Wie komen er in de hemel?

Hebben wij een vrije wil? Regisseert God het kwaad? Gebeurt altijd datgene wat God wil? Wie worden behouden en wie belanden er in de eeuwige verdoemenis? Dit en andere moeilijke vragen houden gelovigen al eeuwenlang bezig. In deze serie willen wij proberen iets van een antwoord te vinden op deze vragen. In dit vijfde artikel staan wij stil bij de vraag wie er uiteindelijk allemaal gered worden en in Gods heerlijkheid mogen delen.

Inleiding

  • Als tiener hoorde ik in een preek dat mensen die niet elke zondag naar de kerk gaan, hun behoud wel zouden kunnen vergeten. Dit bracht me in verwarring en ik vroeg me af of het niet bijwonen van de kerkdienst, ook al was het door omstandigheden, echt zo'n grote zonde was.

  • Mijn oom was altijd een voorbeeld van geloof, terwijl ik twijfelde of mijn goede daden genoeg waren voor redding. Ik vroeg me af of genade echt alles zou redden, of dat werken ook noodzakelijk was.

  • Een vriendin vroeg zich af of haar moeder, die niet geloofde, wel gered zou worden. Ze was een goed persoon, maar had nooit expliciet geloofd in Jezus.

  • Toen mijn grootvader gestorven, vroeg de predikant zich bij zijn graf hardop af of hij wel gered was. Het was een man, die hoewel hij niet veel over zijn geloof sprak, we uit zijn leven begrepen dat hij de Heere God kende

Deze en andere persoonlijke herinneringen brengen ons tot een cruciale vraag: wie komt er in de hemel? Wie wordt gered? Dit is een vraag die al eeuwenlang de gemoederen beroert en aanleiding geeft tot diepe theologische overwegingen. In deze overdenking willen we de Bijbelse benaderingen van de redding, vrije wil en uitverkiezing, waarbij we zowel de Hebreeuwse als de Griekse betekenis van sleuteltermen zullen behandelen.

 

De vrije wil en God’s keuze

De relatie tussen vrije wil en Gods keuze is een van de meest uitdagende thema’s in de theologie. De Bijbel spreekt over de keuze van God en de verantwoordelijkheid van de mens om die keuze te beantwoorden. In de Hebreeuwse en Griekse termen vinden we aanwijzingen over hoe wij in deze dynamiek een poging doen om deze te kunnen begrijpen.

In het Hebreeuws vinden we het woord ‘rasha', wat vaak wordt vertaald als ‘onrechtvaardige’. Dit woord beschrijft mensen die bewust kiezen tegen Gods wil. In het Oude- of Eerste Testament wordt dit begrip vaak gebruikt voor degenen die actief verzetten tegen God en Zijn geboden. Het gebruik van ‘rasha’ suggereert dat de vrije wil de mens in staat stelt zich tegen God te keren, maar het maakt ook duidelijk dat niemand zichzelf kan rechtvaardigen zonder de genade van God. Zoals we lezen in Jesaja 64:6: “Echter, wij zijn allen als een onreine, al onze rechtvaardige daden zijn als een bezoedeld kleed wij allen vallen af als een blad en onze misdaden voeren ons weg als de wind.” Dit benadrukt de onverdiende genade die de mens nodig heeft om gerechtvaardigd te worden. Het is een krachtig besef dat de vrije wil weliswaar een rol speelt, maar dat wij zonder Gods tussenkomst niet in staat zouden zijn om in Zijn ogen rechtvaardig te zijn.

Hier zijn enkele plaatsen waar het woord
rasha' voorkomt:

  1. Psalm 1:4 – “De onrechtvaardigen (rasha') zijn niet zo, maar zij zijn als kaf, dat de wind wegblies.”
    Hier wordt het woord gebruikt om de onrechtvaardige persoon te beschrijven, die geen standvastigheid heeft en uiteindelijk verloren zal gaan.

  2. Psalm 7:9 – “Laat de boosheid van de goddelozen (rasha') tot een einde komen, maar bevestig de rechtvaardige.”
    Dit vers roept op tot het einde van het kwaad, waarbij de onrechtvaardige worden onderscheiden van de rechtvaardige.

