over de dood had – dat is de duivel – teniet te doen... Hij stierf om op te kunnen staan. Zijn sterven was de prijs die Hij moest betalen om onvergankelijk Leven (met een hoofdletter) aan het licht te brengen. Het was noodzakelijk om eerst de dood in te gaan alvorens de dood achter Zich te kunnen laten. Daarom moest Hij sterven.
Daarbij moeten we bedenken dat Christus niet zomaar stierf. Hij stierf “de dood, ja de dood van het kruis”. (Fil. 2:8). Waardoor de prijs die Hij betaalde dus nog oneindig veel hoger werd! Aan het kruis werd zichtbaar wie de mens is: een vijand van God. Maar juist tegen deze achtergrond, straalde Gods liefde als nooit tevoren! Het kruis is daarmee het ultieme bewijs van Gods liefde. “God echter bevestigt Zijn liefde voor ons daarin dat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren.” (Rom.5:8). De tekst “zonder bloedstorting geschied er geen vergeving” (Hebr.9:22) heeft men in de orthodoxe theologie altijd opgevat als: God moet eerst bloed zien alvorens te kunnen vergeven. Een afschuwelijk karikatuur waarin men God als bloeddorstig voorstelt. Maar God eist geen bloedstorting om te kunnen vergeven. Integendeel: de bloedstorting bewijst Zijn liefde en vergeving!
“Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout, opdat wij, voor de zonden dood, voor de gerechtigheid zouden leven. Door Zijn striemen bent u genezen.” (1 Petr. 2:24).
Hij voor mij Dit wordt ook zo beschreven in Romeinen 6 vers 1-2: “Wat zullen wij dan zeggen? Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade toeneemt? Volstrekt niet! Hoe zullen wij, die met betrekking tot de zonde gestorven zijn, nog daarin leven?”
Hier betekent het dat zij hun zondige levenswandel hebben opgegeven en nu leven voor de gerechtigheid. Rechtvaardig leven in navolging van Jezus. Dat dit nu mogelijk is hebben we op grond van pure genade te danken aan Hem, en aan Hem alleen.
Wij waren dood, overgeleverd aan zonden, duivel en dood, toen wij in de hof finaal de mist in zijn gegaan. Ja, zo erg was het. Wij verdienden die straf. Maar Jezus droeg het. Hij in onze plaats. Hij voor jou. Hij voor mij. En dan die prachtige verwijzing naar Jesaja 53 vers 4 en 12. Door Zijn striemen bent u genezen.’” Want weet je wat het ook betekent dat Jezus voor ons stierf?
· Het betekent dat ik aan dat kruis had moeten hangen, maar Hij hing daar.
· Dat die striemen op zijn rug op mijn rug hadden moeten zitten.
· Dat die klappen in zijn gezicht mij hadden moeten raken.
· Dat die spijkers in zijn handen en voeten mij hadden moeten doorboren.
· Dat de Vader zijn gezicht voor mij verborg.
Het maakt me klein, dankbaar, blij en verdrietig tegelijk. Is dit dan de ‘dwaasheid van het evangelie’ waar over wordt gesproken? Dat Jezus voor ons stierf, terwijl wij hadden moeten sterven. Maar al hadden we straf zelf gedragen, had het niets uitgemaakt. Want zowel jij als ik zouden nooit de zonden van de wereld kunnen dragen.
Het volmaakte offer
Nee, wij hadden Gods toorn over de zonden niet kunnen stillen. Daarvoor was een smetteloos offer nodig. Iemand zonder zonden. God Zelf. “Die Zelf onze zonden in zijn lichaam gedragen heeft op het hout”. Het werkwoord dat vertaald wordt met ‘dragen, omhoogbrengen’ wordt in het Oude Testament vaak gebruikt om er de taak van de priester die het offerdier op het altaar moest brengen mee aan te geven.
Jezus, het volmaakte offer, heeft voor eens en altijd het offer gebracht. En rondom Pasen leeft het. Dan spoor ik vaak mijn hoofd en hart weer aan om het te proberen te beseffen. Beseffen wat het betekent dat Hij voor mij stierf. Maar daarmee doe ik Hem tekort. Want zijn volmaakte offer en alles wat Hij daarmee teweeg heeft gebracht zou mij dagelijks tot stilstand moeten brengen. Want dat ik leef en dat ook nog eens mag doen in gerechtigheid, is omwille van Hem. Hij voor jou en mij.
Hoofdstuk 4: Mannen van hoge rang
In het derde vers van de Psalm lezen we de volgende woorden van David: “Aanzienlijken, hoelang zult u mijn eer te schande maken? Hoelang zult u het lege liefhebben, de leugen zoeken? Sela”
Daar waar David zich in de eerste twee verzen richtte tot de Heere God richt hij zich in het derde vers tot de ‘aanzienlijken’ zoals we gelezen hebben. Het woord dat hier in het Hebreeuws wordt gebruikt is ‘beney ish’. Het is voor meerdere uitleggers niet zomaar een omschrijving van ‘mensen’ maar een titel van enige eer en waardigheid. Veel uitleggers hebben deze zin begrepen als een verwijzing naar "mannen van rang". De Christian Staten Bijbel heeft bijvoorbeeld ‘verhevenen’. Het belangrijkste bewijs voor deze visie is te vinden in Psalm 49: 2-3 waar we lezen: “Hoor dit, alle volken, neem het ter ore, alle bewoners van de wereld, zowel eenvoudigen als aanzienlijken, rijk en arm samen.” Letterlijk: ‘zowel kinderen van de mens als kinderen van de man.’ In Psalm 62 vers 10 lezen we eveneens over ditzelfde onderscheidt dat de schrijver van de Psalm maakt: “Zeker, eenvoudigen zijn een zucht, aanzienlijken een leugen; in de weegschaal gewogen, zijn zij tezamen lichter dan een zucht.”
