We lezen
Deuteronomium 26:1–29:9 (8); Jesaja 60:1–22; Lucas 23:26–56
"Wanneer u het land binnenkomt [ ki tavo ] dat de HEER, uw God, u als erfdeel geeft, ... neem dan een deel van de eerstelingen van alles wat u voortbrengt uit de grond van het land dat de HEER, uw God, u geeft en doe die in een mand. Ga dan naar de plaats die de HEER, uw God, zal uitkiezen als woonplaats voor Zijn Naam." (Deuteronomium 26:1-2)
De opdracht van de eerstelingen
Vorige week gaf God de Israëlieten in Parasha Ki Tetze 74 van de 613 geboden uit de Thora. Dat zijn er veel meer dan in enig ander deel van de Thora. Deze wetten lijken vooral gericht te zijn op het beschermen van de zwakkere leden van de samenleving. Denk hierbij aan de wetten van het op tijd betalen van arbeiders en het achterlaten van een deel van de oogst op het veld voor de weduwe, de wees en de vreemdeling.
Deze week geeft God in Parasha Ki Tavo aan Israël de opdracht om de eerste rijpe vruchten ( bikkurim ) naar de Tempel in Jeruzalem te brengen zodra de Israëlieten eindelijk het land zijn binnengegaan dat Hij hun beloofd heeft.
Het oversteken naar Gods beloften
Het moet een opluchting zijn geweest voor de kinderen van Israël om te horen dat hun lange, 40 jaar durende reis door de verschrikkelijke woestijn eindelijk ten einde zou komen. Ze stonden op het punt het Beloofde Land binnen te gaan.
Het Hebreeuwse woord voor Hebreeër, Ivri , komt van de stam IVR , wat oversteken betekent . In zekere zin is iedereen die de Heere Jezus Christus kent overgegestoken, een Ivri .
Om die reden zei Paulus misschien: "Want niet híj is een Jood die het in het openbaar is, en niet dat is besnijdenis die in het openbaar, in het vlees plaatsvindt, maar híj is een Jood die het in het verborgen is, en de besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar de letter; zijn lof is niet uit mensen, maar uit God.” (Romeinen 2:29).
De woestijn als geestelijke leerschool
De ervaring in de woestijn was zo uitdagend en bepalend dat latere rabbijnse teksten elke fysieke of geestelijke woestijn beschouwen als een vijand die overwonnen moet worden. Onze uitdaging is om door de woestijn van het leven heen te gaan en veranderd te worden, zodat we het Beloofde Land kunnen betreden. “Want ik wil niet, broeders, dat u geen weet hebt dat onze vaderen allen onder de wolk waren en allen door de zee heen gegaan zijn, en dat zij allen in Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee, en dat zij allen hetzelfde geestelijke voedsel gegeten hebben, en allen dezelfde geestelijke drank gedronken hebben; zij dronken namelijk uit een geestelijke rots die hen volgde; en die rots was Christus. Maar in de meesten van hen heeft God geen welgevallen gehad, want zij zijn neergeveld in de woestijn.” 1 Korinthe 10:1-5 (HSV):
Paulus gebruikt de woestijn als geestelijke les: de reis is een beeld van ons geloofsleven, waarin gehoorzaamheid en volharding nodig zijn om het Beloofde Land (de erfenis in Christus) te bereiken.
De Bijbel laat zien dat de woestijn geen eindpunt is, maar een plaats van verandering. Dit leven van jou en mij is een school van God waar wij worden gevormd en voorbereid op de vervulling van Zijn beloften. Een gevleugelde uitspraak van Henk Binnendijk is: “Je zal daar zijn wat God hier van je heeft kunnen maken”.
Onze identiteit in Christus
In het Nieuwe Testament (de Brit Chadasja) mogen alle gelovigen door het bloed van De Heere Jezus (Jesjoea), Gods meest dierbare bezit zijn. Paulus zegt dat zo in Efeziërs 1:7 (HSV):
"In Hem hebben wij de verlossing door Zijn bloed, de vergiffenis van de overtredingen, volgens de rijkdom van Zijn genade."
En we lezen in Filippenzen 2:15 (HSV):
"Opdat u onberispelijk en rein zijt, onbesmet, kinderen van God, zonder vlek in het midden van een krom en verdorven geslacht, onder wie u lichtend verschijnt in de wereld." We kijken misschien naar onszelf en zeggen: Ik zie mij zelf niet als rein en onbesmet.
We kunnen onze emoties onder ogen komen en zeggen: 'Ik vind niet dat ik het waar ben om een kind van God genoemd te worden. Ik heb zoveel fouten en zwakheden. Ik moet eraan werken om mijn geduld te bewaren. Ik ben nog niet gedisciplineerd genoeg. Ik getuig niet genoeg van wat we dan ook als onze zwakheid beschouwen.'
Maar zoals de apostel Paulus zegt, moeten we niet vertrouwen op de eigenschappen van ons vlees (Filippenzen 3:3) . Als iemand zich door de certificaten aan zijn muur en de trofeeën op zijn bureau als een schat had kunnen kwalificeren, dan was het wel de apostel Paulus, die zichzelf als volgt beschreef:
“… besneden op de achtste dag, uit het volk van Israël, van de stam Benjamin, een Hebreeër uit de Hebreeën; wat de wet betreft een Farizeeër; wat ijver betreft een vervolger van de gemeente; wat gerechtigheid op grond van de wet betreft, onberispelijk.” (Filippenzen 3:5-6)
Hij beschouwde zichzelf als onberispelijk naar het vlees en in het naleven van de Thora, en toch hechtte hij geen waarde aan al deze uiterlijke kenmerken. In plaats daarvan stelde hij zijn vertrouwen in de persoon van de Messias:
Maar wat voor mij winst was, beschouw ik nu als verlies omwille van de Messias. Sterker nog, ik beschouw alles als verlies vanwege de allesovertreffende waarde van het kennen van Messias Yeshua Adonai (mijn Heer), omwille van wie ik alles heb verloren...
“Ik beschouw ze als vuilnis, opdat ik de Messias mag winnen en in Hem gevonden mag worden, niet met een eigen gerechtigheid, die uit de wet is, maar met de gerechtigheid die door het geloof in de Messias komt, de gerechtigheid die van God komt op grond van het geloof.” (Filippenzen 3:7-9, Hebreeuwse Bijbel)
Ondanks onze fouten, zwakheden en onvolkomenheden houdt de Heer van ons en waardeert ons, en we kunnen zingen:
'k Ben een koninklijk kind,
door de Vader bemind,
en 'k zal wonen in 's Konings paleis.
In die stad nooit aanschouwd,
met straten van goud:
glorievol als een schoon paradijs.
Refrein:
'k Ben een koninklijk kind
door de Vader bemind,
en Zijn oog rust zo teder op mij!
Als de daag'raad straks gloort,
de bazuin wordt gehoord,
roept Hij mij om te staan aan Zijn zij!
'k Ben een koninklijk kind,
niet slechts dienstknecht of vrind,
'k ben gekocht met het bloed van mijn Heer!
En dat bloed geeft mij recht,
meer te zijn dan een knecht,
'k ben Gods kind, dat verblijdt mij zo zeer.
'k Ben een koninklijk kind,
dat zijn vreugd daarin vindt,
God te loven met jub’lende stem!
Tot ik sta voor de poort,
van het hemelse oord,
waar ik zijn zal voor eeuwig met Hem!
Zo dan, vertroost elkaar dan met deze woorden.