We lezen:
Genesis 25:19–28:9; 1 Samuël 20:18–20:42; Maleachi 1:1–2:7; Romeinen 9:1–13
Doet God aan voorkeursbehandeling?
Toldot betekent “generaties” of “afstammelingen” en opent met het verslag van Isaak, de zoon van Abraham. In de vorige parasha zorgde Abraham in geloof voor een vrouw voor zijn zoon, zodat Gods belofte van nageslacht vervuld kon worden. Ook in Toldot zien we hoe Gods belofte zich ontvouwt, nu bij Isaak en Rebecca.
De strijd in de schoot
Na twintig jaar kinderloos te zijn geweest, wordt Rebecca zwanger. De strijd in haar schoot brengt haar tot een vraag aan de HEERE, en Hij geeft een opmerkelijke profetie: twee volken zijn in haar, en de oudere zal de jongere dienen. Wanneer de tweeling geboren wordt, blijkt al hoe verschillend zij zijn. Esau is harig en wordt een jager; Jakob blijft dichter bij de tenten. Hun namen wijzen vooruit: Esau – rood, verbonden met zijn latere bijnaam Edom; Jakob – de ‘hielenpakker’, iemand die vasthoudt, strijdt, soms ook omstreden optreedt.
De spanning tussen de broers groeit wanneer Esau zijn eerstgeboorterecht eenvoudig opgeeft voor een maaltijd. Jakob verlangt de zegen; Esau veracht hem. Toch blijft de zegen in Gods plan niet verbonden aan menselijke verdiensten, maar aan Zijn soevereine verkiezing die al vóór hun geboorte was uitgesproken.
Isaak in het land: zegen te midden van strijd
Ondertussen treft Isaak een grote hongersnood, maar blijft – op Gods bevel – in het land. Daar bevestigt de HEERE opnieuw het verbond met hem. Zelfs in een moeilijk seizoen wordt Isaak rijk gezegend. Zijn voorspoed wekt jaloezie op bij de Filistijnen, die de oude waterputten van Abraham dichtgooien. Isaak blijft echter gaan en werken, tot hij bij Beersheva opnieuw Gods stem hoort: “Ik ben met je; Ik zal je zegenen.” Diezelfde zegen dringt zelfs bij Abimelech door, die vrede met hem zoekt.
Wanneer Isaak oud en vrijwel blind is, wil hij Esau zegenen. Maar Rebecca weet dat de zegen Jakob toekomt en stuurt hem, vermomd, naar zijn vader. Jakob aarzelde, maar Rebecca neemt de verantwoordelijkheid op zich. De list slaagt: Jakob ontvangt de zegen van de eerstgeborene. Zodra Esau dit ontdekt, koestert hij wrok en dreigt Jakob te doden. Daarom sturen Isaak en Rebecca Jakob weg naar Laban om een vrouw te zoeken. Voordat hij vertrekt, bevestigt Isaak plechtig de Abrahamitische zegen: vruchtbaarheid, nageslacht en het land dat God heeft beloofd.
Jakob, Esau en Gods reddingslijn
Jakob zal echter niet zonder gevolgen blijven voor zijn bedrog. Bij Laban wordt hij zelf misleid en moet hij jaren dienen onder een oneerlijke schoonvader. Toch blijft Jakob vasthouden aan de belofte, en God vormt hem door tegenslag heen. Uiteindelijk wordt hij vader van de twaalf zonen die de stamvaders van Israël worden.
In de Haftaralezing zien we opnieuw twee mannen met een mogelijke rivaliteit: Jonathan en David. Jonathan, die recht op de troon zou hebben, ziet dat God David kiest. Waar Saul uit jaloezie David wil doden, kiest Jonathan voor liefde en trouw. Hij laat zien dat ware grootheid ligt in het hoger achten van de ander – het tegenovergestelde van Esau’s verbittering.