Wanneer we er van uitgaan dat David hier in eerste instantie de ‘aanzienlijken’ van het volk aan spreekt geeft hij toe dat zijn vijanden grote mannen zijn. Maar toch gelooft hij dat ze dwaas zijn, en daarom berispt hij ze. Hij vertelt ze dat ze van ijdelheid houden, op zoek zijn naar pracht, dat wil zeggen, leugens, lege fantasieën, ijdele verwaandheden en slechte verzinsels.
Maar laten we ons niet vergissen. Ook vandaag leven we in een wereld waarin de ‘aanzienlijken’, de machthebbers, het voor het zeggen hebben. Ook de wereld waarin wij leven kunnen wij kunnen wij met enig recht bestempelen als een wereld waarin recht en gerechtigheid ‘struikelt op de straten’. Want als we letten op ‘de tekenen van de tijd’ waarin wij leven, moeten we ons dan ook niet vaak afvragen wat waarheid is? Het is als in de dagen van de profeet Jesaja: “Daarom is het recht teruggeweken, en de gerechtigheid blijft van verre staan. Want de waarheid struikelt op de straat, en wat recht is, kan niet binnenkomen. Ja, de waarheid ontbreekt, en wie zich afkeert van het kwade, wordt beroofd. En de HEERE zag het, en het was kwalijk in Zijn ogen dat er geen recht was..” (Jes. 59: 14-15).
Of zoals Jeremia zich bijvoorbeeld beklaagt over zijn landgenoten in zijn tijd: “Eenieder bedriegt zijn naaste, zij spreken niet de waarheid. Zij leren hun tong leugens te spreken, zij vermoeien zich met onrecht doen. U woont te midden van bedrog, door bedrog weigeren zij Mij te kennen, spreekt de HEERE.” (Jer. 9:5-6).
We bevinden ons in een wereld waarin de waarheid en rechtvaardigheid zich nog nauwelijks kan manifesteren: “U hebt het kwaad lief boven het goede,de leugen boven het spreken van recht.” (Ps. 52:5). Kortom, een wereld waarin de leugen en onrechtvaardigheid regeert.
We leven in een soort doofpotcultuur. En dan hebben we het niet alleen over in onze ogen foute regimes ver weg, maar ook over onze eigen vertrouwde omgeving. Iemand zei ooit over Nederland: ‘We zijn een voortreffelijk volk, ook in zelfbedrog, verdoezelen, versluieren en onrechtvaardigheid.’ En ja, er zijn misschien best wel wat argumenten te noemen waarom we een ‘voortreffelijk volk’ zouden zijn, maar sprookjes bestaan niet. Nederland is onderdeel (geworden) van een internationale gemeenschap, een Europese samenleving en daarin gelden keiharde en veelal onrechtvaardige wetten, die vooral beheerst worden door leugen, list, bedrog en onrechtvaardigheid. Daarin gaat het allang niet meer om de inzet van gewone, goedwillende mensen, maar om rijkdom en eer, macht, heerszucht, controle en onrecht.
De strijd tussen recht en onrecht gaat onverminderd door. Het leugensysteem en de onrecht krijgt in toenemende mate meer invloed op de gang van zaken in de wereld waarin wij leven. Hoe lang gaat
dat nog door? Welke gevolgen zal dat hebben voor ons persoonlijk leven? Wat voor crises brengt dat nog teweeg? Vragen te over.
De woorden van Michael Rothschild, een familie die tot de wereldelite behoort, tijdens de Bilderbergconferentie in Duitsland in 2005 laten aan duidelijkheid niets te wensen over: “Op het wereldtoneel gebeuren de dingen niet bij toeval: iemand zorgt dat ze plaatsvinden. Laat ik iedereen uit de droom helpen: De wereldgebeurtenissen worden in scène gezet en geleid door de mensen die het geld in handen hebben. Dus hierbij een mededeling aan God: Wij gunnen u het plezier te denken dat u het heelal hebt geschapen, maar wat onze planeet betreft heeft Bilderberg aan u een simpele boodschap: bemoei u nergens mee, wij zorgen overal voor" (Uit het boek: De macht van de onzichtbare bankiers van B. Izar - pseudoniem van Lucas Hollertt).
Wat een verschrikkelijke arrogante woorden waaruit blijkt dat de groten van deze aarde God, nota bene de Schepper van hemel en aarde niet meer nodig denken te hebben. En erger… Het is glashelder dat hierin het misleidende werk van de satan een rol speelt. De tegenstander maakt gebruik van de inspanningen van de zelfstandige mens om zijn doelen te verwezenlijken: heerschappij en controle. Dit zal doorgaan en aan het einde tot een hoogtepunt (of: dieptepunt) bereiken!
Psalm 2 vers 2 zegt: "... en de vorsten spannen samen ...". Het woord ‘samenspannen’ kan ook weergegeven worden met: samen vergaderen of beraadslagen. Het feit, dat vorsten c.q. machthebbers samen vergaderen is in onze tijd bijna aan de orde van de dag. In onze tijd is het gebruikelijk dat vorsten (helaas ook van ons land) en machthebbers samenkomen. Er worden regelmatig zogenaamde topconferenties gehouden, waarin de belangrijkste figuren van de wereld samenkomen om belangrijke kwesties, in toenemende mate achter gesloten deuren, te bespreken. Het is dan ook niet de bedoeling om ons te laten overvallen door verschillende speculaties.
In toenemende mate zien we dat de wereld op z’n kop staat. Pandemie, angst, verdeeldheid, dwangmaatregelen, onbegrip, boosheid, oorlogen te over et cetera. Wat gebeurt er allemaal? Is dit slechts een tijdelijke situatie of is meer aan de hand?
