We lezen:
Genesis 41:1–44:17; Zacharia 2:10(14)–4:7; Johannes 1:1–18

“En het geschiedde na [ miketz ] twee volle jaren, dat de farao een droom droomde, en zie, hij stond bij de rivier.” (Genesis 41:1)

 

Van vernedering naar verhoging – het keerpunt van Miketz

De parasja Miketz (Genesis 41:1–44:17) markeert een beslissend keerpunt in het leven van Jozef. De titel betekent letterlijk “aan het einde” en duidt op het einde van een lange periode van vernedering, onrecht en verborgenheid. Na jaren van slavernij en gevangenschap – het gevolg van jaloezie, verraad en valse beschuldigingen – breekt Gods tijd aan. In één dag wordt Jozef uit de duisternis van de kerker gehaald en verheven tot onderkoning van Egypte. De overgang van nacht naar dag, van vergetelheid naar roeping, vormt de kern van deze parasja.

Jozefs verhoging is geen toeval, maar de vervulling van Gods plan. Zijn vermogen om farao’s dromen te duiden openbaart niet alleen wijsheid, maar ook geestelijk onderscheid: Jozef erkent dat inzicht van God komt. Zo wordt hij een instrument van redding, niet alleen voor Egypte tijdens de komende hongersnood, maar uiteindelijk ook voor zijn eigen familie. Miketz laat zien dat Gods beloften standhouden, zelfs wanneer de weg ernaartoe door lijden en stilte voert.

Licht in de duisternis – Chanoeka en Gods Geest

Deze thematiek van doorbrekend licht wordt verdiept doordat Miketz samenvalt met Chanoeka, het Feest van het Licht. De bijbehorende haftara uit Zacharia 2–4 beschrijft een visioen van een gouden menora, gevoed door twee olijfbomen. Dit beeld onderstreept dat het licht niet door menselijke kracht brandt, maar door Gods Geest: “Niet door macht of kracht, maar door Mijn Geest” (Zach. 4:6). De twee olijfbomen zijn door de eeuwen heen verschillend geduid: als Jozua en Zerubbabel, als gezalfde dienaren, of als Messias en Heilige Geest. In al deze lezingen blijft de boodschap dezelfde: God Zelf onderhoudt het licht dat de duisternis verdrijft. Zo wordt hij een instrument van redding, niet alleen voor Egypte tijdens de komende hongersnood, maar uiteindelijk ook voor zijn eigen familie. Miketz laat zien dat Gods beloften standhouden, zelfs wanneer de weg ernaartoe door lijden en stilte voert.

Deze thematiek van doorbrekend licht wordt verdiept doordat Miketz samenvalt met Chanoeka, het Feest van het Licht. De bijbehorende haftara uit Zacharia 2–4 beschrijft een visioen van een gouden menora, gevoed door twee olijfbomen. Dit beeld onderstreept dat het licht niet door menselijke kracht brandt, maar door Gods Geest: “Niet door macht of kracht, maar door Mijn Geest” (Zach. 4:6). De twee olijfbomen zijn door de eeuwen heen verschillend geduid: als Jozua en Zerubbabel, als gezalfde dienaren, of als Messias en Heilige Geest. In al deze lezingen blijft de boodschap dezelfde: God Zelf onderhoudt het licht dat de duisternis verdrijft.

Chanoeka herdenkt de herinwijding van de tempel en het wonder van de olie die langer brandde dan verwacht. Het licht van de menora stond symbool voor Gods aanwezigheid te midden van Zijn volk. In een periode van lange winteravonden herinnert dit feest eraan hoezeer mensen verlangen naar licht – zowel letterlijk als geestelijk. Dat verlangen wordt in de Schrift verbonden met de belofte van een “groot licht” waarover de profeet Jesaja spreekt: een licht dat opgaat voor wie in duisternis wandelt (Jes. 9:1–2).

 

Jozef en Yeshua – verwerping, herkenning en toekomstig herstel

Jesaja verbindt dit licht aan de komst van een Kind, een Zoon uit het huis van David, die in recht en gerechtigheid zal regeren. Deze messiaanse verwachting krijgt in het Nieuwe Testament verdere diepte. In Johannes 1 wordt Yeshua (Jezus) beschreven als het Woord dat vlees werd, het ware licht dat ieder mens verlicht. Yeshua zelf verklaart: “Ik ben het Licht van de wereld; wie Mij volgt, zal niet in de duisternis wandelen” (Joh. 8:12).

Opmerkelijk is dat het evangelie van Johannes vermeldt dat Yeshua tijdens Chanoeka in de tempel aanwezig was (Joh. 10:22–23). Daar werd Hij bevraagd over Zijn identiteit. Hij wees op Zijn werken en sprak over Zijn roeping als Herder die Zijn schapen kent. In Lucas 4 verbindt Yeshua Zijn zending expliciet aan Jesaja’s profetie: genezing voor gebroken harten, vrijheid voor gevangenen en licht voor blinden. Zo wordt de symboliek van Chanoeka – bevrijding, herinwijding en licht – vervuld in Zijn persoon en werk.

Binnen Miketz klinkt bovendien een krachtige parallel tussen Jozef en Yeshua. Beiden worden verworpen door hun broeders, vernederd en later verheven. Jozef is dertig jaar oud wanneer hij zijn taak aanvaardt; Yeshua begint rond die leeftijd Zijn openbare bediening. Jozefs broers herkennen hem niet wanneer zij redding bij hem zoeken, net zoals velen Yeshua niet herkennen als de Messias, ondanks de Schriften die over Hem getuigen. Toch buigen Jozefs broers uiteindelijk voor hem – een profetisch beeld van de dag waarop heel Israël de Messias zal erkennen.

De profeet Zacharia ziet vooruit naar dat moment wanneer God een geest van genade uitstort en Israël Hem zal aanschouwen die zij doorstoken hebben (Zach. 12:10). Deze belofte wijst op herstel, verzoening en erkenning. Vandaag getuigen Messiaanse Joden dat hun zoektocht naar de Messias in de Schriften is vervuld, een teken dat Gods werk van openbaring voortgaat.

De essentie van Miketz is daarmee helder: aan het einde van menselijke mogelijkheden begint Gods doorbraak. Waar duisternis heerst, wekt Hij licht; waar vernedering is, volgt verhoging. Jozefs verhaal, het licht van Chanoeka en de openbaring van Yeshua wijzen samen op één waarheid: God is trouw aan Zijn beloften en leidt Zijn reddingsplan onstuitbaar naar voltooiing. Uiteindelijk zal elke knie zich buigen en elke tong belijden dat de Messias Heer is – tot eer van God de Vader. Uiteindelijk zal elke knie zich buigen en elke tong belijden dat de Messias Heer is – tot eer van God de Vader.