De profeet Maleachi laat zien hoe de lijn van Jacob en Esau zich verder ontvouwt in de geschiedenis: “Jacob heb Ik liefgehad, Esau heb Ik gehaat.” Het woord soneh betekent hier vooral “minder liefhebben” of “afwijzen”. God kiest Jakob niet uit willekeur, maar in overeenstemming met Zijn heilsplan. De verkiezing is nooit een oordeel over menselijke waarde, maar een middel waardoor God Zijn redding de wereld in brengt.
Ook Paulus grijpt in Romeinen 9 op deze parasha terug om te laten zien dat Gods plannen niet voortkomen uit menselijke kracht of afkomst, maar uit Zijn roepende genade. Net zoals bij Jakob, roept God mensen – uit Joden en heidenen – om dragers te zijn van Zijn belofte.
Parasha Toldot laat zien dat God werkt door menselijke zwakte, familieconflicten, jaloezie en list heen. Zijn verkiezing is niet willekeurig, maar gericht op Zijn reddingsplan voor de wereld. En terwijl Jakob, Rebecca, Esau en Isaak strijden met hun eigen tekortkomingen, blijft God onderweg met Zijn beloften: trouw, onverwacht, en altijd gericht op leven en zegen. Als dat geen zegen is.
Reflectie– De God die anders kiest dan wij
Parasha Toldot confronteert ons met een God die vaak anders kiest dan wij zouden doen. In deze parasha zien we hoe Jakob en Esau, twee broers uit één moeder, uiteenlopende levenswegen bewandelen. De één ruig en impulsief, de ander zoekend en vasthoudend. Een mens zou misschien Esau kiezen – sterk, eerste, zichtbaar. Maar God kiest Jakob, de stille, de twijfelachtige, de man die soms struikelt over zijn eigen verlangen naar zegen.
Het verhaal nodigt ons uit om niet te snel conclusies te trekken. Want in Gods verkiezing wordt geen mens opzijgeschoven. De voorkeur die God toont is nooit een oordeel over waarde, maar een handeling uit liefde. Jakob wordt niet gekozen om zijn gedrag, maar ondanks zijn gedrag. En Esau wordt niet verworpen als mens, maar buitengesloten van een specifieke taak in het heilsplan.
Het verhaal schuurt. Het doet vragen opkomen over rechtvaardigheid, over familie, over gebrokenheid. Waarom kiest God Jakob? Waarom laat Hij toe dat bedrog een rol speelt in de vervulling van Zijn plan? Het antwoord ligt niet in het morele gedrag van de mensen, maar in Gods vermogen om dwars door menselijke krommingen heen recht te werken. Jakob zal later twintig jaar lang de pijn voelen van bedrog, en juist daardoor wordt hij een man die God kan gebruiken.
In de spiegel van dit verhaal ontdekken we ook iets van onszelf. Hoe vaak lijken wij op Esau, opgejaagd door honger, boosheid of kortzichtige keuzes? En hoe vaak lijken wij op Jakob, verlangend naar zegen, maar worstelend met onze eigen onzuiverheid? Deze geschiedenis leert dat God niet met perfecte mensen werkt, maar met echte mensen. Zijn zegen wordt niet verdiend; ze wordt gegeven aan wie Hij roept en vormt.
Jonathan en David vormen in de Haftarah een tegenlicht. Waar Esau wrok koestert, kiest Jonathan voor liefde, voor het hoger achten van de ander. Hij toont dat verkiezing geen aanleiding hoeft te zijn voor jaloezie, maar een uitnodiging kan zijn tot vertrouwen. Dat is misschien wel de sleutel van dit verhaal: leren rusten in Gods keuzes, ook als we ze niet begrijpen.
Dit Schriftgedeelte eindigt niet met een conflict, maar met een belofte: dat God doorgaat, dat Hij vormt, dat Zijn plannen voortgaan door generaties heen. In onze eigen verhalen van rivaliteit, misverstanden en verlangen naar zegen, klinkt dezelfde stem als in Beersheva: “Ik ben met je; Ik zal je zegenen.” Het is een uitnodiging om onze eigen geschiedenis, onze eigen toldot, te leven in vertrouwen dat God Zijn weg gaat – met ons, in ons en ondanks ons. Als dat geen zegen is.