We kunnen niet anders dan constateren dat in de ontwikkeling van de wereldgeschiedenis we zien dat er sprake is van een verschrikkelijke duivelse alliantie. Dit is een veelal onzichtbaar samenwerkingsverband tussen de tegenstander en (zondige) mensen, met name onder de leiders. De Bijbel spreekt bijvoorbeeld over de ‘zonen van de ongehoorzaamheid’ in relatie tot satan. Paulus legt in Efeze 2:1 en 2 de verbinding met satan: “Ook u heeft Hij met Hem levend gemaakt, u die dood was door de overtredingen en de zonden, waarin u voorheen gewandeld hebt, overeenkomstig het tijdperk (Gr. aioon - eeuw) van deze wereld, overeenkomstig de wil van de aanvoerder van de macht in de lucht, van de geest die nu werkzaam is in de kinderen (lett.: zonen) van de ongehoorzaamheid …”
Daarnaast staan deze mensen in de Bijbel bekend onder termen als 'zonen van deze aioon / eeuw'; een 'boos en overspelig geslacht' (Matth. 12:39) ; een 'verkeerd en ontaard geslacht' (Fil. 2:15). In die tijd ging het vooral om leden van de Joodse elite die, zoals de Heere Jezus zei, ‘de duivel tot vader hebben’ (Joh. 8:44). In de tijd waarin wij leven zien wij dat niet anders.
In de zonen van de ongehoorzaamheid is een geest werkzaam, die grote invloed heeft op de wereld en de samenleving. Het is de geest van Gods tegenstander, door Paulus in 2 Korinthe 4:4 omschreven als de ‘god van deze eeuw’ en verder bekend staat als satan, duivel, draak, oude slang (Openb. 12:9) hij die zich voordoet als engel des lichts (2 Kor. 11:14). De rol van de tegenstander wordt in de eindtijd meer en meer duidelijk, en tenslotte volkomen zichtbaar.
In Psalm 2:2-3 en Hand. 4:26 lezen we dat een verbond van volken zal in actie komen : “De koningen van de aarde stellen zich op en de vorsten spannen samen tegen de HEERE en tegen Zijn Gezalfde: Laten wij Hun banden verscheuren en Hun touwen van ons werpen! Vandaag de dag lijkt het misschien nog vreemd, maar het is zeker mogelijk dat de wereldleiders een
vergadering organiseren om zich te verdiepen in de vraag wat zij moeten doen met Koning Jezus, die in Jeruzalem is en hen zo’n pijnlijke nederlaag heeft bezorgd.
Dan volgt de reactie van de Heere God in Psalm 2: “Die in de hemel woont, zal lachen, de Heere zal hen bespotten. Dan zal Hij tot hen spreken in Zijn toorn, in Zijn brandende toorn hun schrik aanjagen. Ik heb Mijn Koning toch gezalfd over Sion, Mijn heilige berg” (vs. 4-6).
Met andere woorden: de wereldleiders hebben geen enkele schijn van kans, want God heeft Zijn plannen bepaald en zal die ook uitvoeren. Een bekend lied leert ons immers: ‘God is getrouw, zijn plannen falen niet.’
De geschiedenis leert het ons, maar dit is zeker: uiteindelijk zal de Waarheid aan het Licht komen. En daar is een goede reden voor. De leugen en het onrecht is namelijk verbonden met de vorst van de duisternis en de Waarheid met de God van het Licht, de Allerhoogste. Hij zal op Zijn tijd de leugen definitief ontmaskeren, het onrecht veranderen in rechtvaardigheid en alles aan het licht brengen. En… God zij dank: Hij zal alle dingen herstellen! Openbaring 21:5 zegt het ons:“En Hij Die op de troon zit, zei: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zei tegen mij: Schrijf, want deze woorden zijn waarachtig en betrouwbaar.”
Daarom gaan we hoe dan ook een geweldige toekomst tegemoet. De toekomst van Hem, Die de Waarheid is in eigen Persoon, Jezus Christus, onze Heere (Joh. 1:14). Een toekomst van gerechtigheid, vrede en… heerlijkheid! (Ps. 72:7) De HEERE is onze gerechtigheid. (Jer. 33:16)
Zo is het vandaag de dag voor u en mij niet anders. De Heere God redt álle gelovigen door de verzoenende dood van de Heere Jezus Christus en neemt ons als rechtvaardigen aan (Rom. 3:30) Wat een onuitsprekelijk wonder van Gods genade. Begrijpen doen we er niets van, maar geloven doen we het graag. Wij mensen kunnen, maar wat een wonder van Gods genade, wij hoeven onze eigen gerechtigheid ook niet te bewerken. Die ligt buiten onszelf en is bewerkt door de Heere Jezus Christus (Rom.3: 5, 21, 22).
Wat een geweldig Evangelie, vindt u ook niet. Wat een goede boodschap! Paulus struikelt bijna over zijn woorden wanneer hij daarover schrijft in zijn briefje aan zijn (geestelijke) zoon Titus: “Want ook wij waren voorheen onverstandig, ongehoorzaam, dwalend, verslaafd aan allerlei begeerten en hartstochten, levend in slechtheid en afgunst, hatelijk en elkaar hatend. Maar toen de goedertierenheid van God, onze Zaligmaker, en Zijn liefde tot de mensen verschenen is, maakte Hij ons zalig, niet op grond van de werken van rechtvaardigheid die wij gedaan hadden, maar vanwege Zijn barmhartigheid, door het bad van de wedergeboorte en de vernieuwing door de Heilige Geest. Die heeft Hij in rijke mate over ons uitgegoten door Jezus Christus, onze Zaligmaker, opdat wij, gerechtvaardigd door Zijn genade, erfgenamen zouden worden, overeenkomstig de hoop van het eeuwige leven. ”
… gerechtvaardigd door Zijn genade… Als dat geen zegen is!