  3. Psalm 9:17 – “De onrechtvaardigen (rasha') zullen zich in de hel bevinden, alle volken die God vergeten.”
    In dit vers wordt de uiteindelijke bestemming van de onrechtvaardigen beschreven.

  4. Jeremia 5:28 – “Zij zijn vet geworden, ze zijn ook dik, zij gaan voort in hun boze daden, en zij oordelen niet rechtvaardig over de rechten van de weeskinderen, zij doen geen recht aan de arme.”
    Hier wordt het woord gebruikt om mensen te beschrijven die zich in hun rijkdom en macht vergapen, maar geen recht doen.

  5. Spreuken 10:24 – “Wat de rechtvaardige vreest, dat zal hem overkomen, maar wat de onrechtvaardige (rasha') vreest, zal hem gebeuren.”
    Dit vers benadrukt het verschil tussen de rechtvaardige en de onrechtvaardige, en hoe hun daden en vrezen hen beïnvloeden.

In al deze gevallen verwijst "rasha'" naar iemand die zich verzet tegen de normen van gerechtigheid die door God zijn vastgesteld. Het woord wordt vaak gepresenteerd in contrast met de rechtvaardige, die volgens Gods principes leeft.

Het Griekse woord ‘eklogē’, wat "keuze" of "uitverkiezing" betekent, komt veel voor in het Nieuwe Testament. In Efeziërs 1:4 wordt het gebruikt in de context van Gods keuze om mensen te redden, een keuze die niet gebaseerd is op menselijke prestaties, maar op Zijn genade. betekent "keuze", "uitverkiezing" of "keuze door God". Het komt veel voor in het Nieuwe Testament en heeft te maken met de soevereine keuze van God om bepaalde mensen te verkiezen voor redding, vaak zonder enige verdienste van hun kant. Hieronder enkele belangrijke plaatsen waar het woord eklogē voorkomt:

  1. Efeziërs 1:4 – "Volgens de uitverkiezing (ἐκλογή) van God de Vader, om ons heilig en zonder smet voor Zijn aangezicht te stellen in liefde."

    • Hier wordt het woord gebruikt om te verwijzen naar Gods keus om de gelovigen te verkiezen voor heiligheid en onberispelijkheid.

  2. 2 Tessalonicenzen 2:13 – "Wij moeten God altijd dankbaar zijn voor u, broeders, geliefden van de Heere, omdat God u van het begin af verkoren heeft tot redding door de heiliging van de Geest en het geloof in de waarheid."

    • In dit vers wordt het begrip "uitverkiezing" gekoppeld aan de redding die God heeft bewerkt door de heiliging van de Geest.

  3. Romeinen 8:33 – "Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen (ἐκλογή) van God? God is het die rechtvaardigt."

    • Het woord wordt hier gebruikt om te verwijzen naar de uitverkorenen van God, oftewel de gelovigen die door God gerechtvaardigd zijn.

  4. 1 Petrus 1:1-2 – "Petrus, apostel van Jezus Christus, aan de uitverkorenen (ἐκλογή) die in de verstrooiing zijn, in Pontus, Galatië, Cappadocië, Azië en Bithynië, volgens de voorkennis van God de Vader, in de heiliging van de Geest, tot gehoorzaamheid en besprenging met het bloed van Jezus Christus."

    • In dit geval wordt het woord gebruikt om de christenen aan te duiden die door God zijn uitverkoren.

  5. Matteüs 22:14 – "Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren (ἐκλογή)."

    • Dit vers spreekt over de soevereine keuze van God, waarbij God sommigen uitkiest voor Zijn koninkrijk.

Het woord "eklogē" komt dus veelal voor in verband met de uitverkiezing door God, en benadrukt het idee dat God soeverein beslist wie Hij kiest voor redding, vaak als een gave van genade en zonder menselijke verdienste.

Het idee van uitverkiezing suggereert dat God, in Zijn soevereiniteit, mensen kiest voor redding, maar dat de mens wordt uitgenodigd om daarop te reageren. Deze keuze van God is dus geen willekeurige, maar een doordachte en liefdevolle keuze. De gelovige wordt uitgenodigd om door geloof in Christus die keuze te aanvaarden. In Johannes 6:44 lezen we: "Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader die Mij gezonden heeft, hem trekt." Het Griekse woord hier is ‘helkyo’ wat letterlijk "trekken" of "aantrekken" betekent, en wijst op een actieve handeling van God die de mens naar Christus, de Messias trekt. Dit suggereert dat, hoewel de mens een keuze heeft om te reageren op Gods uitnodiging, die keuze pas mogelijk is door de werkende genade van God.

Zo bezien kunnen we stellen dat de genade van God zowel de basis als de kracht is van onze redding. Zonder dit Goddelijke ‘trekken’ zou de mens niet in staat zijn om zich tot God te keren. Het idee van vrije wil in relatie tot genade is dus niet een kwestie van de mens die geheel autonoom kiest, maar eerder van de mens die gereed is om Gods roep te beantwoorden, omdat God hem of haar eerst heeft aangetrokken.

De apostel Paulus zegt het zo in Efeze 1:3-6: “ Gezegend zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegen in de hemelse gewesten in Christus, omdat Hij ons vóór de grondlegging van de wereld in Hem uitverkoren heeft, opdat wij heilig en smetteloos voor Hem zouden zijn in de liefde. Hij heeft ons voorbestemd om als Zijn kinderen aangenomen te worden, door Jezus Christus, in Zichzelf, overeenkomstig het welbehagen van Zijn wil, tot lof van de heerlijkheid van Zijn genade, waarmee Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde.

 

Oordeel en Verlossing
Wanneer we spreken over het oordeel, moeten we ook kijken naar de manier waarop de Bijbel de begrippen van verlossing en verdoemenis behandelt. In de bekendeHebreeuwse term ‘yeshu‘ah’, wat ‘redding’ of ‘bevrijding’ betekent, zien we de nadruk op een redding die volledig van God komt. In Psalm 62:2 lezen we: "Van Hem komt mijn redding." En verder lezen we:

  • Jesaja 45:22 – "Keer u tot Mij en word behouden, alle einden der aarde; want Ik ben God, en er is niemand anders."

Dit vers benadrukt dat redding komt van God alleen en dat Hij de enige is die kan redden.

  • Efeziërs 2:8-9 – "Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is de gave van God; niet uit werken, opdat niemand zou roemen."

Hier wordt duidelijk gesteld dat redding een gave van God is, niet iets wat wij zelf kunnen bereiken door onze eigen werken.

  • Titus 3:5 – "Niet op grond van werken die wij in gerechtigheid gedaan hebben, maar naar Zijn barmhartigheid heeft Hij ons behouden door de wassing van de wedergeboorte en de vernieuwing van de Heilige Geest."

Deze tekst benadrukt dat redding niet gebaseerd is op onze werken, maar op Gods barmhartigheid en genade.

  • Romeinen 11:6 – "En indien het uit genade is, is het niet meer uit werken; anders zou de genade geen genade meer zijn."

Deze passage toont aan dat redding volledig door Gods genade komt, zonder dat er menselijke verdiensten aan ten grondslag liggen.

  • Johannes 14:6 – "Jezus zei: Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij."

Dit vers bevestigt dat redding alleen mogelijk is door Christus, die de enige weg naar de Vader is.

Redding is geen resultaat van de keuze van de mens, maar een gave van God. Dit is hetzelfde woord als in Jezus' naam, "Jeshua", die letterlijk "redder" betekent. De verlossing is dus een daad van Gods genade, waarin de mens niet kan claimen dat hij of zij zelf de redding heeft bewerkt.

In het Grieks komt het woord ‘sōtēria’ voor, wat redding, zaligheid, of verlossing betekent. In Handelingen 4:12 lezen we: "En de zaligheid (soteria) is in geen ander, want er is onder de hemel geen andere Naam onder de mensen gegeven waardoor wij zalig moeten worden."

Hier zijn enkele belangrijke teksten waarin dit woord voorkomt:

  1. Lukas 1:69 – "En heeft ons een hoorn van zaligheid (soteria) opgewekt in het huis van Zijn dienaar David."

    • Deze tekst spreekt over de redding die uit het huis van David komt, en is een verwijzing naar de komst van de Messias.

  2. Lukas 2:30 – "Want mijn ogen hebben Uw zaligheid (soteria) gezien."

    • Dit vers wordt uitgesproken door Simeon, die de komst van Jezus herkent als de vervulling van Gods reddingsplan.

  3. Johannes 4:22 – "Gij aanbidt hetgeen gij niet weet; wij aanbidden hetgeen wij weten, want de zaligheid (soteria) is uit de Joden."