Hoofdstuk 5: De Hoofdpersoon
David deelt in deze psalm zijn persoonlijke ervaringen mee die hij heeft opgedaan met zijn vijanden en met zijn God. Hij doet dat op een manier dat ook anderen er nut van kunnen hebben. Hij heeft deze psalm namelijk “voor de koorleider” gedicht. Daardoor kan, wat hij in deze psalm meedeelt, door anderen worden gezongen die in min of meer dezelfde ervaringen in hun eigen leven herkennen. De bewoordingen waarin David zijn gevoelens hier uitspreekt, kunnen door u en mij worden gebruikt om onze gevoelens op een vergelijkbare manier tot uiting te brengen.
Maar als we goed luisteren kunnen we in de Psalm en in David ook de Messias, Christus herkennen. We luisteren naar de woorden van David, de Geliefde: “Weet toch: de HEERE heeft Zich een gunsteling afgezonderd, de HEERE hoort als ik tot Hem roep.” We zouden in deze situatie de ‘gunsteling’ die hier aangehaald wordt met alle vrijmoedigheid met een hoofdletter kunnen en mogen schrijven. En we horen als het ware Filippus tegen Nathanaël zeggen: Wij hebben Hem gevonden over Wie Mozes in de wet geschreven heeft, en ook de profeten, namelijk Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazareth.
De meerdere David David was iemand die vaak bezig was met Gods zaken, maar leed door Gods vijanden. Als je de woorden van Psalm 22 leest, valt het je meteen op Davids woorden werden, vaak letterlijk, overgenomen door een andere ‘godvruchtige lijder’. Toen de Heere Jezus stierf aan het kruis, zag Hij in Davids lijden een situatie als de Zijne en legde Davids woorden in Zijn eigen mond: "Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?" (Ps, 22:1; Matt. 27:46).
Maar het waren niet alleen de woorden van David die profetisch messiaans overkwamen. Jezus' ervaring van vervolging tijdens zijn arrestatie en kruisiging weerspiegelde veel aspecten van die van David: de beledigingen en spot die hij beiden moest verduren (Ps, 22:7; Matt. 27:39), de bewoordingen van sommige van de spottende opmerkingen (Ps. 22:8; Matt. 27:43), zijn ontwrichte botten van het hangen aan het kruis (Ps. 22:14), zijn kwellende dorst (Ps. 22:15; Joh. 19:28), het gokken om zijn kleed (Ps. 22:18; Matt. 27:35) en de profetie dat toekomstige generaties over de Heere verteld zullen worden (Ps. 22:31; Matt. 28:19-20).
De parallellen in Davids en Christus' ervaringen kunnen geen toeval zijn. Verwijzingen naar woorden en gebeurtenissen in Christus' leven in de psalmen hebben ertoe geleid dat een aantal van hen Messiaanse psalmen worden genoemd, die profetisch vooruitblikken op de Joodse Messias die zou komen. Belangrijke Messiaanse psalmen zijn Psalm 2 (het koningschap van Christus), Psalm 16 (de opstanding van Christus) en Psalm 110 (de soevereiniteit van Gods Messias).
Zeventien psalmen worden als Messiaans beschouwd - verschillende verzen spreken over Christus in de derde persoon (Psalm 8, 72, 89, 109, 118, 132), de tweede persoon (Psalm 45, 68, 102, 110), of Messias die voor Zichzelf spreekt (Psalm 2, 16, 22, 40, 41, 69, 78). Zoals veel profetische geschriften uit het Oude Testament, hadden deze Messiaanse verwijzingen zowel een huidige als toekomstige toepassing. Het leven van Christus dat in overeenstemming was met deze Messiaanse teksten ondersteunde het groeiende idee in de eerste eeuw dat Hij inderdaad de Messias was.
In psalm 4 is een koning aan het woord en wel een zeer teleurgestelde koning. Volgens het opschrift is het koning David, maar kunnen we met alle vrijmoedigheid de Naam van de meerdere David, wiens naam de Geliefde betekent, zien. In de tekst van Psalm 4 horen we als het ware de koning lijden onder de verguizing van zijn volk. Hij is bij zijn onderdanen tot schande geworden. In vertwijfeling vraagt hij zich af, hoelang dat nog zal duren. We lezen de woorden in vers 3: “Aanzienlijken, hoelang zult u mijn eer te schande maken? Hoelang zult u het lege liefhebben, de leugen zoeken? Sela”.
Tegenover de koning staan mensen, die volgens de koning “de ijdelheid liefhebben en de leugen zoeken” (vers 3). Dat zijn dus mensen, die met allerlei intriges proberen de koning van de troon te stoten. Waarom zij dat doen? Omdat zij teleurgesteld zijn in de koning. Zij hadden van hem meer verwacht, namelijk het goede. Velen zeggen daarom: “Wie zal ons het goede doen zien?” (vs 7). Wat zij daarmee bedoelen wordt duidelijk in het volgende vers: “Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven, meer dan wanneer hun koren en hun most veelvuldig waren.” Het “goede” bestond dus volgens die mannen uit overvloed van most en koren. Wanneer er eenmaal materiële overvloed zou zijn, dan, ja dan zou het “heil” er zijn en de koning zou een echte “heilskoning” zijn geweest, een “messiaanse” koning!
Maar inmiddels weten we allemaal hoe het gelopen is en horen we het volk, onder aanvoering van haar leiders roepen ‘Kruisig Hem’. Verschrikkelijk. Maar laten we maar niet te veel met de vinger wijzen.
In dat opzicht zouden we dankbaar moeten zijn dat de Heere Jezus de goedkeuring van zijn Vader in zijn roeping meer waardeerde dan wat zelfs zijn volk zei. Hij was toegewijd om te doen wat de Vader hem gaf om te doen (Luk 22:42 en Joh. 5:30).
Christus vond bevrediging in de vreugde van het doen wat de Vader hem opdroeg, zodat Hij voor de vreugde die Hem was voorgesteld het kruis verdroeg, zelfs terwijl hij de schande verachtte (vlg. Hebr. 12:2-3 ) Zijn glorie als de Zoon van God werd in zijn schande veranderd toen zijn eigen volk hem kruisigde.
Parallellen met Psalm 1 Psalm 4 roept in zekere zin ook herinneringen op aan Psalm 1. Terwijl de weg van de 'aanzienlijken' (Ps. 4:3) is om te wandelen 'in de raad van de goddelozen,' te staan op het pad van de zondaars,' en te zitten 'in de zetel van de spotters' (Ps. 1:1), wordt de 'gunsteling’ 'apart gezet' door de HEERE 'voor Zichzelf' (Ps. 4:4). De ‘gunsteling’ staat in het enkelvoud, net als de man in Psalm 1, want er is maar één Man die waarlijk en volmaakt godvruchtig is: de God-Mens, Christus Jezus.
Het is omdat Hij apart is gezet - omdat Hij “… in alle dingen verzocht werd zoals wij, maar zonder zonde”(Hebr. 4:15) en Zichzelf apart zette (Zichzelf heiligde - Joh. 17:19) door te sterven voor onze zonden aan het kruis - dat we vertrouwen hebben dat “… de HEERE zal horen als ik tot Hem roep” (Ps. 4:4). Het is alleen omdat de Heere Jezus, de Goddelijke, apart is gezet in Zijn zondeloze leven, verzoenende dood en triomfantelijke opstanding, dat we 'in ontzag kunnen staan en niet kunnen zondigen' (vs. 5).
Als we op de Heere Jezus zien en hoe Hij apart is gezet voor ons, als de Heere ten behoeve van onze rechtvaardigheid, zorgt Zijn Persoon ervoor dat we 'in ontzag staan', in verwondering en vreugde over wie Hij is en wat Hij voor ons heeft gedaan.
Hoofdstuk 6: Wie zal ons het goede doen zien?
We zijn nu aangekomen bij het derde deel van de Psalm, waarin we de woorden uit vers 7 van Psalm 4 lezen: “Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? Verhef over ons het licht van Uw aangezicht, HEERE!”
De vraag, "Wie kan ons het goede laten zien?" onthult een diep verlangen van de schrijver, David, naar leiding en helderheid door en van de Heere God. . Het Hebreeuwse woord voor "goed" waar David over spreekt is ‘tov’. En wij kennen dat woord ook wel in ons taalgebruik in de zin van iemand die bijvoorbeeld betrouwbaar, eerlijk, aardig is, en we zeggen dan bijvoorbeeld dat ‘iemand een een toffe peer’ is een geweldige vent.
In het Hebreeuws omvat het ‘tov’ niet alleen morele goedheid, maar ook welzijn, welvaart en geluk. Dit weerspiegelt een verlangen naar een leven dat in lijn is met Gods wil en zegeningen. In de historische context van de Psalmen zou deze vraag kunnen ontstaan uit een periode van nood of onzekerheid, waardoor de mens naar de Heere God of wijsheid zoekt. Tegelijkertijd zullen we ons moeten realiseren dat werkelijke goedheid en vervulling alleen van de Heere God komen.
David vraagt op deze plaats in psalm 4 om Gods licht omdat hij een diepe behoefte heeft aan Goddelijke hulp en leiding. Het leert ons om in ons leven meer aandacht hebben voor Gods aanwezigheid en goedkeuring dan voor wereldse goedkeuring of bevestiging.
Gelukszoekers
Er waren er velen, ook onder Davids volgelingen, die liever wilden zien dan geloven. En als we heel eerlijk zijn zit dat allemaal wel in meerdere of mindere mate in ons. Ook wanneer we tot het geloof zijn gekomen. Ook vandaag de dag is deze vraag actueel: ‘Wie zal ons het goede doen zien.’ Dat wil zeggen, waar zal geluk gevonden worden? Waarin bestaat het? Hoe kan het verkregen worden? Dit is de "algemene" vraag die de mensheid stelt. Zijn we niet allemaal gelukszoekers…
Het antwoord op de vraag kan natuurlijk heel verschillend zijn. Sommigen zoeken hun geluk in rijkdom, weer anderen hebben een zucht naar eer, sommigen verlangen naar pracht en praal, grote huizen, auto’s of aanzien.
Maar volgens Emily Esfahani Smith, een 29-jarige psychologe, maakt het najagen van geluk mensen juist ongelukkiger… Het kan verkeren...
In onze maatschappij valt geluk al snel samen met genot, vindt theoloog en protestants predikant Willem Maarten Dekker. ‘Constant jagen wij van alles na wat ons gelukkig zou moeten maken, maar zelfs optimaal genieten is geen garantie voor geluk.. Het is zinvoller geluk te zien als geschenk’, zegt hij. ‘Geluk is net genade: het overkomt je.’
De overtuiging dat je zelf verantwoordelijk bent voor je geluk is echt iets van deze tijd, denkt Dekker. ‘Wij vinden het streven naar persoonlijk geluk heel belangrijk, ons leven moet op alle fronten perfect zijn. Natuurlijk speelt onze welvaart daarin een belangrijke rol. Doordat we veel kunnen bereiken en onze keuzemogelijkheden bijna eindeloos zijn, lijkt het leven maakbaar. Volgens mij is de daadwerkelijke oorzaak van dat extreme streven naar geluk echter niet onze welvaart, maar ons idee van autonomie. We denken zelf verantwoordelijk te zijn voor ons geluk. Ons geluk zelf in de hand hebben lijkt aantrekkelijk, maar heeft ook een keerzijde’, aldus Dekker. ‘Natuurlijk is het fijn invloed en grip te hebben op hoe je leven verloopt, maar verantwoordelijk zijn voor je eigen geluk betekent ook schuld hebben aan je eigen ongeluk. Je kunt dus zomaar denken dat het je eigen schuld is als je geen geluk vindt of als je je niet gelukkig voelt. Dat is een recept voor veel problemen.’