    • Jezus legt hier uit dat de redding (sōtēria) van God voortkomt uit de Joodse traditie en vervulling in Hemzelf.

  4. Handelingen 4:12 – "En de zaligheid (soteria)is in geen ander, want er is onder de hemel geen andere Naam onder de mensen gegeven waardoor wij zalig moeten worden."

    • Dit vers benadrukt dat redding alleen door Jezus Christus mogelijk is.

  5. Romeinen 1:16 – "Want ik schaam mij niet voor het Evangelie van Christus, want het is een kracht van God tot zaligheid (soteria) voor ieder die gelooft, eerst voor de Jood, en ook voor de Griek."

    • Het evangelie is de kracht tot redding voor iedereen die gelooft, en het is een thema dat centraal staat in de brieven van Paulus.

  6. Romeinen 10:10 – "Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot zaligheid (soteria)."

    • Dit vers benadrukt het belang van geloof en belijdenis voor redding

Dit benadrukt dat redding niet door menselijke prestaties of kennis kan worden verdiend, maar alleen door Christus. Verlossing betekent hier niet alleen het maken van goede keuzes of het volgen van morele principes, maar het is een diepgaande verandering in hoe God de mens ziet. Het gaat om een nieuwe, gereinigde relatie met God, die door Hem zelf tot stand wordt gebracht. Het is Christus, en Christus alleen, die de weg naar redding opent.

Dit principe wordt verder versterkt door de boodschap in Romeinen 3:23-24, waarin Paulus schrijft: “Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God, en worden om niet gerechtvaardigd door Zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus.” Deze verlossing is een gave die de mens niet kan verdienen, maar uitsluitends kan ontvangen door geloof en op grond van genade. Efeze 2:8-9: “Want uit genade bent u zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is de gave van God; niet uit werken, opdat niemand zou roemen.”

Rechtvaardiging door het Geloof

De Bijbel biedt, zoals we hierboven al gezien hebben, ons een aantal duidelijke aanwijzingen over wie gered zal worden en wie niet. In Romeinen 10:9 lezen we: "Als u met uw mond de Heere Jezus belijdt en met uw hart gelooft dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult u zalig worden." Dit vers benadrukt dat redding afhankelijk is van een persoonlijk geloof in de Heere Jezus Christus en het werk dat Hij voor ons heeft gedaan. De Bijbel stelt dat dit geloof het middel is waardoor we gerechtvaardigd worden. Paulus schrijf immers in Romeinen 3:28: "Wij komen dus tot de slotsom dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt zonder werken van de wet."

Deze tekst benadrukt dat rechtvaardiging, oftewel het voor God in het reine komen, plaatsvindt door geloof en niet door het naleven van de wet of menselijke werken. Geloof is dus het middel waardoor we gerechtvaardigd worden voor God.

Tegelijkertijd waarschuwt de Schrift voor de gevolgen van afwijzing van deze genade. In Openbaring 21 wordt gesproken over het oordeel van hen die niet in het boek van het leven staan, en hun uiteindelijke bestemming in de poel van vuur.

Zoals we eerder zagen, is het echter gevaarlijk om zelf uitspraken te doen over wie wel of niet gered worden. De Bijbel spreekt met autoriteit, maar ook met de noodzakelijke nuance. In Romeinen 14:12 zegt Paulus: "Zo zal dan nu ieder van ons voor zichzelf rekenschap geven aan God." Het is aan de Heere God om te oordelen, en niet aan ons om te bepalen wie wel of niet in de hemel komen.

Afsluitend

De vraag is waar gelovigen met uiteenlopende opvattingen een gemeenschappelijk uitgangspunt kunnen vinden. Een mogelijke basis ligt in Romeinen 10:9-11: “Als u met uw mond de Heere Jezus belijdt en met uw hart gelooft dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult u zalig worden. Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot zaligheid. Want de Schrift zegt: Ieder die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.” De Schrift zegt: Ieder die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden." Deze passage kan worden aangevuld met Romeinen 14:12: "Zo zal ieder van ons voor zichzelf rekenschap geven aan God." Het zou raadzaam zijn eerst de redding die aan de gelovigen is gegeven te onderzoeken, alvorens men zich richt op het oordelen over anderen of de wereld.