De schrijver van het boek Prediker heeft zichzelf de vraag echter gesteld: “Welk voordeel heeft de mens van al zijn zwoegen waarmee hij zwoegt onder de zon?” En hij begint in zijn boek maar direct
met het uitspreken van de conclusie van alles wat hij onderzocht heeft. Hij valt als het ware met ‘de deur in huis’ met de woorden: alles is ‘een en al vluchtigheid’. (Pred. 1:2). Dat zegt hij bij wijze van spreken niet maar even ‘tussen neus en lippen door’ maar hij drukt zijn lezers, maar ook ons met de neus op de feiten door het drie keer te herhalen, zodat we het maar niet zouden negeren. We kunnen er niet onderuit. Al ons ‘zwoegen’ en al ons zoeken en najagen naar geluk en vooruitgang in het leven blijkt allemaal ‘vluchtig’ te zijn. En in het verdere van zijn boek blijkt zijn conclusie bepaald niet een gevolg te zijn van depressieve gedachten, maar blijkt het een conclusie te zijn van van grondig onderzoek. Twaalf lange hoofdstukken lang beschrijft hij zijn onderzoek Telkens noemt hij de gebeurtenissen die hij in het leven is tegengekomen, en stelt vervolgens na grondig onderzoek vast dat alles’een en al vluchtigheid’ofwel zinloos is. (Pred. 12:8).
Als we volgens de Prediker het leven eerlijk en goed bekijken, zien we dat het leven maar kort, leeg, bedrieglijk en zonder resultaat is. De Prediker leert zijn lezers om alles wat de wereld en het leven te bieden heeft in het juiste perspectief te plaatsen. Onze verlangens en verwachtingen te richten op de onzienlijke, onvergankelijke wereld die niet aan de vluchtigheid onderworpen is. Paulus houdt het zijn lezers in de brief aan de Romeinen met deze woorden voor: “Want ik ben ervan overtuigd dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid die aan ons geopenbaard zal worden. Met reikhalzend verlangen immers verwacht de schepping het openbaar worden van de kinderen van God. Want de schepping is aan de zinloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar door hem die haar daaraan onderworpen heeft, in de hoop dat ook de schepping zelf zal bevrijd worden van de slavernij van het verderf om te komen tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God.”(Rom 8:18-21)
Het ‘Een en al vluchtigheid’ is in het Hebreeuws letterlijk ‘vluchtigheid der vluchtigheden’. Dit is een Hebreeuwse overtreffende trap en betekent ‘de allergrootste vluchtigheid’. We vinden dit ook in uitdrukkingen als ‘de God der goden’, ‘het heilige der heiligen’, ‘een knecht der knechten’. ’En en al’ staat voor ‘het geheel’ en niet slechts een beetje of af en toe.
Met deze stelling – die geen theorie is, maar door de Prediker is ervaren – toont hij aan hoe zinloos en doelloos alles buiten de Heere God is. Vluchtigheid heeft de betekenis van leeg, een ademtocht, een windvlaag, tevergeefs, snel voorbij, doelloos, je hebt er niets aan, je kunt er niets mee, waardeloos. Mogen we het een keer zo zeggen: Buiten God is het leven waardeloos, leven we een waardeloos leven.
In tegenstelling tot de algemeen geldende opvattingen in de wereld over de bronnen van waar geluk, getuigt David dat hij het geluk beziet in het licht van een leven onder de gunst, genade en vriendschap van God. Voor hem was dat genoeg; en in dit opzicht stonden zijn opvattingen in sterk contrast met die van de wereld om hem heen.
Zij die geloven, mogen het leven bezien vanuit de hemel omdat ‘ons burgerschap in de hemelen is’ (Fil. 3:20) dat wil zeggen vanuit een plaats boven de zon. Daardoor weten we dat de wereld en haar begeerte voorbijgaan. Johannes verwoord het zo: “ Ik schrijf u, lieve kinderen, want de zonden zijn u vergeven omwille van Zijn Naam. Ik schrijf u, vaders, omdat u Hem kent Die er vanaf het begin is. Ik schrijf u, jonge mannen, omdat u de boze hebt overwonnen. Ik schrijf u, kinderen, omdat u de Vader kent. Ik heb u geschreven, vaders, omdat u Hem kent Die er vanaf het begin is. Ik heb u geschreven, jonge mannen, omdat u sterk bent en het Woord van God in u blijft en u de boze hebt overwonnen. Heb de wereld niet lief en ook niet wat in de wereld is. Als iemand de wereld liefheeft, is de liefde van de Vader niet in hem. Want al wat in de wereld is: de begeerte van het vlees, de begeerte van de ogen en de hoogmoed van het leven, is niet uit de Vader, maar is uit de wereld. En de wereld gaat voorbij met haar begeerte; maar wie de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid.”( 1 Johannes 2:12-17).
Het aangezicht van de HEERE
David vervolgt op de vraag “wie zal ons het goede doen zien?”met de woorden: “Verhef over ons het licht van Uw aangezicht, HEERE!”
In vers 7 lazen we de vraag van David: “Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien?” De psalmist bedoelt hier niet: wie laat het ons zien, maar: wie helpt om er van te genieten? Want genieten is een vorm van zien - intens zien. En dit 'zien' is je ergens in kunnen verlustigen, d.w.z. er helemaal in op kunnen gaan. ‘Wie helpt mij’, vraagt de Psalmist, ‘om helemaal te kunnen opgaan in het grondig zien of genieten van het goede dat God geeft?’
Direct daaropvolgend bidt hij: "Verhef over ons het licht van uw aangezicht, HEERE!" God moet Zijn licht over ons leven laten schijnen. Dan leren we genieten. Dit genieten van het goede geeft vreugde en vrede in ons hart. Ondanks de ellende in de wereld om ons heen, dichtbij en ver weg, is er een veiligheid in God waardoor je kunt rusten en slapen!
We ‘horen’ in de laatste woorden als het ware de woorden uit de priesterlijke zegen die Aaron en zijn zonen op de Israëlieten (!) moesten leggen en waarvan we lezen in Numeri 6:23-26 “Spreek tot Aäron en zijn zonen en zeg: Zo moet u de Israëlieten zegenen, door tegen hen te zeggen: De HEERE zegene u en behoede u! De HEERE doe Zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig! De HEERE verheffe Zijn aangezicht over u en geve u vrede!.”
Hoe vaak zijn deze woorden aan het einde van een dienst al niet uitgesproken? In tal van kerken worden de woorden nog steeds aan het einde van een dienst uitgesproken. En, om eerlijk te zijn, hoe vaak zijn we op dat moment al niet volledig bij onze gedachten, maar willen we gewoon snel aan de koffie? Maar, wat betekenen de woorden eigenlijk?
Het Hebreeuwse woord voor aangezicht is ‘paniem’. De uitgang ‘iem’ is een meervoudsvorm. Bij het woord ‘pana’ (zien), waarvan aangezicht is afgeleid, gaat het om het wenden, het draaien in een richting. Het geeft activiteit aan. In ons taalgebruik gaat het om een beschrijving van het uiterlijk. In het Hebreeuws gaat het om het innerlijke en om de handelingen die daaruit volgen. (Aan)gezicht geeft dan onder andere het wezen en de gemoedstoestand van iemand weer.
De uitdrukking ‘laat Zijn aangezicht schijnen’ is een Hebreeuws idioom dat het idee van Gods gunst en aanwezigheid overbrengt. Het ‘aangezicht’ van God vertegenwoordigt Zijn aandacht en zorg. In oude culturen in het Nabije Oosten was een stralend gezicht een teken van goedkeuring en welwillendheid. Deze beeldspraak suggereert dat God met vreugde en welwillendheid naar Zijn volk kijkt en hun leven verlicht met Zijn aanwezigheid. Het is een herinnering aan het licht van Gods leiding en de warmte van Zijn liefde.
De Heere zegent en beschermt. In de NETvertaling staat hierbij, dat de basisbetekenis eigenlijk is ‘to exercise great care over’ of in het Nederlands: ‘om grote zorg uit te oefenen over’. De Heere zorgt met grote aandacht voor je. En Hij doet Zijn aangezicht over je lichten. De Engelse vertaling is hier echt mooi: ‘Smile upon us, Lord!’ wat zoiets betekend als ‘Glimlach naar ons, Heer’. De Hebreeuwse woorden laten zien, dat het licht van het gezicht van God Zijn gunst en zegen inhoudt. En daarbij voegt Hij nog Zijn vrede.
Hoofdstuk 7: Duurzaam wonen
Psalm 4 eindigt met de woorden: “In vrede zal ik gaan liggen en weldra slapen, want U alleen doet mij veilig wonen.”
Na alle verwikkelingen zoals beschreven in de Psalm getuigt David er van dat tijdelijke zegeningen worden weggenomen, terwijl het leven in het licht van Gods aangezicht een eeuwig genot is. De profeet Habakuk beschrijft deze situatie in vergelijkbare woorden in hoofdstuk 3: 17-19: “Al zal de vijgenboom niet in bloei staan en er geen vrucht aan de wijnstok zijn, al zal de opbrengst van de olijfboom tegenvallen en zullen de velden geen voedsel voortbrengen, al zal het kleinvee uit de kooi verdwenen zijn en er geen rund in de stallen over zijn –ik zal dan toch in de HEERE van vreugde opspringen, mij verheugen in de God van mijn heil. De HEERE Heere is mijn kracht, Hij maakt mijn voeten als die van de hinden, en Hij doet mij treden op mijn hoogten.” De vrede die David in zijn hart heeft, is hem door God gegeven. Dit is geen ingebeelde, gemaakte vrede, maar echte vrede, shalom.
Shalom Shalom verwijst in wezen naar ‘compleet zijn’, ‘volledigheid’ of ‘vervulling’. Tegenwoordig staat het woord voor ‘betalen’ in Israël bekend als ‘le-sjalem’. Betalen houdt in dat je de kosten weer volledig betaalt. Het verhelpt de schade die voortkomt uit het nemen van het product. Betalen betekent dus' sjalom maken'! Je maakt ook sjalom wanneer iets wordt afgerond, zoals de tempel in de tijd van Salomo (1 Kon. 7:51) en de muren van Jeruzalem in de periode van Nehemia (Neh. 6:15). Shalom staat voor vrede, maar wat houdt vrede precies in? Vrede houdt in dat er geen kosten zijn, dat alles volledig. Er is geen bloed te verliezen en er is geen schuld te vereffenen, omdat het 'heel' is. Er heerst rust. Shalom.
Toen de mens besloot om tegen God in te gaan, ontstond er een schuld die niet te vereffenen was. Het leven met God in de hof was vernietigd, en dat was evident: mensen denken aan hun eigen problemen, er is oorlog en er is pijn en verdriet. De mens had ‘shalom’ verwoest en kon het niet meer herstellen, omdat ze zelf niet meer in goede staat waren, geen 'shalom' meer, maar gebroken en zondig. Zonde werd nog duidelijker toen God de wet aan zijn volk Israël door middel van Mozes gaf. Mozes was zich er toen van bewust dat zij de wet niet konden uitvoeren en dat er pas ‘shalom’ zou kunnen ontstaan als er een andere Profeet na hem zou verschijnen. (Deut. 18:15). De zonde vraagt om een vergoeding. Alleen in de Heere Jezus is er echte shalom!
En die vergoeding is er! Jesaja noemt de beloofde Messias een ‘Shalom-vorst’ (Jes. 9:5) en Micha kijkt uit naar een Heerser en profeteert over Hem: ‘Hij zal Shalom zijn!’ (Micha 5:4) Lukas vertelt over de geboorte van Jezus en dat de engelen zeiden ‘Shalom op aarde!’ (Luk.2:14). Jezus is de beloofde Messias en Hij betaalde onze schuld en maakte shalom (Joh. 16:33). Daarom wordt het Evangelie ook wel het ‘Evangelie van de shalom’ genoemd (Ef. 6:15) en God de ‘God van Shalom’ (2 Kor. 13:11; 1 Kor. 14:33; Rom. 16:20; Fil. 4:9; e.a.).
Terug naar Psalm 4. De omstandigheden baren David geen zorgen meer, zijn vele vijanden die hem bespotten zijn geen bedreiging meer. Davids vertrouwen in vredig liggen en slapen komt voort uit zijn vertrouwen in Gods controle over zijn leven. God vervult zijn hart. Dan is er geen ruimte meer voor zorgen en dreiging. Er is vrede en veiligheid omdat de Heere God zorgt en beschermt.
Hij kan rustig gaan slapen omdat de HEERE niet alleen beschermt, maar hem ook veilig doet wonen, dat wil zeggen dat hij zich bij God volledig op zijn gemak voelt. Er is niet alleen afwezigheid van vijanden en vijandschap, maar ook de aanwezigheid van innerlijke vrede. Deze situatie van vrede en veiligheid zal God voor Zijn volk bewerken in het vrederijk, maar is nu al aanwezig in het hart van de gelovige.
Veilig wonen
Wij leven in een relatief veilig land. Maar in de wereld om ons heen zien wij vaak de meest vreselijke situaties aan ons voorbij trekken. En misschien kent u het volgende gevoel ook wel? Als je terugkomt van een verre vakantie of van een verre reis en dat u dan de sleutel van de voordeur omdraait en binnenkomt en je dan ineens realiseert: ‘ik ben weer thuis.’ Thuis, op een veilige plek, thuis op de basis, de plaats waar je thuis hoort.
“Ik zal mij in vrede neerleggen en slapen” lezen we. David zal vrede (rust) hebben als hij gaat liggen en slapen. Deze vrede en rust vind zijn oorsprong in zijn vertrouwen in de Heere God en zijn geloof dat Hij hem zou bewaren. Hij heeft zijn vertrouwen in de Heere gesteld; hij had zijn geluk in Hem gezocht en nu wist hij zich ervan verzekerd dat hij niets te vrezen had. In vrede met God, zou hij gaan liggen en zichzelf voorbereiden om te rusten. Hij was vrij van angst over het resultaat van de huidige problemen. Er was sprake van een kalm vertrouwen in God; hij vertrouwde alles aan de HEERE toe en gaf zichzelf over aan de rust.
En dan vervolgt David met de woorden “… want U alleen doet mij veilig wonen.”
David getuigt hiermee dat hij het vertrouwen heeft dat hij in veiligheid zou verblijven, maar tegelijkertijd dat hij dit geheel aan de Heere te danken had.
Want U alleen… Wat een geweldig getuigenis…. U alleen bent de reden van mijn absolute vertrouwen in God en God alleen. De woorden staan ook in schril contrast met Psalm 3w vers 2 waar 'velen' hadden verklaard dat hij door God en de mens in de steek was gelaten. Echter, David weet dat de HEERE zijn enige Beschermer is, naast wie hij geen ander nodig heeft.
Hij had geen macht om zichzelf te verdedigen, en toch wist hij zich ervan verzekerd dat hij veilig was - want hij stelde zijn vertrouwen volledig in de Heere. De hele taal impliceert onwankelbaar vertrouwen of vertrouwen in God, en is daarom leerzaam en nuttig voor iedereen. Het leert ons enerzijds dat wij te midden van de moeilijkheden ons vertrouwen op God kunnen en mogen stellen; en anderzijds dat het geloof in de Heere ons de ware rust brengt, wat er ook in ons leven gebeurt.
Voor ons, die tot het Lichaam van Christus behoren mag gelden wat we lezen in Filippenzen 4: 6-7: “Wees in geen ding bezorgd, maar laat uw verlangens in alles, door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God. En de vrede van God, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten bewaken in Christus Jezus. “
In Efeze 2 spreekt de apostel Paulus eveneens de vrede die ons reeds nu al ten deel is gevallen. De vrede waar wij nu al In Christus in mogen leven en van mogen genieten omdat Hij nu reeds woning in ons gemaakt heeft. “Maar nu, in Christus Jezus, bent u, die voorheen veraf was, door het bloed van Christus dichtbij gekomen. Want Hij is onze vrede, Die beiden één gemaakt heeft. En door de tussenmuur, die scheiding maakte, af te breken, heeft Hij de vijandschap in Zijn vlees tenietgedaan, namelijk de wet van de geboden, die uit bepalingen bestond, opdat Hij die twee in Zichzelf tot één nieuwe mens zou scheppen en zo vrede zou maken, en opdat Hij die beiden in één lichaam met God zou verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft. En bij Zijn komst heeft Hij door het Evangelie vrede verkondigd aan u die veraf was, en aan hen die dichtbij waren. Want door Hem hebben wij beiden door één Geest de toegang tot de Vader. Zo bent u dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus Zelf de hoeksteen is, en op Wie het hele gebouw, goed samengevoegd, verrijst tot een heilige tempel in de Heere; op Wie ook u mede gebouwd wordt tot een woning van God, in de Geest.” Ef. 2:13-22)